Audiotechniek De hedendaagse scene: I. Het verval Als we MP3 en soortgelijke gimmicks
vaarwel zeggen, missen we niets wezenlijks.
© Aart van der Wal, juni 2006
|
Laat ik de kwestie eerst vooral eenvoudig neerzetten: de digitale techniek produceert op zich geen enkel concreet geluid. Digital sound, vaak genoemd in dagbladen, tijdschriften en advertenties, bestáát helemaal niet. Geluid is analoog, niets meer en niets minder, en dus zijn er ook geen digitale frequenties. De digitale techniek (die bestaat natuurlijk wél!) is niets anders dan een ingewikkelde maar bovenal hulpvaardige rekentechniek met behulp van 'slechts' nullen en enen, die zich gedragen als aan- en uitschakelaar. Wie zich echt in dit onderwerp wil verdiepen kan terecht bij talloze handboeken, maar ook al even talloze sites op het internet. Het geluid in concertzaal en platenstudio is dus puur analoog. In het analoge tijdperk werkte dat vrij eenvoudig. De frequenties (signalen) werden keurig door microfoons opgevangen en via een mengtafel gingen ze al even keurig naar een, maar vrijwel altijd nar meerdere bandapparaten die ze allemaal keurig optekenden. De banden werden vervolgens bewerkt (editing heet dat in het jargon) en daarvan werd uiteindelijk - ik sla hier bewust een aantal stappen over - de grammofoonplaat van geperst. Dat wordt mondjesmaat nog steeds zo gedaan, maar alleen nog door freaks en voor freaks (ze hebben heus nog bestaansrecht en er is nog steeds een markt voor, de mensen die om uiteenlopende redenen niets met digitale techniek te maken willen hebben). Geluid - en dus ook muziek of spraak - wordt óók in dit digitale tijdperk - analoog opgenomen en weergegeven. Dat was zo en dat blijft zo, tenzij de techniek de natuurkunde zou inhalen, wat even onwaarschijnlijk is als dat Beethoven niet hardhorend was. Nog een stapje verder: er bestaat niets mooiers, niets beters, niets meer puur dan dat analoge proces waarvan Van Dale zegt: 'de gegevens verwerkend en representerend in de vorm van fysische grootheden'. Maar tussen die beide analoge uitersten (opnemen en weergeven) grijpt de digitale techniek in. Niets mooier dan analoog geluid Áls er dan niets mooier bestaat dan analoog geluid (wat op zich een natuurkundig fenomeen is waaraan absoluut niet te tornen valt), waarom dan al dat gedoe, al die moeite om er tussentijds een digitaal pakket van te maken? Want dát gebeurt er natuurlijk, de geluidsfrequenties worden immers van het analoge naar het digitale domein getransporteerd, waarna ze - na digitale verwerking en bewerking in dát domein - weer teruggaan naar het analoge domein, waar ze uiteindelijk ook vandaan zijn gekomen. Alsof er in het analoge traject een digitale deur wagenwijd wordt opengezet, waarachter zich een denkbeeldige kamer bevindt waarin achter gesloten deuren allerlei bewerkingen plaatsvinden, waarna de deuren weer wagenwijd worden opengezet en het digitale pakket naar buiten wordt gestuurd, het analoge kanaal weer in, om vervolgens via de (analoge!) versterker en (analoge!) luidspreker naar buiten te worden geleid, de luisterkamer in, waar de toehoorder met zijn (analoge!) oren naar analoog weergegeven muziek luistert. Ja, ja, dat lijkt allemaal érg ingewikkeld, maar dat is gefundenes Fressen voor de technici. Het merendeel van de muziekliefhebbers zal het verder overigens worst wezen. We leven niet in een ideale wereld en dus is er ook geen ideaal analoog geluid. Wie schreeuwt in een piepklein kamertje hoort vervorming (en wie meetapparatuur bij de hand heeft, ziet het