Boeken over muziek (algemeen)
© Emanuel Overbeeke, april 2024
|
||
Iedereen weet dat muziek alles te maken heeft met de samenleving, maar wie die relatie precies wil aangeven, belandt in een mijnenveld. Neem democratie, een bestuursvorm en mentaliteit waar buiten de muziek iedereen wel een beeld van heeft, hoe diffuus ook. Componisten die zich graag maatschappelijk betrokken willen tonen, omschrijven hun muziek soms in sociale termen, musici beschrijven hun relaties met componisten en met elkaar in maatschappelijke bewoordingen en de relatie tussen publiek en muziek is eveneens speelbal van sociale ideologieën. Soms is democratie in muziek de wil van de componist, soms meer van de musicus en soms een idee van de toeschouwer. Al deze aspecten zeggen nog niets over de stijl van de muziek die men ook kan waarderen (of niet) zonder de beoogde maatschappelijke lading ervan te kennen. Het scala is kortom enorm. De Engelse musicoloog Robert Adlington, die eerder onder meer schreef over Louis Andriessen en Harrison Birtwistle, beschrijft in zijn jongste boek vele . aspecten van dit scala. Daarbij gaat het hem primair om één aspect van de muziek: het democratisch gehalte. Hij gaat in op uitspraken van de besproken componisten (als die er zijn), de relaties tussen componist en uitvoerder, tussen uitvoerders onderling en tussen vertolkers en publiek. Enigszins in de geest van veel recente muziekwetenschap is hij minder geïnteresseerd in de stijl en meer in de achterliggende agenda en de plaats van de muziek in een context. Die veronachtzaming van de stijl is begrijpelijk bij een componist als Elliott Carter wiens muziek tot nu toe vrijwel uitsluitend werd beschreven in stilistische termen, los van een mogelijke sociale lading. Bij zo'n componist is het perspectief van Adlington een verrijking. Eigentijds aan zijn bespreking is niet alleen de aandacht voor democratie, iets waartoe Carter met zijn opmerkingen ook aanleiding toe gaf, maar ook voor democratie per se, los van de vertaling in muziek. In het hoofdstuk over Carter en over andere musici gaat Adlington uitvoerig in op filosofen en andere denkers waarbij ik mij vaak afvroeg: hoe worden die ideeën vertaald in muziek? Over Carter en Cage, een andere sleutelfiguur in het boek, is reeds veel gepubliceerd, maar veel minder is te lezen over bijvoorbeeld Robert Ashley, David Helbich, Shelly Knotts en James Saunders. Carter mag zich dan een op en top democraat hebben gevoeld (op zijn werktafel stond een foto van Obama) maar veel van zijn muziek, en zeker het Vierde strijkkwartet dat Adlington als uitgangspunt nam, verklaart de typeringen elitair en aristocratisch. Democratisch is Carters muziek in de beoogde relatie tussen de vier kwartetleden; democratisch in de zin van geliefd bij een groot publiek is dit kwartet absoluut niet, maar daar is democratie ook niet voor gemaakt. Democratie en populariteit zijn verschillende zaken. Democratie is voor Adlington gelukkig niet de dictatuur van de meerderheid. Dat een intentie nog niets zegt over de stijl, blijkt ook uit het hoofdstuk over die muziek die door de componist niet volledig is vastgelegd. Die muziek vraagt om een wezenlijke creatieve inbreng van musici met als resultaat uitvoeringen waarmee de componist het soms volstrekt oneens was. Als voorbeelden noemt Adlington de muziek van Cage en bevriende componisten waarmee musici als de pianist David Tudor en anderen soms zeer eigengereid omgingen. Die inbreng kan men politiek zodanig interpreteren dat een musicus niet klakkeloos doet wat de componist autoritair oplegt, maar als een soort democratisch samenspel tussen componist en uitvoerder, als er al overleg is tussen beide. Zo bezien heeft die muziek een duidelijke link met democratie, al vinden velen haar waarschijnlijk net zo elitair als die van Carter. Het hoofdstuk over publieksparticipatie is eveneens meer ideologisch dan stilistisch gericht. Net als een musicus kan het publiek invloed hebben op de uitvoering. Sommige componisten en musici maken van die mogelijkheid gebruik om zo