Boeken

 over componisten

 

© Emanuel Overbeeke, december 2022

 

Ignace Bossuyt: Georg Friedrich Haendel – De jonge jaren (1685-1713)

Davidsfonds, Antwerpen 2022
ISBN 978-9-022339541
301 blz., paperback
Verkoopprijs, € 24.99


Ooit, ik vermoed ergens in de negentiende eeuw, moet iemand het idee bedacht hebben van de tegenstelling Bach-Händel. Ook al kende men destijds van beide componisten nog lang niet alle werken, dat weinige was voldoende voor clichés die hardnekkig werden uitgedragen: de doorwrochte diepzinnige meester tegenover de man van het grote en ietwat oppervlakkige gebaar. En zoals elk cliché was ook dit onvolledig. Bach was weliswaar Duits en protestant (en we verkeerden in een periode van nationalisme en geloofsrevival in reactie op de anti-religiositeit van de Verlichting), dat was Händel ook. Bach gold terecht als een groot vakman, maar dat was Händel op zijn manier ook. Al had de muziekwetenschap in de negentiende eeuw beide componisten uitvoerig aandacht gegeven, niettemin duurde het tot het einde van de Eerste Wereldoorlog en volgens sommigen ook tot het einde van de Romantiek, rond 1920, voordat Händels muziek ook meer waardering kreeg bij het grote publiek. In reactie op de complexe doorgecomponeerde structuren bij Wagner kwam er meer belangstelling voor opera's van Händel met hun eenvoudiger architectuur, al was de uitvoering ervan vaak net als bij Wagner sterk gedreven door een hang naar pathos. Het bekendste werk was waarschijnlijk Messiah, zeker in Engeland, mede vanwege het religieuze karakter ervan. Het meest opgenomen stuk voor 1940 was vermoedelijk The harmonious blacksmith (door Backhaus, Landowska en Rachmaninov; meer opnamen kon de markt kennelijk destijds niet verwerken – bovendien leerde men muziek bovenal kennen in de concertzaal en de huiskamer.)

Na de oorlog kwam er meer belangstelling voor de Concerti Grossi, Music for the Royal Fireworks en Water Music, als waren zij de Engelse pendant van de overpopulair geworden concerten van Vivaldi. De nadruk in deze stukken op een sterke regelmatige ritmische puls maakte hen zeer geschikt voor het type uitvoering dat in het slechtste geval het predicaat 'naaimachinestijl' verdiende. Oratoria en opera's klonken nog even sporadisch als vóór de oorlog, met weliswaar meer nadruk op de ritmische basis maar nog met vooroorlogs pathos. Luister maar naar de uitvoeringen van bijvoorbeeld Karl Richter.

Dat veranderde met de komst van de uitvoeringspraktijk die de aanhangers aanvankelijk 'authentiek' noemden. De oratoria en opera's klonken nog steeds met veel ritmische energie, maar nu met veel meer transparantie in de klank, zeker bij Engelse musici. Het aantal opnamen en opvoeringen van werken in deze genres groeide enorm vanaf de jaren tachtig en negentig doordat ze zich uitstekend leenden voor een excentrieke en extravagante presentatie. Zoals het vroeg-negentiende-eeuwse bel canto vooral ‘de gewone man' trok, de Franse muziek van rond 1900 meer was voor gereserveerde mensen met een beschaafd gevoel voor subtiele expressie, zo was Händel uitermate in trek bij relnichten. Clichés zijn behalve onvolledig ook juist. Als cd-verkoper die concerten en voorstellingen bezoekt, zie je ook de clichématige kant van de werkelijkheid en publieksgroepen, niet alleen uit economisch belang.

Weer een nieuwe fase brak aan na 2000 toen met name jonge Italiaanse musici aandacht vroegen voor Händels vocale muziek uit de jaren dat hij nog niet in Engeland zat. Dit repertoire voor vaak hooguit een of twee stemmen met een klein instrumentaal ensemble leent zich bij uitstek voor een veel lossere aanpak waarin niet de ritmische regelmaat, de lichtelijk voorspelbare vorm en de hang naar grootsheid maar de souplesse, zwier, onvoorspelbaarheid, kleinschaligheid en grotere expressie in de details centraal staan, alsof Händel een nazaat is van Caccini en Monteverdi. (Of zoals iemand het ooit zei in Discotabel: niet meer de 'stiff upperlip', maar de passie moest leidend zijn.) Musicologen kenden dit repertoire al decennia, maar tot het grotere publiek drong het pas door met deze uitvoeringen. Of de Belgische musicoloog Ignace Bossuyt zijn jongste boek, over de jonge jaren van Händel, wel of niet heeft bedoeld als onderdeel van deze trend, het past er in ieder geval uitstekend in. De achterflap nodigt de lezer uit verder te kijken dan de bekendste werken uit Händels Engelse jaren. Het is voor zover ik weet het eerste Nederlandstalige boek over dit onderwerp en een van de weinige Nederlandstalige boeken over de componist (op dit punt is de achterstelling met Bach in Nederland nog steeds enorm groot; de enige Nederlandstalige boeken in Bossuyts literatuurlijst zijn vertalingen.) Dat het boek niet komt van een Nederlander, verbaast mij niet. Diverse Nederlandse musici hebben zich weliswaar de laatste decennia ingezet voor Händels muziek, onder wie Jan-Willem de Vriend, Ton Koopman en Daria van den Bercken, maar of de muziek daarmee in de polder wortel heeft geschoten, vraag ik mij af.