ook). Wie een Steinway Grand in zijn woonkamer ervan langs geeft, hoort géén grand sound. De oorzaken en de gevolgen daarvan zouden op zich ook al weer een ingewikkeld verhaal worden, maar neemt u van mij maar aan dat mooi geluid - naast zoveel andere dingen - ruimte nodig heeft. Maar dan nog... Want de klank van het Koninklijk Concertgebouworkest in zijn volle glorie in zijn eigen huis, de grote zaal van het Amsterdamse Concertgebouw, vervormt óók. Hoe u in die zaal de vervorming ervaart, is wéér een ander hoofdstuk, maar in ieder geval is de kans volstrekt verwaarloosbaar dat u het als onaangenaam zult ervaren. Vervorming kan héél prettig zijn, zelfs grote indruk maken, door dat spel der harmonischen, zoals ook de rechtgeaarde buizenliefhebber lyrisch kan worden over 'zijn' (zo heerlijk vervormende) 'buizenbak'. Nog een stapje verder misschien: muziekweergave zónder vervorming houdt op muziek te zijn. Vervorming hóórt erbij, als Peppi bij Kokki. Analoog geluid - en dáárnaar luistert u uiteindelijk! - heeft zo zijn wispelturigheden en eigenaardigheden, maar toch is er niets mooiers dan dat. Gelukkig maar, want er is ook geen alternatief! Een gefluisterd gedicht van Rilke is net zo analoog als een solopartita van Bach in bijvoorbeeld een kerkruimte met ideale nagalmtijd, en misschien dat beide u tot tranen toe bewegen... Digitale 'revolutie' Ik weet het niet zo precies: revolutie of revolte? Het is maar vanuit welk perspectief het wordt bekeken. Laat ik het erop houden dat de digitale techniek vanaf de jaren tachtig van de vorige eeuw een ware revolutie heeft doorgemaakt en inmiddels niet meer weg te denken valt uit onze dagelijkse muziekbeleving. Het aantal muziekliefhebbers dat zich uitsluitend in laat met grammofoonplaat, platenspeler of band is, althans statistisch bezien, verwaarloosbaar, terwijl degenen die voor hun dagelijkse muziekgenot hun kaarten op het zilveren schijfje hebben gezet, verre in de meerderheid zijn. Voor beeldweergave geldt hetzelfde: de videoband heeft het pleit verloren, de dvd heeft gewonnen. De digitale techniek heeft in het analoge domein verbeteringen opgeleverd. Er kwamen allengs betere microfoons en betere kabels. Dat er daardoor ook betere versterkers en luidsprekers kwamen, is een fabel, maar ik gun iedereen zijn eigen gelijk. Ook geloof ik niet zo in het 'beter musiceren', zoals wel wordt beweerd. Dat de digitale techniek het noodzakelijk maakte om - door de extreem heldere loep op de muzikale verrichtingen - béter muziek te maken, met minder fouten (die nu méér of éérder zouden opvallen). Ik denk eerder dat door de sterk verruimde editing mogelijkheden in dat digitale proces (knippen en plakken, toevoegen van akoestische plaatjes uit een of andere hoek) de muziek op zich er zeker niet beter van is geworden. Vroeger, toen geluk nog heel gewoon was, en met de hand werd geknipt en geplakt, lag de lat voor de uitvoering bepaald hoger dan vandaag de dag, waarin in de spreekwoordelijke vloek en zucht, naar hartenlust kan worden geknipt en geplakt, op de milliseconde. Daarvan kan muziek nooit beter worden, integendeel. Het digitale procédé heeft het gebruiksgemak van de geconserveerde muziek aanzienlijk verhoogd (ik herinner nog maar eens aan het gepriegel van weleer, met kwetsbare grammofoonplaten van 30 cm, elementen, naalden, pu-armen, het gebruik van platenborstels, 'nat' of 'droog' afspelen, enz.), en heeft tevens music on the move naar nieuwe dimensies opgeschoven. Dan heeft de digitale techniek nieuwe mogelijkheden geschapen voor