Audiotechniek

(G)oude(n) tijden herleven op sacd:

RCA Living Stereo

 

© Aart van der Wal, november 2007

 

Al op 6 oktober 1953 was het RCA Victor die in het Manhattan Center in New York zijn eerste stereo-opname maakte. Op de bok van het daarvoor bijeengeharkte ad hoc orkest stond Leopold Stokowski, die Enescu's Eerste Roemeense Rapsodie en de wals uit Tsjaikovski's Jevgeni Onegin dirigeerde. Enige maanden later was het, eveneens in Manhattan Center, de Franse dirigent Pierre Monteux met een uit leden van het Boston Symphony Orchestra samengesteld ensemble die zich eveneens door RCA sonisch lieten vereeuwigen. Dit was feitelijk het begin van het stereotijdperk, dat ook vandaag nog onverminderd en ongeschonden voortduurt.

In februari 1954 ging het opnameteam van RCA naar Boston Symphony Hall voor de stereoregistratie van Berlioz' La damnation de Faust door het Boston Symphony Orchestra onder zijn chef-dirigent Charles Munch. Een maand later experimenteerde het team verder in Chicago Symphony Hall.

 
  Twee RCA RT-21spoelenrecorders

Voor deze opnamen werd gebruikt gemaakt van zelf ontwikkelde apparatuur, de RCA RT-21 tweesporen spoelenrecorder, waaraan twee mono-mixers werden gehangen, één voor ieder spoor (linker- en rechterkanaal). De stereo-opname met Neumann U-47, M-49 en M-50 microfoons werd in de controlekamer gevolgd met behulp van twee RCA LC-1A luidsprekers met een dubbele 15 inch conus. Voor alle zekerheid liep tijdens de opname ook een gewoon mono-spoor mee (een procedure die later ook door onder andere Decca in Bayreuth werd gevolgd). Daar kunnen we nu misschien een beetje over meesmuilen, maar meer dan een halve eeuw geleden leverde dat volgens degenen die het weten kunnen een 'great sound' op.

Wat later kwam de driesporentechniek in zwang, wat de technici in staat stelde achteraf de klankbalans te corrigeren. De drie sporen van de Ampex 300 recorder werden dan naar twee sporen (de twee stereokanalen) gemixt. In die tijd werd geen frequentieversterking of -verzwakking (equalisatie) toegepast: de signalen van de microfoons (ze waren links, in het midden en rechts in de zaal opgesteld) werden uitsluitend met behulp van passieve elektronica naar de band gestuurd.

De toen nog experimentele opnametechniek in het commercieel ontluikende stereotijdperk liep feitelijk al vooruit op de introductie van stereoweergave in de huiskamer, wat nauwelijks een jaar later, in 1955 al het geval was. Toen immers verschenen de eerste stereo-bandweergevers voor huiselijk gebruik. De ontwikkeling van de stereo-lp kwam in een stroomversnelling terecht toen in 1958 zowel de baanbrekende Westrex stereo-snijkop of snijbeitel (stereo disc cutter) als de stereo-pick-up en -versterker werden geïntroduceerd. Dit was voor RCA het sein om de 30 cm stereo-lp uit te brengen.

Links (met geopende stofkap) de taperecorder, rechts de snijtafel met de daarop gemonteerde snijbeitel (disc cutter) (1955)

Dat de opname-industrie in de ontwikkeling en toepassing van stereo toch nog behoorlijk achterliep bij de filmmaatschappijen laat zich gemakkelijk verklaren. De filmindustrie herkende in stereo een behoorlijke verbetering van het toen nog allerwegen mono bioscoopgeluid ('het klonk als door een sleutelgat' is best een treffende benaming), terwijl het bovendien gemakkelijker te implementeren was. Immers, er hoefde niet eerst te worden gewacht op corresponderende weergaveapparatuur in de huiskamer. In de meeste bioscopen kon stereogeluid vrij gemakkelijk worden toegepast. Het vereiste wel aanpassingen, maar niet zo uitgebreid en ook niet zo massaal als dat bij de consumenten gold. Ook hoefde de filmindustrie niet te wachten op de ontwikkeling van de stereo-snijbeitel, die onmisbaar was voor de productie van grammofoonplaten. Zonder die snijbeitel (voor stereoweergave zowel lateraal als verticaal) konden er immers geen stereogroeven in de matrijs worden gesneden. Die matrijs was vervolgens weer nodig om er grammofoonplaten van te kunnen persen.