Dat het boek een leemte vult, is niet het enige aantrekkelijke. Net als in zijn vorige boek over Duitse barokmuziek geeft Bossuyt een goed beeld van de context waarin de componist actief was. (Händel werd in 1685 geboren in het Duitse Halle, werkte in Halle en Hamburg, verhuisde in 1706 naar Italië, in 1710 naar Hannover en in 1713 naar Engeland.) In het boek gaat Bossuyt in op de religieuze en sociale omgeving van de beginnende componist en zijn contacten met weldoeners en opdrachtgevers. Het boek opent met een biografisch deel waarbij Bossuyt een fijne neus toont voor de wisselwerking tussen omgeving en individu. Dit deel vult ongeveer een kwart van het boek.

De rest van de tekst bevat beschrijvingen van composities. Elke beschrijving wordt voorafgegaan door een QR-code via welke men een uitvoering kan beluisteren. De lijst met informatie hierover achterin het boek toont dat Bossuyt de uitvoeringspraktijk in de laatste decennia goed heeft bijgehouden. Van de vocale werken geeft hij de (soms gedeeltelijke) tekst in de oorspronkelijke taal en in vertaling. De stukken worden behandeld per genre: eerst de vocale (cantates, serenata's, oratoria, opera's, liturgische muziek en een kamerduet), dan de instrumentale (klavier-, kamer- en orkestmuziek). Hij geeft meer aandacht aan het aparte van individuele stukken dan dat hij uit is op het beschrijven van genres. Als ervaren wetenschapper weet hij immers hoezeer generalisaties de afzonderlijke gevallen tekort doen. Als kenner heeft hij veel oog voor de ontwikkeling die Händel heeft doorgemaakt. Daarom hoeft men zeker geen beschrijving te verwachten van Händels stijl, niet in analytische noch in emotionele termen. Hij mijdt dan ook commentaar op de opmerking van Gustav Leonhardt waarin deze Bach boven Händel stelde omdat men bij Händel vaak al acht maten van tevoren weet wat er gaat komen en bij Bach zelfs niet één maat.

Omdat het zinloos is alle beschrijvingen van composities te bespreken, zal ik mij beperken tot algemene opmerkingen over Bossuyts aanpak. Hij wil niet de luisteraar met literaire middelen overtuigen van het bijzondere van Händels muziek, maar een betrekkelijk neutraal beeld geven van Händels muziek in deze periode. Indien mogelijk mijdt hij jargon, indien nodig schuwt hij het niet. Het boeiende van de bespreking van de vocale werken is dat hij oog heeft voor de dubbele functie van muziek: enerzijds een illustratie en intensivering van de tekst, anderzijds een visie op een verhaal. De zettingen van Händel zijn persoonlijk en vaak bepaald niet de eerste van de teksten, dus de aandacht voor de persoonlijke interpretatie ligt voor de hand. Omdat hij meer muziek- dan tekstwetenschapper is, vond ik de beschrijvingen van de instrumentale composities het beste, al zijn ook de analyses van de teksten zeer verhelderend. Ze houden het midden tussen een uitzonderlijk lange en degelijke programmatoelichting en een wetenschappelijk betoog. En is de beschrijving voor de lezer te hoog gegrepen, dan is er altijd nog de Terminologie na afloop van de besprekingen. In zijn benadering van Händels muziek volgt Bossuyt daarmee dezelfde methode als in zijn voorlaatste boek over Duitse barokmuziek. Net als in dat boek schrijft hij uitstekend met gevoel voor stijl en humor.

Na lezing van het boek ben ik nieuwsgierig geworden naar de wijze waarop Bossuyt die werken van Händel van na 1713 zou beschrijven die de componist jarenlang zijn reputatie bezorgden als in wezen minder dan Bach. Omdat daar de sjablonen er vaak dikker bovenop liggen, komen vragen op als: geeft hij meer aandacht aan die sjablonen? Of wil hij juist bij deze ogenschijnlijk meer ‘doorsnee' composities het unieke benadrukken? Of laat hij het bij de vroege werken?

Een hoopgevende opmerking wat dit betreft is deze persoonlijke variant op het cliché in de inleiding waarin de auteur de partner bedankt voor de vele opofferingen. ‘Vooreerst [dank] aan mijn vrouw, Rolande Wallays, die het boek gestaag heeft zien groeien en mij, met veel begrip voor mijn enthousiasme, voor vele uren naar mijn bureau zag verhuizen, van waaruit naast droge typgeluiden gelukkig ook geregeld de heerlijke muziek van Haendels jeugdwerk weerklonk.' Is alleen het jeugdwerk heerlijk? Het is ook de zin waarin de auteur het sterkst uitkomt voor zijn enthousiasme, alsof dat bij een dik boek over een boeiend en in het Nederlands niet eerder beschreven onderwerp nog nodig zou zijn. De zakelijkheid van de wetenschapper spreekt boekdelen.


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links