geluidsbewerking en -verwerking, het stoorniveau (ruis) aanzienlijk verlaagd en de dynamische bandbreedte behoorlijk opgeschroefd. Voordeel na voordeel dus, zo lijkt het. De digitale mangel Maar misschien is wel het grootste nadeel van al die technische verworvenheden dat niemand meer kan zeggen wat nu eigenlijk de muzikale waarheid is. Door de tot in het absurde doorgevoerde knip- en plaktechniek en talloze andere digitale manipulaties is hetgeen technisch ten grondslag heeft gelegen aan het uiteindelijke hoorbare resultaat in ons aller huiskamer niet meer te traceren en dus ook niet meer te beoordelen. Het is zo gek niet dat in één deel uit die vioolpartita van Bach 200 elektronische manipulaties hebben plaatsgevonden en dat het akoestische beeld niet met de werkelijkheid klopt, opgenomen in locatie A, maar voorzien van een digitaal-akoestisch sausje afkomstig van locatie B ((met of zonder gebruikmaking van een elektronische echoput, zoals de bekende Lexicon). Een muziekstuk vastgelegd op multitrack, een x aantal sporen, waarbij ieder spoor achteraf kan worden gebruikt om er het door de producer gewenste klankbeeld van te 'solderen', heeft weinig meer te maken met spontaan muziekmaken. Wie dat een voordeel vindt, heeft van de essentie van muziek maar weinig begrepen. Vroeger gingen de muzikale prestaties gewoon naar de band en bleef de editing binnen de perken omdat alleen al dat handmatige knippen en plakken een grote klus was. In de jaren zestig waren 200 knippen in een band echt onvoorstelbaar. High Fidelity Ofwel hoge natuurgetrouwheid. Zoals Quad het eens verwoordde: "het venster op de concertzaal." Waaraan ik dan toevoeg: "het staat ver, of minder ver open." Staat het venster helemáál open, dan is er sprake van True Fidelity, er bevindt zich niets meer tussen de uitvoerende(n) en de luisteraar thuis. Dat is een illusie en dus bestaat True Fidelity niet, althans niet bij ons thuis. High Fidelity is een streven en dat brengt bescheidenheid met zich mee. Zoals we al eerder zagen heeft de elektronische manipulatie - althans wat de muzikale interpretatie betreft - ons niet dichter bij het doel gebracht, maar eerder het tegendeel bewerkstelligd. Wie mocht denken dat live-opnamen wèl een getrouw beeld van de werkelijkheid (het concert) geven, komt ook al bedrogen uit want er is vrijwel altijd sprake van ten minste twee uitvoeringen waaruit naar believen - als ware het een grabbelton - wordt geput, waaraan dan achteraf ook nog remakes kunnen worden ingevoegd. Wie écht op zoek wil naar de muzikale werkelijkheid (dus expliciet niet de elektronische werkelijkheid, want die wordt door iedere opnameleider weer anders ingevuld), kan vandaag de dag niet anders dan live-concerten op de radio beluisteren. Maar goed, High Fidelity is een prima doelstelling en het waard om daarvoor het maximale aan technische mogelijkheden uit de kast te halen. Wie daarin gelooft, heeft volgens mij het gelijk aan zijn kant. Hij wil niets anders dan een zo getrouw mogelijk beeld van de werkelijkheid horen, hoezeer de beperkingen die er zijn daarop ook mogen ingrijpen. En hij rekent daarbij op de technici die dit uitgangspunt serieus nemen. Wie er niet in gelooft, blijft met lege handen (en oren...) zitten. Bits & pieces Internationaal werd het zo afgesproken: de CD kent 16 bits, en daarmee basta. Dat is nog niet in de buurt van puur analoog, zo rond 24 bits. Bedenk dan voorts dat bij 16 bits CD -weergave ook nog enige bits van de digitale snoeptafel afrollen en u weet dus dat de muzikale zon