Een nadere blik op de snijkop (disc cutter)

Hoewel RCA natuurlijk niet de enige platenmaatschappij was die zich toen met stereoweergave bezighield was dit label wel een van de eerste die de grote muzikale én commerciële voordelen ervan inzag. De vele opnamen die inmiddels in het nieuwe sacd-formaat (de Super Audio CD) een nieuw leven zijn begonnen, hebben in de afgelopen bijna halve eeuw in zowel het lp- als het cd-formaat als in verschillende 'verpakkingen' de consument bereikt. Ook RCA heeft, zoals zovele labels, het 'recycling' proces danig gevoed. We kennen allemaal wel het verschijnsel dat een oude(re) opname steeds opnieuw in verschillende gedaanten weer opduikt, hetzij afzonderlijk, hetzij als onderdeel van een verzamelbox. Daarbij komt het ook veelvuldig voor dat stokoude akoestische opnamen eerst aan een digitaal bewerkingsprocédé worden onderworpen om dan vervolgens opgefrist en wel 'als nieuw' op de markt te worden gebracht. Die bewerking verloopt niet altijd vlekkeloos. De voorbeelden zijn legio van onzorgvuldige remastering, met alle nadelige gevolgen voor het originele klankbeeld: grofkorrelig of groezelig, rauw klinkende tutti, weinig diepte, een magere bas enz. In mijn verzameling bevindt zich een aantal aldus geremasterde opnamen op cd, die slechter tot veel slechter klinken dan de nog puntgave lp.

Muziek uit de Nieuwe Wereld

Afgezien van alle denkbare commerciële overwegingen (en daar mag de titel 'Living Stereo' ook wel toe worden gerekend) staat het buiten kijf dat de grote muzikale waarde van deze meeste (her)heruitgaven van RCA niet ter discussie hoeft te staan. Muziek begint weliswaar bij de componist, maar de uitvoerenden bepalen uiteindelijk toch het beeld bij de luisteraar thuis. Puur geredeneerd vanuit de muziek is het niet eens zo relevant of er nu sprake is van lp-, van cd- of van sacd-weergave. Een slechte uitvoering met een perfect geluid heeft muzikaal veel minder waarde dan een geweldige vertolking met een minder goede klank (degenen echter die muziek alleen maar gebruiken om naar hun audio-installatie te luisteren, zullen dat natuurlijk niet met mij eens zijn!)

Waarin schuilde dan die muzikale waarde van die geregistreerde uitvoeringen in bijvoorbeeld New York, Boston en Chicago? Dat was toch 'Amerikaans geschetter'? Amerikaanse orkesten konden zich toch niet meten met de grote Europese ensembles zoals de Wiener en Berliner Philharmoniker, het Londense Philharmonia Orchestra, ons eigen Concertgebouworkest? Hier, in Europa, wortelde toch de echte muzikale traditie, en niet in de Nieuwe Wereld? Ik hoorde dergelijke opmerkingen zelfs nog regelmatig aan het begin van de jaren zestig, toen Leonard Bernstein met 'zijn' New York Philharmonic al wereldwijd furore maakte en Bruno Walter toen in Hollywood met 'zijn' Columbia Symphony Orchestra (feitelijk een ad hoc ensemble dat voor deze grote in Europa gewortelde dirigent was samengesteld) voor het CBS-label de muziek van de grote Weense klassieken opnam. Welke musici spéélden in die grote Amerikaanse orkesten? Waar kwamen de dirigenten vandaan? Uit... het Oude Europa!