het publiek meer bij de muziek te betrekken in de hoop het geheel een breder en daarmee democratischer karakter te geven. Ook in dit hoofdstuk stelt Adlington de theorievorming boven de bespreking van de afzonderlijke werken. Bij de genoemde werken (Adlingtons boek bevat helaas weinig muziekvoorbeelden en illustraties) geeft Adlington gelukkig soms een voor zijn doen redelijk uitvoerige en diepgaande beschrijving van de exemplarische composities. Illustratief is zijn introductie van ‘the work Microformobiles II (1971) by Brazilian composer Jorge Antunes. A pioneer in electronics and multimedia installations, Antunes's works have frequently responded to the turbulent political events of his home country; in the early 1970s, he was involved in the avant-garde poetry movement poema/processo , which opposed the country's military dictatorship.' (p. 131) Adlingtons beschrijving gaf mij een redelijk beeld van de muziek, en nog veel prettiger: het werd mij duidelijk wat begrippen als democratie betekenen in de praktijk van het muziekleven. In mindere mate had ik hetzelfde bij het hoofdstuk over improvisatie waarin dit element wordt verbonden met ‘deliberative democracy'. Ook het laatste hoofdstuk, dat handelt over de gevolgen van de komst van de digitale techniek voor de democratie in muziek, is meer een filosofisch betoog dan een bespreking van voorbeelden. De voorbeelden worden vooral opgevoerd als illustraties van ideeën, al erkent Adlington gelukkig dat in deze kwestie theorie en praktijk kunnen verschillen. Kunst bevestigt en doorbreekt regels, al er op dit punt al regels en veelvoorkomende patronen zijn. Ondanks de beoogde nadruk op soms abstracte ideeën meer dan op altijd concrete vormgeving is het een zeer rijk boek. Zelden kwam ik in een musicologisch boek zoveel aandacht tegen voor denkers van buiten de muziekwetenschap. Die nadruk betekent dat vele kwesties niet of amper worden uitgewerkt, maar het feit dat de auteur er vele noemt, geeft aan dat hij de enorme reikwijdte van het onderwerp beseft. Zijn bespreking van de voorbeelden maakt ook duidelijk dat deze voorbeelden verre van eenduidig zijn. Daarbij beseft hij dat de vele perspectieven elkaar niet alleen aanvullen maar ook dwars kunnen zitten waarmee betrokkenen op een niet-eenduidige manier maar hebben te leven (een zeer democratische gedachte). In de nuance is Adlington zeer sterk. Ook al is het boek van een musicoloog primair voor collega's, hij snijdt cruciale kwesties aan die ook voor niet-musicologisch geschoolde muziekliefhebbers van belang zijn. Met zijn neiging tot ingenieus en ingewikkeld formuleren, mede een gevolg van zijn liefde voor nuances, maakt hij het de lezer niet gemakkelijk, maar wie de moeite wil nemen (kennis van de besproken composities is soms niet nodig), wordt royaal beloond. Tenslotte twee punten. Het boek past zowel in een wetenschappelijk als niet-wetenschappelijk klimaat. Het past in beide doordat bij de omgang met muziek de nadruk sterk ligt op de intentie van muziek, soms beoogd door de componist, soms geïnterpreteerd door de musicus, luisteraar of wetenschapper. De context van maker en anderen lijkt soms belangrijker bij de interpretatie dan het werk, de stijl en het niveau. Het past ook in beide doordat de wil het boek te schrijven kan worden geïnterpreteerd als een poging de waarde van democratie te tonen in een periode waarin democratie onder druk staat, uitgerekend met behulp van muziek die bij velen te boek staat als elitair (Adlington wijdt enkele bladzijden aan de bestorming van het Capitool in januari 2021 door duizenden doorgedraaide Trump-aanhangers). Het illustreert ook dat democratische ideeën soms een vorm kunnen krijgen die alleen fijnproevers en experimentelen (waarschijnlijk geen Capitool-bestormers) weet te boeien, terwijl de populairste muziek vaak muziek is die in haar karakter, totstandkoming en verspreiding het meestal moet hebben van autoritaire en daarmee vaak ondemocratische mechanismen binnen en buiten de muziek. Dat feit is stof voor een ander boek. index | ||