echt achter die minder muzikale wolken schijnt. Maar laten we voor het gemak maar aannemen dat fabrikanten van mengtafels, editing software, analoog/digitaal- en digitaal/analoog-omzetters, maar ook van die 'gewone' CD -spelers waarvan we er bijna allemaal een of meerdere thuis hebben, moeite hebben gedaan om écht 16 bits af te leveren. Dan zijn in ieder geval de voorwaarden geschapen voor een uitstekende geluidskwaliteit, afgezien dan van alle andere belangrijke parameters die van goed geluid slecht geluid kunnen maken. Over de bemonsteringsfrequentie waren de geleerden het ook snel eens: voor de CD -weergave is dat 44.1 kHz. Volgens Bartjes gedeeld door 2 levert dit een maximaal frequentiebereik op van 22 kHz. Prima, want wie (nog) meer wil horen, moet zich met de dierenwereld verstaan (van vleermuizen tot honden en katten). We mogen in ieder geval met elkaar vaststellen dat voor de geluidsweergave die middels digital processing tot stand is gekomen, de CD als norm geldt, of we dat nu voldoende vinden, of niet. De digitale techniek is vandaag de dag dusdanig ver gevorderd dat zelfs bij het Kruidvat een CD -speler kan worden gekocht die gehoormatig niet echt meer teleurstelt (over de mechanische eigenschappen van zo'n apparaat heb ik dan maar niet, want daarin schuilen nog steeds de meeste voetangels en klemmen). Commerciële eenheidsworst Wie in een pianotoonzaal vijf ogenschijnlijk identieke Bösendorfer-vleugels bespeelt, hóórt vijf verschillende instrumenten. Het ontwerp en de bouw zijn weliswaar identiek, hand made, maar de klank is anders. De zoekende liefhebber of professionele pianist kiest na wikken en wegen het instrument uit dat hem mechanisch en gehoormatig het beste bevalt. Als hij verstandig is, plaatst hij zijn handtekening aan de onderkant, met onuitwisbaar vetkrijt, ten blijke van zijn keuze (dan wordt later niet alsnog een ánder instrument zijn huis binnengesjouwd). Zo deed ik dat en zo doen velen het met mij. Géén eenheidsworst (de prijs is er trouwens ook niet naar)! Bij een fagot ligt dat alweer veel moeilijker, want ons gehoor is niet zo gevoelig voor lage frequenties, maar een goede fagottist kiest zijn instrument óók met zorg. Het vermogen des onderscheids bepaalt in dit soort zaken de uiteindelijke keus. We horen er zelden iets over, veel aandacht wordt er in de muziekmedia niet aan besteed, maar een van de belangrijkste factoren van het muziekgenot zijn de krachten die dat vermogen des onderscheids bepalen, ons vermogen om te kunnen differentiëren, waarbij de nuance nu juist vaak dé doorslaggevende factor is. En naarmate we meer thuisraken in de muziek, we hebben geléérd om te luisteren en te interpreteren, desnoods ook door schade en schande, maar altijd door onze eigen ervaring wijzer geworden, kiezen we onze CD 's en onze apparatuur met zorg. Misschien laten we onze oren nog wel een beetje naar het oordeel van anderen hangen, maar het is toch uiteindelijk ónze individuele ervaring die de belangrijkste richtsnoer vormt bij het beluisteren én appreciëren van muziek. Als we aldus goed zijn toegerust, horen we al snel het verschil tussen werkelijke muzikale kwaliteit en de vele eenheidsworsten die aan ons voorbij blijven trekken. Wat in ons huidige tijdsgewricht niet meer zo gemakkelijk voorhanden is, is individualiteit, onverschillig wie het betreft, een solist, een strijktrio, een heel symfonieorkest. Wie aan de top wil komen, moet bij de top studeren en aangezien er slechts weinig echt topdocenten, pedagogen zijn, krijgen de topsolisten