De RCA-sterren van toen

Een indrukwekkende lijst, met klinkende namen. Zoals de dirigenten Leopold Stokowski, Pierre Monteux, Morton Gould, Charles Munch, Alfred Wallenstein, Fritz Reiner en Arthur Fiedler (van de Boston Pops!), de pianisten Arthur Rubinstein, Earl Wild en Van Cliburn, de violist Jascha Heifetz, de altist William Primrose, de cellist Gregor Piatigorsky, de gitaris Julian Bream, de organist Virgil Keel Fox, de alt Maureen Forrester, de sopranen Anna Moffo en Leontyne Price, de tenoren Richard Lewis en (tevens filmster!) Mario Lanza. Voor de huidige generatie deels onbekend, maar in Living Stereo worden hun vaak grootste vertolkingen weer driedimensionaal tot leven gebracht.

 

  Van Cliburn tijdens het Tsjaikovski-concours in Moskou (1958)

Een van de eerste lp's die ik kocht was van RCA Victor, Beethovens Vijfde pianoconcert met Van Cliburn en het Chicago Symphony Orchestra onder Fritz Reiner, een opname uit 1961. De toen 24-jarige Amerikaanse pianist (zijn werkelijk naam was Harvey Lavan Cliburn) had in 1958, midden in de Koude Oorlog, het prestigieuze Tsjaikovski-concours in Moskou gewonnen met Tsjaikovski's Eerste pianoconcert (dat hij kort daarna voor RCA ook opnam). De Hongaarse dirigent Fritz Reiner (1888-1963) stond toen, twee jaar voor zijn dood, op het toppunt van zijn carrière. Reiner, die in 1953 als chef-dirigent van het Chicago Symphony was aangetreden, had in Orchestra Hall in Chicago al vele RCA-opnamen op zijn naam staan. De dirigent met de spaarzame handbewegingen had een grote reputatie. Hij had Béla Bartók nog persoonlijk gekend en voor diens laatste grote werk, het Concert voor orkest, in 1944 nog als een soort veredelde boodschapper gefungeerd tussen de componist en de opdrachtgever van het werk, Serge Koussevitzky van het Boston Symphony Orchestra (de door Koussevitzky geleide première ervan vond plaats op 1 december 1944 in Boston Symphony Hall).

 

  Fritz Reiner

Met zijn strakke discipline en zijn 'ijskoude vissenogen', wist hij tijdens repetities in korte tijd veel voor elkaar te krijgen, wat wel zo efficiënt was in dat wereldje dat ook door de met een stopwatch gewapende vakbondsvertegenwoordigers werd 'gecontroleerd'. In Chicago, maar ook elders in het land, was het 'not done' om een minuut of wat over de geplande, toegestane repetitietijd heen te gaan. Reiner wist zelfs van Richard Strauss' Symphonia domestica, het nogal platte, doorzeurende muzikale 'verslag' van allerlei gebeurtenissen ten huize van de componist (1. De thema's van de echtgenoot; 2. ouderlijk geluk, spelende kinderen en wiegelied; 3. liefdesscène, dromen en zorgen; 4. ontwaken, echtelijke twist [verbeeld in een dubbele fuga!], happy-end) nog wel nog iets spannends te maken.

Een andere discografische voltreffer in die tijd was Ravels Daphnis et Chloé door het Boston Symphony Orchestra onder Charles Munch (1891-1968). De in Straatsburg geboren dirigent (oorspronkelijk Münch, maar de umlaut deed het in Amerika niet zo goed) stond vooral bekend om zijn fijnzinnige, kleurrijke omgang met het Franse repertoire, en in het bijzonder dan de Franse componisten van de negentiende en twintigste eeuw. Daarnaast was hij een overtuigend sterke pleitbezorger van de muziek van Arthur Honegger en Borislav Martinu, maar ook van Amerikaanse componisten als Samuel Barber en Walter Piston. Hij stond ook bekend als de grootste Berlioz-vertolker van zijn tijd. RCA had in die tijd zeker een heel sterke commerciële troef in handen met Munch' vertolkingen van onder andere Debussy's La mer, Iberts Escales, Saint-Saëns Orgelsymfonie en - natuurlijk! - Berlioz' Symphonie fantastique, Harold en Italie (met de superieure altist William Primrose) en het Requiem. Maar alleen al die Berlioz-ouvertures... Le corsaire, Béatrice et Bénédict, Benvenuto Cellini, Le carnaval romain...

