![]() Boeken over musici
© Gerard van der Leeuw, augustus 2020
|
||||
Het had een feestelijke boekpresentatie moeten worden, waarbij muziek zou worden gespeeld op twee instrumenten waarop Paul Godwin ooit speelde: een Stradivarius uit ca. 1716 en een speciaal voor Godwin door Paul Max Möller in 1946 gebouwde altviool. Het corona-virus besliste anders. Maar het boek ligt inmiddels in de winkels. Het had ook een wetenschappelijke biografie moeten worden, maar gebrek aan gegevens leidde haast vanzelf tot deze gefingeerde autobiografie. In de woorden van de auteur:
En wat een ronduit verbijsterend leven heeft Paul Godwin, de als Pinchas Goldfein in 1902 in het Poolse (toentertijd Russische) Sosnowiec geboren violist, niet gehad. - Als kind van amper zes ziet hij hoe Kozakken in een pogrom joodse winkels in brand steken. Via Luxemburg en Antwerpen komt hij uiteindelijk in Nederland terecht, waar hij, inmiddels getrouwd met een niet-joodse vrouw, de dans maar net ontspringt, maar wel dwangarbeid moet verrichten. De kanobaan in het Amsterdamse bos is mede door hem gegraven! In ons land werd Paul Godwin mateloos populair. Hij speelde mee in het in 1950 door Nap de Klijn opgerichte Nieuw Hollands Strijkkwartet (Nap de Klijn, Jo van Helden, Paul Godwin en Carel van Leeuwen Boomkamp) dat vanaf 1952 als Nederlands Strijkkwartet (en met Jaap Schröder als tweede violist) ook internationaal triomfen zou vieren. Ook speelde hij mee in het door fluitist Everard Van Royen opgerichte Alma Musica. (Het staat niet in het boek, maar het is wel aardig hier te vermelden dat Everard van Rooyen ook een verleden in een dansorkest had: The Melody Makers, waarin hij zowel als saxofonist als accordeonist optrad). In 1951 werd hij, staatloos, tot zijn grote vreugde tot Nederlander genaturaliseerd en in 1952 kreeg hij een vast contract bij de Vara, waar hij optrad met het Promenade Orkest o.l.v. een oude bekende: Benedict Silberman (1901-1971). Zijn laatste jaren sleet Paul Godwin, die niet meer spelen kon, in het oude Rosa Spier huis in Laren. Het boek valt in drieën uiteen: een eerste deel waarin de schrijf-ster zo goed mogelijk het leven van Paul Godwin, die overmand door zijn emoties, altijd zweeg over zijn jeugd, reconstrueert. Een tweede deel waarin de schrijfster haar persoonlijke herinneringen aan Paul Godwin, een huisvriend van haar ouders, ophaalt en vertelt over Paul Godwins laatste jaren; en een derde deel waarin verantwoording wordt afgelegd over de vaak moeizame zoektocht naar gegevens over Paul Godwin en zijn Poolse familie. Het geheel levert een bijzonder leesbaar, ontroerend portret op van deze bijzondere kunstenaar. Een paar kanttekeningen moeten wel gemaakt worden. De schrijfster is niet altijd even nauwkeurig. Allereerst sommige straatnamen. De genoemde Kneselbeckstrasse in Berlijn heet in werkelijkheid de Knesebeckstrasse; de genoemde Franz-Josephplatz, waar de beruchte boekverbranding van 10 mei 1933 plaatsvond, heette in werkelijkheid de Kaiser-Franz-Joseph-Platz - tegenwoordig de Bebelplatz, die om het ingewikkeld te maken door de Berlijners de Opernplatz wordt genoemd. En dan de op blz. 182 genoemde altvioolsonate van Schumann. Schumann schreef geen altvioolsonate. Godwin speelde Schumanns Märchenbilder op. 113 uit 1851. En dat wordt keurig vermeld in de door de schrijfster geciteerde recensie van Hans Tecker van 18 mei 1973 in NRC Handelsblad:
Om misverstanden te voorkomen had op blz. 131 mijns inziens beter van een altsleutel dan van een C-sleutel gesproken kunnen worden: de altsleutel is weliswaar een C-sleutel, maar er zijn meerdere C-sleutels. Maar dat alles zijn kleinigheden, die nauwelijks afbreuk doen aan het geheel. Dit is een mooi, liefdevol, betrokken en toch niet onkritisch boek, dat recht doet aan Paul Godwins unieke, maar ook kwetsbare persoonlijkheid. Sommige dingen had ik graag wat uitgewerkter gezien, met name vragen naar het door Godwin gespeelde repertoire, zowel het populaire, als het klassieke, maar ik besef dat dat een studie op zich vergt. Maar ook Godwins unieke positie als middelaar tussen de 'hoge' en de 'lage' cultuur had wat mij betreft wel wat meer aandacht mogen krijgen. Was het werkelijk een bewuste keuze, of werd deze keuze puur bepaald door de noodzaak om in eigen levensonderhoud te voorzien? Godwins steile carrière direct na zijn vertrek bij de Hochschule suggereert dat hij bliksemsgoed wist wat hij deed. Dat de lezer achterblijft met dit soort vragen, ligt waarlijk niet aan de schrijfster. Met één vraag blijf ik zitten: in veel artikelen over Paul Godwin kom je tegen dat hij gestudeerd zou hebben bij Stanislaw Barcewicz (1858-1929), maar daar vind ik in dit boek niets over. Ik vraag me ook af wanneer hij dat dan ook gedaan zou moeten hebben: Godwin vertrok immers al op 10-jarige leef-tijd naar Wenen. Een onmisbaar boek, dat intussen natuurlijk wel schreeuwt om een aanvulling in de vorm van een cd met opnames van de muzikant Paul Godwin. Er is keuze genoeg! ________________ index |
||||