hun bagage mee van min of meer dezelfde toppedagogen. Symfonieorkesten zijn op de globaliseringstoer, ze luisteren vaak naar elkaar, de zelfde (top)dirigenten staan ervoor, binnen de omheining van de geneugten van de jetset. Die dirigenten dragen hun bagage over, vandaag in Wenen, morgen in Amsterdam, overmorgen in Chicago of Boston. Het werkt globaliserend en het is globaal in de meest letterlijke betekenis van het woord. Men trekke zelf de opnamen maar uit de kast uit de tijd dat Furtwängler met 'zijn' Berliner Philharmoniker, Walter met 'zijn' Columbia Symphony Orchestra en Klemperer met 'zijn' Philharmonia Orchestra furore maakten. En vergelijk dat nu eens met zoals het er nu aan toe gaat. Tien tegen een dat u van een koude kermis thuiskomt. Ook de opnameindustrie heeft daaraan een niet mis te verstane bijdrage geleverd. Het is een wereld van 'ons-kent-ons', contracten, opname- en uitzendrechten, juridische haarkloverij en tegelijkertijd het verloren ensembletheater en de dirigent die zich langdurig en met huid en haar aan slechts één orkest heeft overgegeven. De 'ster'-dirigenten van vandaag zijn handelsreizigers in muziek geworden, ze trekken de wereld over met een beperkt programma en drukken de grote symfonische muziek wereldwijd in het globaliserende vacuüm dat sluipend van diversiteit eenheidsworst heeft gemaakt. Wie vandaag de dag een sterdirigent vast aan een orkest wil binden, moet compromissen sluiten en genoegen nemen met slechts een beperkt aantal optredens (de naam van de man en zelden de vrouw is bepalend voor de marketing & sales en niet hoe vaak hij op het podium verschijnt. Voorbeelden: Valery Gergiev in Rotterdam en Mariss Jansons in Amsterdam). Ze moeten eenvoudigweg met véél andere orkesten worden gedeeld, dat is de truth of time en niet de time of truth. Het verlies van kwaliteitsbesef strekt zich ook uit naar de audioapparatuur, want wie meer wil, moet meer betalen. Los van de vraag of schraalhans keukenmeester is, ligt het toch meer voor de hand om voor een dure auto dan voor een dure stereoinstallatie te sparen (of een krediet op te nemen). En naarmate we bereid zijn met minder genoegen te nemen, neemt ook ons onderscheidend vermogen af. Eenvoudig gezegd, met de afname van het oplossend vermogen van onze installatie neemt ook ons onderscheidend vermogen af. Je hoeft maar een week op een ontstemde piano te oefenen om het verschil met een wel goed gestemd instrument niet meer te weten. Zoals we ook al niet meer weten hoe échte, dus bittere, witlof smaakt. De smaakmakers in groenteland hebben er al geruime tijd geleden een einde aan gemaakt: wég met die bittere (na)smaak! wat mogen we dan nog verwachten van de adolescent die op zijn studeerkamer met een stereosetje zijn muzikale geloofsleven opbouwt? Niks natuurlijk. Hij zakt langzaam weg in het moeras van de middelmatigheid of nog daaronder. Alsof er geen nóg groter gevaar dreigt... Music on the move... Wat de iPod-makers en hun productieve geestverwanten hebben bereikt is voorwaar niet mis. Eendrachtige samenwerking met de grote en minder grote muziekbedrijven, de internetproviders en de inmiddels talloze downloadsites heeft teweeggebracht wat nog geen vijf jaar geleden voor onmogelijk werd gehouden: de beschikbaarheid van een gigantisch, digitaal ingeblikt muziekaanbod dat vanachter het beeldscherm kan worden opgeroepen en worden gedownload, in korte tijd middels een snel modem, maar wel in gecomprimeerde toestand (minder bytes en dus minder downloadtijd). Die muziek gaat dan vervolgens