 

  Charles Munch

Munch was in 1946 bij de Boston Symphony als gastdirigent aangetreden. Drie jaar later werd hij daar tot chef-dirigent benoemd, als opvolger van Serge Koussevitzky, een positie die hij in 1962 verruilde voor die van gastdirigent. In 1956 waren de Bostonians overigens het eerste Amerikaanse orkest dat de Sovjet-Unie aandeed, nota bene in een tijd die bol stond van de spanningen tussen Oost en West (een jaar later zou het New York Philharmonic onder Leonard Bernstein in Moskou concerteren, met onder andere de Vijfde symfonie van Dmitri Sjostakovitsj, in aanwezigheid van de componist). Charles Munch en Pierre Monteux leidden de zeer succesvolle Europese tournee.

Dan was er de grote Poolse pianist Arthur Rubinstein (1887-1982), die in zijn spel moeiteloos de volbloed romantiek met de bijna spreekwoordelijke Franse esprit en helderheid wist te verbinden. Ook in het kamermuziekrepertoire steeg hij tot grote hoogte. De donkere oorlogsjaren bracht hij uitsluitend in Amerika door. In 1946 werd Rubinstein Amerikaans staatsburger en stak daarbij niet onder stoelen of banken dat hij nóóit meer in Duitsland zou optreden. Zijn geboortestad Lódz, door de nazi's in Litzmannstadt omgedoopt, was voor meer dan 1/3 joods. De joodse bevolking werd, zoals ook in Warschau en elders in Europa, in een getto ondergebracht, hetgeen voor de Duitsers zowel de controle over als de latere deportatie en vernietiging van de joodse gemeenschap vergemakkelijkte. In augustus 1944 werd het getto 'ontruimd'. Bijna 300.000 inwoners overleefden het niet. Voor Rubinstein moet dit een van de grootste trauma's van de Tweede Wereldoorlog zijn geweest.

V.l.n.r. Jascha Heifetz, Arthur Rubinstein en Gregor Piatigorsky

Voor RCA nam hij pianoconcerten op van Brahms, Chopin, Beethoven, Saint-Saëns, maar ook solorepertoire (veel Chopin, maar ook Beethoven) en kamermuziek (zoals Beethovens vioolsonates met de eveneens Poolse violist Henryk Szeryng).

Dat brengt me op een andere lp die ik ergens in de jaren zestig bijna grijs draaide en alleen daardoor ten slotte in de vuilnisbak belandde: het Tweede pianoconcert van Saint-Saëns, waarin Rubinstein werd bijgestaan door het Symphony of the Air o.l.v. Alfred Wallenstein, een opname uit januari 1958, gemaakt in het Manhattan Center in New York. Op die lp stonden - naar ik mij althans herinner - ook de Symfonische variaties van César Franck. In het Saint-Saëns concert vallen er wat noten tussen wal en schip en articuleert de gepassioneerde Rubinstein niet altijd even goed, maar het vuurwerk is hartveroverend.

Dat Symphony of the Air was eigenlijk niets anders dan een orkest dat merendeels uit leden van het NBC Symphony Orchestra was samengesteld, nadat de vaste dirigent van het NBC, de Italiaanse maestro Arturo Toscanini (1867-1957) in 1954 daar was vertrokken. Alfred Wallenstein (1898-1983), een al lang vergeten naam, had zijn opleiding als cellist genoten en het uiteindelijk tot eerste cellist bij het New York Philharmonic Orchestra onder Toscanini geschopt. Toscanini, van huis uit ook cellist, gaf Wallenstein de tip om ook dirigent te worden, wat hem uiteindelijk ook goed lukte. Hij werd ook als dirigent veel gevraagd en was regelmatig te zien en te horen bij onder andere de orkesten van Los Angeles en de Hollywood Bowl.

Arturo Toscanini dirigeert het NBC Symphony Orchestra in Carnegie Hall, New York (1954)

Wallenstein was weliswaar minder 'fotogeniek' dan bijvoorbeeld Leopold Stokowski dat was, maar dat hij een groot vakman was staat buiten kijf. In dit Saint-Saëns concert kunnen we genieten van veel pianistieke 'pomp and circumstance', een waar spektakel, zeker ook met een groot gevoel voor drama. Het orkest gaf Rubinstein geweldig partij, de samenwerking was optimaal en de vele inspirerende dialogen tussen piano en orkest maken ook nu nog steeds veel indruk. Ook deze uitvoering is op sacd dus weer zeer welkom.

