Ik benutte mijn wintersportvakantie in Oostenrijk voor een kort bezoek aan Salzburg waar Mozart tweehonderdvijftig jaar geleden, op 27 januari 1756 op de derde verdieping van het huis aan de Getreidegasse nr. 9 (afbeelding rechts) werd geboren en waar hij de volgende zeventien jaar zou verblijven.

De Internationale Stiftung Mozarteum Salzburg had de Amerikaanse regisseur en decorbouwer Robert Wilson de opdracht gegeven om speciaal voor deze gelegenheid de herinneringsruimte audiovisueel op te leuken, wat al sinds de opening op Mozarts sterfdag, 5 december, tot nogal gemengde gevoelens heeft geleid. Natuurlijk is het een illusie om te menen dat de wereld van Mozart van tweeënhalve eeuw geleden nieuw leven kan worden ingeblazen, maar men kan er toch ook niet omheen dat Wilsons concept de kloof eerder groter dan kleiner lijkt te hebben gemaakt en dat goede smaak voor de een toch duidelijk iets anders betekent dan voor de ander. Wilsons multimedia-werkstuk zal ten minste in de komende jaren onderdeel blijven uitmaken van deze in ieder geval naar mijn smaak toch wel bizarre presentatie.

Drie impressies van de tentoonstellingsruimte (Foto Christian Schneider)

Het Tanzmeisterhaus (afbeelding rechts) aan de Makartplatz 8 (toen nog Hannibalplatz) is niets anders dan de reconstructie van Mozarts tweede woning in Salzburg (1773-1787) en als zodanig door het Mozarteum ingericht. Hier componeerde Mozart naast symfonieën, piano- en vioolconcerten, divertimenti, serenades en aria's ook Il re pastore en werkte hij aan Idomeneo.

Een vliegtuigbom richtte er in 1944 een ware verwoesting aan, al bleef de later als danszaal ingerichte ruimte daarbij nog net behouden. In 1994 werd het complex met de grond gelijk gemaakt, vervolgens opnieuw opgebouwd en in 1996 door de Mozarteum-stichting als tentoonstellingsruimte in gebruik genomen, met de klemtoon op de multimedia-verworvenheden die ons huidige tijdsgewricht nu eenmaal kenmerken. In hartje zomer kan men deze plek maar beter mijden want de toeristen komen dan met busladingen tegelijk van heinde en verre naar dit museale bedevaartsoord

Het door Ludwig Schwanthaler vervaardigde en door de Beierse koning Ludwig I gefinancierde, beroemde standbeeld (afbeelding rechts) vindt u aan de Mozartplatz (vroeger Michaelsplatz genaamd). Het werd op 5 September 1842 in aanwezigheid van Mozarts kinderen onthuld. Mozarts weduwe Constanze kon er niet meer bij zijn, want zij stierf een halfjaar eerder in haar woning op steenworp afstand, aan de Mozartplatz 8.

In de tuin van het Mozarteum aan de Schwarzstrasse 26 vindt u als onderdeel van de rondleiding het uit Wenen afkomstige, beroemde tuinhuisje waarin Mozart zijn Zauberflöte zou hebben gecomponeerd. De twijfel mag misschien hevig toeslaan, maar een alleraardigst relikwie is het in ieder geval wel!

Dan is er zowel het kleine als het grote Festspielhaus in de Mozart-stad die eigenlijk alleen een bezoek waard zijn als u van zins bent om er een concert of opera- of balletvoorstelling bij te wonen. U dient daarvoor dan uw portemonnee fors aan te spreken, maar zeker tijdens de Oster- of Sommerfestspiele krijgt u er ook wat voor!

Tijdens de Osterfestspiele zijn het vanzelfsprekend de Berliner Philharmoniker - of zoals de naam van dit roemrijke ensemble officieel luidt, das Berliner Philharmonische Orchester - die onder de meestal bezielende leiding van chef-dirigent Simon Rattle op 8 april a.s. de spits afbijten met een scènische uitvoering van Debussy's lyrische drama in vijf akten Pelléas et Mélisande, met stersolisten als Angelika Kirchschlager, Anna Larsson, Robert Lloyd en Simon Keenlyside. Alfred Brendel verschijnt met Mozarts Pianoconcert nr. 27 in Bes, KV 595 en Beethovens Vierde pianoconcert, en de doorgaans schitterende vocalistiek van Magdalena Kozená geeft het slotdeel van Mahlers Vierde hopelijk de daarvoor vereiste naïeve luister. Op en rond Goede Vrijdag is er dan Bachs Johannes-Passion, eveneens met stersolisten (o.a. Michael Chance en Thomas Quasthoff) en het RIAS-Kammerchor Berlin.

Ook Rattle zet na Claudio Abbado de eens door Herbert von Karajan in gang gezette Paastraditie in Salzburg in ieder geval met verve voort, al is van de bijna barokke schittering en de overal bijna voelbare hoogspanning van toen vrijwel niets meer over. De Osterfestspiele hebben overwegend het karakter van een op-en-top geoliede kunstmachine gekregen die echte verrassingen al bij voorbaat in de kiem smoort.