naar een USB-stick of harde schijf om later digitaal te worden gecatalogiseerd en vervolgens (analoog!) afgespeeld, thuis, in de trein, tijdens het joggen, waar of hoe dan ook. Gemakkelijk, er kan veel (muziek) op weinig (plaatsruimte). Ik ken ze, die instant-muziekgenieters, die hun zo kostbare, eenmalig gekregen gehoor al merendeels verpieterd hebben door té luid afgespeelde muziek, direct in de oren ingespoten middels minuscule schelpjes, dopjes, enz., almaar harder door de storende omgevingsgeluiden. Eenmaal defect blijft defect en dus is deze grote groep liefhebbers - om het even van welke muziek zij houden - voor kwaliteitsweergave al bij voorbaat verloren. Ze horen het verschil toch niet, ze verloren alras het vermogen des onderscheids. Ze zijn niet beter af dan de vele popmusici die hun overluide optredens moesten bekopen met op zijn best hardhorendheid of op zijn slechtst doofheid. Wie kan met hen nog een zinvolle discussie voeren over de kwaliteitsaspecten van een 16 bits CD ten opzichte van het gedownloade MP3-formaat? Kwaliteitscriteria? Het zou wat! Ik hoor vaak dat geluidskwaliteit er niet veel toe doet, dat het toch om de muziek gaat. Zo'n uitspraak lijkt wel interessant, hij suggereert dat men muzikaal van wanten weet, tot de kern van de zaak is doorgedrongen. Als het even tegenzit komt er een uitspraak achteraan: "in de oorlog genóten we van Beethovens Vijfde uit Londen, via een zelf gefabriceerd ontvangertje, een frutseltje, stiekem op zolder. Tegen die ervaring kan de beste stereoinstallatie van vandaag niet tegenop." Dat kan allemaal best wezen, maar ik zie toch die eenzame componist voor me, aan zijn schrijftafel, peinzend over de orkestratie van zijn symfonie gebogen, wikkend en wegend, met in zijn binnenoor een bepaalde mengklank van hobo en klarinet. Ik denk dus dat we al die subjectieve criteria gewoon over boord kunnen gooien en slechts als eenvoudig uitgangspunt hoeven te nemen, dat muziek uiteindelijk toch klank is en dat die zo goed, zo ongestoord mogelijk het oor van de luisteraar dient te bereiken. Dat is immers toch een van de doelstellingen van de componist geweest. In ieder geval zal Schubert niet hebben gedacht aan dat zelf gefabriceerde ontvangertje op zolder of aan audio in de huiskamer, maar wèl aan een heus orkest in een heuse concertzaal (of een willekeurige andere ruimte). Zo bezien kunnen we Schubert postuum en daarmee onszelf geen betere dienst bewijzen dan met de creatie van een illusie van dát oorspronkelijke beeld in ónze huiskamer. Wat minder vriendelijk zou je ook kunnen zeggen dat de - altijd op commercieel gewin uit zijnde - industrie een perfecte sinusgolf veel minder belangrijk vindt dan verkoopgolven. Het is een wonderbaarlijk schouwspel dat zich aan onze ogen voltrekt. Nog niet zo lang geleden werd er op allerlei discussieplatforms en in de vakpers uitvoerig gediscussieerd over vervorming in de weergaveketen van niet meer dan tienden van procenten. Inmiddels wordt op wereldschaal middels compressie van het oorspronkelijke muzieksignaal genoegen genomen met uitgeklede bits omdat 'we het verschil toch niet horen'. Terwijl diegenen die daarvan de uiteindelijke rekening moeten betalen, de consumenten dus, het op diezelfde discussieplatforms nog fervent verdedigen ook! De industrie kwam met het compressiescenario, de consument volgde en inmiddels is vrijwel iedereen ermee vertrouwd geraakt. Het muziekbedrijf bepaalt niet alleen de voor-, maar helaas ook de achteruitgang. In de tweede aflevering: Datareductie. index |