Boeken over opera en operette
© Emanuel Overbeeke, oktober 2018
|
||
Het nieuwste boek van operakenner Willem Bruls is in veel opzichten een verbetering ten opzichte van zijn eerdere boeken. Ik las het in twee rukken uit, met als enige onderbreking de vermoeidheid in de kleine uurtjes. Het is beter geschreven en heeft meer vaart, ten eerste doordat er sprake is van een doorgaand betoog van de eerste tot de laatste bladzijde en ten tweede doordat hij niet slechts over literatuur schrijft, maar ook het genre van de literaire non-fictie beoefent, gebruikmakend van alle trucs die daarbij horen. Het boek barst van de voor- en achteruitwijzingen die het geheel meer samenhang geven. Clichés draait hij tot stijl. Met de clichés komen ook de nuances en andersom. Met weinig woorden kan hij veel zeggen, anders wel oproepen. Niet alleen zinnen beklijven, ook het geheel blijft bij. De tweede grote winst is dat hij veel minder dan in eerdere publicaties de fout maakt die veel publicisten over opera maken: terwijl in opera vele media samenkomen (van meet af aan, dus lang voordat de term multimedia in zwang kwam), zijn de meeste operapublicisten door hun achtergrond zeer sterk gefascineerd door slechts één van hen. Personen met een literaire achtergrond (en daartoe behoorde Bruls sterk in zijn vroegere teksten) schrijven zeer veel over het verhaal en behandelen de muziek vaak zo niet uitsluitend als een illustratie en intensivering van het verhaal en niet of nauwelijks als een dimensie die het verhaal perspectief kan verlenen. Het meest extreme voorbeeld dat ik ken zijn de boeken van Peter Conrad, een hoogleraar literatuurwetenschap die opera degradeert tot literatuur en muziek vrijwel niet ter sprake brengt. Een theatermaker die Shakespeare's toneelstuk King Lear regisseerde gaf ooit voor de radio commentaar op Reimanns opera King Lear en zag de opera als een toneelstuk met wat toegevoegde muziek (ik ben de naam van de regisseur gelukkig vergeten). Het andere uiterste komt veel minder voor, waarschijnlijk omdat jargon inzake muziek veel moeilijker te beheersen blijkt dan dat over literatuur; beheerst men het muzikale jargon, dan meestal ook het literaire. Muziek bespreken als muziek treft men dan ook aan bij musicologen met veel gevoel voor theater, zoals Silke Leopold over Monteverdi, Charles Rosen over Mozart, Philip Gossett over Rossini en George Perle over Berg. Een ander uiterste is de dichter Guillaume Apollinaire wiens operarecensies voor 80% gaan over de decors. Bruls is voor zijn doen redelijk uitvoerig over de muziek. Weliswaar staan het verhaal en de moraal nog steeds voorop, niet verwonderlijk bij een schrijver die ook dramaturg is, maar de vooruitgang is groot. Die vooruitgang wordt in de hand gewerkt door het meervoudige van het onderwerp. Venetiaanse zangen, Venetië en opera, is niet alleen een mer à boire, de stad is zonder opera al een onweerstaanbare attractie vanwege de architectuur en de planologie. De magie die al uitgaat van de muziekloze stad weet Bruls uitstekend te treffen, door tekstblokjes te presenteren over de stad toen en nu, soms aan de hand van gesprekken met getuigen, onder meer de weduwe van Luigi Nono. Blokjes is geen kritiek. Met korte stukjes, meestal niet langer dan een pagina, weet Bruls een sfeer uitstekend te treffen en de volgorde van de stukjes is zeer weloverwogen. Menselijk drama, sublimatie door de kunst, de banale werkelijkheid en informatie uit boeken en eigen ervaring gaan daarbij hand in hand. De magie van de stad werd nog sterker toen na 1400 de wisselwerking ontstond tussen de sfeer (volgens Stravinsky de ontmoetingsplaats van oost en west, vandaar dat hij er begraven