Concurrentie!

In 'the American scene', in de beginperiode van het stereotijdperk draaide het - wat de klassieke muziek betreft - natuurlijk niet alleen om RCA. Ik herinner me de vele CBS-opnamen die onder het toeziend oog van topproducers zoals John McClure de platenwinkels in Rotterdam en Amsterdam bijna letterlijk veroverden.

 

  Bruno Walter in de opnamentudio in Hollywood

Het was ook de tijd van de verwachting, een nieuwe lp was toen écht iets bijzonders, er werd naar uitgekeken (nu worden de cd's met bákken, als een lawine, over de winkels uitgestort). Een nieuwe opname van Jascha Heifetz was min of meer een soort mijlpaal, maar ook het gestaag aantal groeiende opnamen van Bruno Walter met zijn Columbia Symphony Orchestra in Hollywood - ik noemde ze reeds - dreef menigeen zo snel mogelijk naar de platenzaak. Misschien herinneren sommigen van mijn generatie, nu zo rond de zestig, zich ook nog wel de prachtige opnamen die op het label Command Classics verschenen, vastgelegd op heuse 35 mm film! Zo waren daar Beethovens symfonieën door het Pittsburgh Symphony Orchestra onder William Steinberg, in een opnamekwaliteit die in die dagen werkelijk ongekend was.

Een ander bekend label, Mercury (Living Presence, met een knipoog naar Living Stereo...) had eveneens in 1953 uitvoerig met stereo-opname en -weergave geëxperimenteerd. Men gebruikte Westrex driesporenmachines en als band 35 mm film om stereogeluid voor de filmindustrie vast te leggen.

 

  Bob Eberenz aan het werk in de opnametruck van Mercury

In het midden van de jaren vijftig beschikte Mercury over een truck die was volgestouwd met opnameapparatuur, waaronder twee Fairchild mono tape recorders en - vanaf 1957 - tweesporenmachines van RCA. Het team maakte toen een opname met het Chicago Symphony Orchestra, die dan via telefoonlijnen naar de studio werd getransporteerd. In 1958 werd de truck van binnen omgebouwd. De tweesporen-recorders werden vervangen door driesporen, de bekabeling werd stevig aangepakt. Die opnametruck werd niet alleen in Amerika, maar ook in Europa ingezet, tot in Moskou toe. Wie daarover het fijne wil weten verwijs ik graag naar het interview op onze site met een van de leden van het Mercury Living Presence team, Bob Eberenz.

Een nostalgische terugblik roept niet alleen maar warme gevoelens op. Tot in de jaren zeventig waren de sociale omstandigheden van de orkestmusici in Amerika ronduit slecht. Het was hard werken voor weinig, de tijdschema's waren krap, er moest veel worden bijgeklust en een sociaal vangnet bestond al helemaal niet. Veel orkestleden werkten bijna dag en nacht, in allerlei orkesten en kleine ensembles, zowel in de klassieke als in de populaire sector. En, ook niet onbelangrijk, de knoet ging erover. De macht van de vakbonden was weliswaar niet gering, maar dat nam niet weg dat wie naar het oordeel van de dirigent niet voldoende prestatie, niet voortdurend op het puntje van de stoel musiceerde zijn boeltje kon pakken. Amerikaanse orkesten werden niet door de overheid gesubsidieerd. De inkomsten moesten voornamelijk van de concertbezoekers, de sponsors en de platenmaatschappijen komen. Onvoldoende succes betekende doorgaans onvoldoende inkomen, zowel wat het orkestapparaat als de individuele orkestleden betrof. hoewel de sociale omstandigheden in Amerika in de loop der decennia wel degelijk zijn verbeterd moeten de orkesten het zonder overheidssubsidie stellen. Het gaat daar ook in dit opzicht bepaald anders toe dan in een aantal Europese landen, waaronder ook Nederland.

