Actueel (archief) Schumann-jaar 2006
© Aart van der Wal, januari 2006
|
||||
Honderdvijftig jaar geleden, op 29 juli 1856 stierf Robert Alexander Schumann, de grote meester van de romantische klankpoëzie, in een inrichting voor geesteszieken in Endenich bij Bonn. Hij was net 46 geworden, maar zich allang daarvan niet meer bewust. Op 4 maart 1854 had hij zich in de Rijn gestort, de rivier die in zijn muziek een rol van betekenis speelde ('Am Rhein, im heiligen Strome', uit Dichterliebe op. 48 nr. 6, maar ook de Derde symfonie, de Rheinische), maar hij werd gered en vervolgens op eigen verzoek opgenomen in Endenich, ten prooi aan het monster van de psychische ineenstorting, met vreemde en wrede klanken in zijn hoofd die hem dagelijks teisterden en al even afgrijselijke beelden die hem onophoudelijk bestookten. Het was gedaan met de man die als geen ander het Duits-romantische piano- en liederenrepertoire had verrijkt en die nu in een psychotische martelkamer nog slechts op de barmhartige dood kon wachten. Literair hoogst begaafd, een uitmuntend muziekcriticus en zijn hoogste creatieve troeven uitspelend in het domein van het muzikale miniatuur leefde Schumann allengs in een romantische droomwereld, waarin twee zielen om voorrang streden: Eusebius en Florestan, maar ook een strijd wég van de grauwe middelmaat en de kleinzieligheid, de moeizame weg omhoog naar het hogere in de kunst, de vurige, enthousiaste Robert als voorvechter van progressieve klanken en nieuwe ideeën, maar ook als scheppervan de diepzinnige lyriek, de 'dichter in tonen'. Het was de 'Davidsbund' ten voeten uit... De achttienjarige Schumann schreef op 14 augustus 1828 een brief aan zijn vriend, de rechtentudent Gisbert Rosen met daaruit dit fragment dat al veel verklaart: "Ik heb mij nooit in het familieleven genesteld en ontvlucht meestal, zonder te weten waarom, de erbarmelijke mensheid. Slechts zelden ga ik uit en ben dikwijls moedeloos en verscheurd door droefheid over de nietigheid en ellende van deze egoïstische wereld. Ach! wat een wereld zonder mensen, waar zou ik die kunnen vinden? Een oneindig kerkhof, een doodsslaap zonder dromen, een natuur zonder bloemen en zonder lente, een levenloze kijkkast zonder gedaanten, en toch! Deze wereld bevolkt door mensen, wie is zij? Hetzelfde, een ontzettend kerkhof van weggezonken dromen, een doodsslaap met bloedige dromen, een tuin met cypressen, een tranendal, een stomme kijkkast met wenende gedaanten, O God, dat is zij! [...]" Zijn hechte vriendschap met Mendelssohn moet hem bewust hebben gemaakt van datgene dat zijn jonge vriend wel en hij niet bezat: de weldadige rust en zelfverzekerheidheid, de elegantie, een onbezorgde financiële toekomst en het gemak waarmee Felix componeerde en in de voorname muzikale kringen werd opgenomen. Mendelssohn voelde zich ook als uitvoerend musicus als een vis in het water, hij drukte vooral in Leipzig een groot stempel op de orkest- en kooruitvoeringen en werd op handen gedragen, terwijl Schumann er maar niet in slaagde om zich een goede positie als dirigent of leraar te verwerven. Zijn vertrek van Leipzig naar Dresden bracht daarin geen soelaas, maar misschien is wel het meest tragische dat Schumann als ware meester van de kleine vorm zich vergreep aan een vorm die hem vele malen te groot bleek: die van de symfonie en dan structureel gemodelleerd naar de werken van de grootste symfonicus, Beethoven. Was het eerzucht of de wil om zijn genie met dat van Beethoven te meten? In geen enkele symfonie bereikt Schumann het niveau van zijn piano- en liedcomposities en zijn zo bijzondere pianoconcert. Schumann is groot in het kleine, en klein in het grote, maar hij zag dat anders, hij wilde boven zijn eigen grenzen reiken, hij wilde méér. Het blijkt onmogelijk om de creatieve taal van zijn pianowerken en liedcomposities naar de grote vorm van de symfonie te verplaatsen. Want het miniatuur is toch zijn echte domein? Hierin kon hij zijn ongekende scheppingsdrift naar hartelust botvieren, zijn toch zo bijzondere droomwereld scheppen, de wereld van Carnaval, Faschungsschwank aus Wien, Davidsbündlertänze, Kreisleriana, Kinderszenen, Novelletten, Papillons, Waldszenen, romances en balladen, maar ook de facetgeslepen liederencycli op teksten van o.a. Eichendorff, Heine en Chamisso die tot het beste behoren dat de Duitse romantiek heeft voortgebracht. Hoevele vergankelijke dichtregels heeft Schumann, de kleurrijke tovenaar, niet voor eeuwig in zijn muzikale creaties bewaard, in verdroomde, maar ook in grillig expressieve schakeringen die spreken van een fantasierijk hoorn des overvloeds, een muzikaal sprookjesbos waarin echter ook de realistische toets niet ontbreekt. Het is het mysterie van het grote en grootse, gevangen in een geconcentreerde wereld van verliefde dagdromers, carnavaleske gedaanten, spelende kinderen, ongrijpbare schimmen, smalle scheidingslijnen tussen dichterlijke avondstilte en luidruchtige dagpret, maar ook van het harmonische verbond tussen het landschap en zijn bewoners. Wat zo kortstondig en vergankelijk lijkt, verankert zich in ons geheugen, wordt zelfs deel van onszelf. Ontmoetingen met Schumanns muziek zijn nooit vluchtig omdat ze de kern raken van hetgeen ons in ons diepste wezen beweegt en moed geeft, want zij laat ons zien hoe ethiek en esthetiek dicht bij elkaar liggen en ons middelpunt maakt van nieuwe dimensies die we in ons dagelijks bestaan nu eenmaal niet of nauwelijks nog kunnen vinden. Deze meesterwerken zijn niet tevergeefs gecomponeerd, Schumanns dromen niet voor niets gedroomd, want zij vormen het wezenlijke van alle kunst die werkelijk gróót is. Schumanns grote verbeeldingskracht zet onze fantasie aan het werk en verrijkt ons. Daarom is 2006 niet alleen Mozart-, maar zeker ook Schumann-jaar, al zal het niet meevallen om de bijna groteske en bepaald niet van de ruwe, nooit aflatende commercie gespeende aandacht van de media en het muziekbedrijf voor het wonderkind uit Salzburg ook maar enigszins richting Schumann om te buigen. index | ||||