wilde worden) en de componisten aldaar actief die deze verklankten en naar hun hand konden zetten. De eerste grote was Monteverdi, die met zijn Mariavespers uit 1610 de religieuze extase wist te verbeelden met wereldlijke muzikale middelen alsof een mis een madrigaal is. Tussen liefde voor god en liefde voor een mens bestaat soms maar een gradueel verschil. Het vermogen van muziek ons een andere dimensie te laten betreden is de brug tussen muziek, erotiek en religie, drie fenomenen die Venetië op geheel eigen wijze samensmeed en die Monteverdi tot een ijkpunt in de operageschiedenis zouden maken. Het is geen toeval dat zijn Orfeo hoort tot de eerste tien opera's ooit gecomponeerd en dat bijna al deze tien handelen over Orpheus, de mythische zanger die met zijn gezang zelfs de goden wist te vermurwen. 'Voor elke mythe is er een opera en voor elke opera is er een mythe.' Die prachtige zin van Bruls is soms meer fictie dan werkelijkheid. Na Monteverdi's dood raakte deze pionier enigszins uit beeld. Met Vivaldi kreeg Venetië weliswaar een nieuwe componist van gelijk niveau die in de stad actief was, maar de stad was inmiddels ook een mythe, zeker toen Napoleon I in 1797 die inlijfde. Die gebeurtenis plus de dood van Vivaldi waren cesuren. Bruls: 'Met Vivaldi stierf het speelse, sensuele, spontane muziektheater dat Venetië honderdvijftig jaar lang had gekend en waarmee het heel Europa had aangestoken. Andere steden en landen namen de fakkel over, maar nooit meer zou er zo'n combinatie van muzikale glans, libertijns plezier en menselijk inzicht bestaan.' Na Vivaldi en zeker na Napoleon nam de mythe de overhand op de werkelijkheid; terwijl de werkelijkheid uiteraard veranderde, bleven bezoekers, aangetrokken door de mythe, hardnekkig op zoek naar de oude werkelijkheid in de mythe, met als recent hoogtepunt/dieptepunt de vraag van een toerist aan een plaatselijke winkelier 'Hoe laat sluit de stad?' Tijdens het proces van mythevorming vonden er nog vele evenementen plaats die de magie van de stad onderstreepten maar die waren geïnitieerd door personen van buitenaf, zoals de première van Verdi's Traviata en Stravinsky's The Rake's Progress. De reputatie maakte dat de stad het decor werd voor verhalen die in Venetië spelen, zoals The Aspern Papers van Henry James en Der Tod der Venedig van Thomas Mann, twee verhalen die componisten inspireerden tot een opera. De eerste grote, geslaagde moderne opera van een componist woonachtig in Venetië is Prometeo van Nono. Het drama betreft niet de interactie van mensen, maar van klanken en stiltes. Hoewel ik het stuk alleen ken van radio en cd (bij de twee Nederlandse uitvoeringen kon ik helaas niet aanwezig zijn) bevestigde het luisteren buiten de concertzaal dat deze muziek zeer gebaat is bij een uitvoering in een akoestiek van een kerk (wat gebeurde in de San Lorenzo in Venetië in 1984). Vandaar is het nog maar een kleine stap naar de erkenning dat de beste Italiaanse muziek van na 1945 (van Berio, Nono, Maderna, Scelsi, Donatoni en Francesconi) een poging is de sfeer van de vroege Italiaanse barok nieuw leven in te blazen met eigentijdse technieken. De magie van deze Italiaanse muziek staat veel dichter bij Monteverdi dan bij Bach en veel dichter bij de componist van de Mariavespers dan van de Vier jaargetijden. Het tijdloze spel tussen regels en vrijheid, gewoonte en vervoering met alle morele ambivalenties van dien heeft daarmee een nieuwe vorm gekregen, wel tijdgebonden maar niet gedateerd. Venetië is zo niet de geestelijk vader, dan toch de onmisbare inspiratiebron achter een werk, opnieuw rond een mythische rebel. Hoeveel steden kunnen dat Venetië nazeggen? index | ||