(G)oude(n) tijden herleven

Dankzij de Super Audio CD kan de muziek nu middels de oorspronkelijk opgenomen drie kanalen worden beluisterd: links - midden - rechts. Zo was het immers ook toen met drie-sporenrecorders werd opgenomen. Voor opnamen die werden gemaakt met 'slechts' tweesporen-recorders geldt uiteraard alleen het 'gewone' stereobeeld. Van de in totaal zes kanalen die de sacd biedt werden er dus maximaal drie gebruikt. Dus géén (2) achterkanalen, géén kanaal voor de subwoofer of anderszins.

Voor de remastering wordt uiteraard de originele mastertape gebruikt of, als die niet meer beschikbaar is, van een gespiegelde (B) kopie daarvan. Voor zover ik weet zijn echter alle mastertapes bewaard gebleven, wat ook al een zorg minder is. Door allerlei oorzaken, waaronder langdurige opslag van stijf gewikkelde banden, kunnen op den duur kortstondige geluidsonderbrekingen (de zogenaamde dropouts) ontstaan, die alleen naar behoren gecorrigeerd kunnen worden middels de op die plaatsen hopelijk dan wel gave B-kopie: een kwestie van overzetten, wat in het digitale domein zonder enig hoorbaar effect ook kan. :

Het wordt verder nergens vermeld maar meestal wordt waar mogelijk de band afgespeeld op de bandmachine waarmee ook werd opgenomen. De oorspronkelijke kopstand (het azimut) ten opzichte van de band is daarbij een belangrijk gegeven, maar er zijn gelukkig ook nog andere wegen die naar Rome leiden. Mits de technicus van toen keurig de gegevens omtrent de signaal-output (in dB) voor de hoge frequenties heeft genoteerd. Met behulp van meetapparatuur kan dan de oorspronkelijke output worden ingesteld, waardoor wordt voorkomen dat er te veel of juist te weinig hoog wordt opgetekend ten opzichte van de oorspronkelijk aangehouden waarde. Van actieve toonfiltering (plus of min) mag dus evenmin sprake zijn: dus geen equalisatie of andere manipulaties die het oorspronkelijke signaal aantasten. Soundmirror in Boston, het bedrijf dat de remastering heeft uitgevoerd, heeft bij iedere gelegenheid uitdrukkelijk verklaard dat het uiteindelijke hoorbare resultaat op de sacd exact in overeenstemming is met het origineel zoals dat door hen werd aangetroffen. Daar vertrouwen we dus maar op!

De oude tijden herleven dus. Wie in de gelegenheid is om de verschillende Living Stereo uitgaven (met inbegrip van de lp!) te vergelijken met de laatste poging op sacd zal zeker verbaasd staan over het resultaat. Door de bank genomen is er meer présence, maar ook meer diepte, zijn details in de strijkersfiguraties (nog) beter te volgen, heeft het basregister een drogere kern, klinkt het slagwerk realistischer en kan een ruimere zaalambiance worden waargenomen. Ook de pianoklank heeft gewonnen: die is duidelijk pregnanter en transparanter, wat ook in de middenstemmen het 'modderige' effect wegneemt. Wat is gebleven is de onvermijdelijk wat grovere opnamekorrel uit die tijd, waarmee feitelijk ook wordt aangegeven dat tijdens het remastering-proces geen pogingen zijn gedaan om het mooier te maken dan het oorspronkelijk was.

Maar misschien is toch wel het grootste winstpunt dat we nog duidelijker dan voorheen náár een orkest en niet dóór een orkest luisteren. Wat menigeen tegenwoordig voor een goede opname verslijt is in feite het tegenovergestelde. De multi-multi-sporentechniek is echt tot het absurde doorgevoerd, met als gevolg dat we maar al te vaak het fraai geïntregreerde klankbeeld zijn kwijtgeraakt en worden opgezadeld met allerlei oninteressante details die het zicht op het geheel ernstig belemmeren. We horen met ongekende scherpte wat we zó eigenlijk niet zouden moeten horen. Het is de vrij hoge prijs die is betaald voor de voortgeschreden techniek die met alle geweld ook 'optimaal' moet en zal worden gebruikt, maar waarbij de maat der dingen volkomen uit het oog is verloren. Dan krijg je - ietwat gechargeerd - zoiets als Beethovens Pastorale in de vorm van een concert voor fluiten, hobo's, klarinetten, fagotten en strijkers. Het zo onmisbare onderscheid tussen bijvoorbeeld hoofd- en nevenstemmen is geslachtofferd op het hakblok van de technische vooruitgang. "Hoeveel sporen gebruiken we?"... "Ach, we hebben er zat."

Een opnametechnicus die vandaag de dag met slechts een handvol microfoons aan komt zetten wordt of uitgelachen of minstens wantrouwend bekeken. Wie met een hele batterij kom aanzeulen lijkt al bij voorbaat van het succes verzekerd te zijn. Hoe meer hoe beter. Of juist een gebrek aan ware vakkennis, aan de ook in dit metier zo noodzakelijke artisticiteit? "Laten we de dirigent balans maken?"... "We kunnen dat zelf misschien wel beter, elektronisch wel te verstaan." Er wordt vandaag de dag wat aangeklungeld, wat dan her en der voor 'grote vakkennis' wordt versleten...

Tot slot: een frisse blik

Ook in die zin kan zo'n Living Stereo serie velen een 'eye-opener' bieden. Bestond dat toen allemaal? Jawel, dat bestond! Klonk het zó? Ja, zo klonk het. Álles verliep toen analoog, knippen en plakken met een vlijmscherp scheermesje. Tegenwoordig, in dat digitale domein, draait niemand meer zijn hand om voor 250 knippen, maar toen...

Dergelijke inmiddels historische series helpen minstens om weer met een frisse blik naar 'ingeblikte' muziek te luisteren, haar in een ander perspectief te zien. Hoe er in de jaren vijftig en zestig muziek werd gemaakt, en hoe het nu wordt gedaan. Het betekent zeker niet dat het vroeger 'allemaal beter was' (zoals mijn opa vaak zei: "nou jongen, vroeger smaakten die sigaren toch véél beter"). Het was, voorzichtig gezegd, in ieder geval wèl anders. Appreciatie komt vaak voort uit de vergelijking. Misschien is dát wel het grootste winstpunt van RCA's Living Stereo in het nieuwe sacd-formaat.

Beluisterde sacd's in de RCA Living Stereo serie

Schumann: Pianoconcert in a, op. 54
Beethoven: Pianoconcert nr. 5 in Es, op. 73 (Keizersconcert)
Van Cliburn (piano), Chicago Symphony Orchestra o.l.v. Fritz Reiner
Opname 1960/61
88697 08283 2

Mahler: Das Lied von der Erde
Maureen Forrester (alt), Richard Lewis (tenor), Chicago Symphony Orchestra o.l.v. Fritz Reiner
Opname 1959
88697 08281 2

R. Strauss: Symphonia domestica op. 53 - Le bourgeois gentilhomme (suite) op. 60
Chicago Symphony Orchestra o.l.v. Fritz Reiner
Opname 1956
88697 08282 2

Saint-Saëns: Pianoconcert nr. 2 in g, op. 22
Franck: Variations symphoniques
Liszt: Pianoconcert nr. 1 in Es
Arthur Rubinstein (piano), Symphony of the Air (Liszt), RCA Victor Symphony Orchestra
o.l.v. Alfred Wallenstein
Opname 1956/58
88697 08279 2

Berlioz: Harold en Italie op. 16 - Ouvertures Béatrice et Bénédict, Le corsaire, Benvenuto Cellini en
Le carnaval romain
William Primrose (altviool), Boston Symphony Orchestra o.l.v. Charles Munch
Opname 1958/59
88697 08280 2

Links

Hier vindt u de oorspronkelijke aankondiging van RCA's Living Stereo (video-opname):

http://nl.youtube.com/watch?v=AIXubjbO6Rk

http://www.archive.org/details/LivingSt1958

En hier vindt u informatie over de uitgebrachte sacd's en ander nieuws:

Catalogus (selectie in pdf)

www.livingstereo-sacd.com

www.sonybmgmasterworks.com


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links