Karajan repeteert begin jaren tachtig in Salzburg tijdens de Osterfestspiele (met Dunja Vejzovic in de rol van Kundry in Parsifal)

De Erlebnisausstellung 'Viva! Mozart' in de vierhonderd jaar oude Neue Residenz aan de Mozartplatz sluit pas op 7 januari 2007 haar deuren en biedt u dagelijks van 9 tot 18.00 (donderdags tot 20.00) een kijkje in de 'wereld van Mozart'. Er is veel over geschreven en mijn verwachtingen waren nogal hooggespannen, maar het viel mij niet mee.

Ik werd bijna duizelig van al die snelle beeldwisselingen op kolossaal formaat die de wanden bevolkten en waar ik écht in was geïnteresseerd kwam door de matige, slecht gekozen belichting niet aan het daglicht. Het bleek een illusie om de tentoongestelde handschriften goed te bekijken, maar zelfs sommige originele portretten kregen in dat halfdonker nauwelijks reliëf. Van een logische indeling was ook al geen sprake en dus heb ik mij maar in een van de vele donkere zithoeken teruggetrokken om naar het Klavierkwintet in Es, KV 452 te luisteren dat uit de uitstekende audio-installatie op de bezoekers neerdaalde. Positief was wel dat de organisatoren ook oog hebben gehad voor rolstoelgebruikers, bezoekers met kinderwagen en slecht ter been zijnde ouderen, die zich dan ook uitstekend door de diverse ruimten konden bewegen. De projectcoördinator maakte trots melding van het feit dat binnenkort ook doven en slechthorenden rondleidingen met behulp van gebarentaal tegemoet konden zien. Dat heb ik vaak genoeg toch bepaald anders meegemaakt!

Er werd ook melding gemaakt van een onlangs door de Mozarteum-stichting dankzij een renteloos krediet van de Schoeller-bank voor 250.000 Engelse ponden aangeschaft portret van de componist, waarvan de authenticiteit vaststaat. De zilvergravure (zie afbeelding rechts) van de uit Dresden afkomstige schilderes Doris Stock dateert uit 1789 is dankzij de inspanningen van de Mozarteum-stichting voor het eerst sinds veertien jaar weer voor het publiek toegankelijk en kan worden bezichtigd in het Mozart-huis aan de Makartplatz. Een reproductie is te zien in het geboortehuis aan de Getreidegasse.

Het miniatuur (72 x 62 mm) verkeert in perfecte staat en getuigt van een bijzondere detaillering en wordt algemeen tot een van de weinige echt realistische afbeeldingen van de componist beschouwd.

En dan was er eigenlijk als vanzelfsprekend Nikolaus Harnoncourt die niet alleen dirigeerde, maar in de grote zaal van het Mozarteum ook nog een gekruide feestrede in petto had en daarin gelijk maar afrekende met de excessieve commerciealia die deze Mozart-herdenking nu eenmaal begeleiden.

Harnoncourt wond er in zijn toespraak (afbeelding rechts) geen doekjes om:

[...] "Wie kann ich da noch etwas über Mozart sagen? - Niemand kann es; - aber alle tun es jetzt. Österreich heißt in diesem Jahr Mozart. - Aber, das hat nichts mit ihm zu tun, ich fürchte, mehr mit Geld und Geschäft. - Eigentlich müssten wir uns ja genieren. Denn was Mozart von uns verlangt und seit mehr als 200 Jahren verlangt, wäre so einfach: Wir müssten ganz still und aufmerksam zuhören, und wenn wir seine wortlosen Beschwörungen und Plädoyers verstünden, dann müssten wir uns, wie schon gesagt, eigentlich eher genieren als uns stolz zu brüsten. -

Jetzt bejubeln wir ihn und das klingt fast so, als wollten wir uns selbst bejubeln. Wir haben aber überhaupt keinen Grund, auf irgendetwas stolz zu sein, was mit Mozart zusammenhängt. Schon seit damals, als er hier in Salzburg und in Wien lebte. - Er verlangt etwas von uns mit der unerbittlichen Strenge des Genies und wir bieten ihm unsere Jubiläen mit ihren Umwegrentabilitäten und Geschäften und lassen seine Töne zerstückelt aus allen Werbekanälen tropfen - das dürfte einfach nicht sein - das ist ein Skandal und eine Schande - wie kann man das tolerieren? - Aber, wenn so ein Besinnungsjahr trotz alledem einen Sinn haben soll, dann müssen wir hören - hören - hören - und können dann vielleicht einen kleinen Teil der Botschaft verstehen. Mozart braucht unsere Ehrungen nicht - wir brauchen ihn und seinen aufwühlenden Sturmwind. So ein Jahr ist in Wirklichkeit unsere Chance.

Was ist denn der Inhalt seines Plädoyers? - Es ist die Kunst selbst, es ist die Musik, und wir haben Rechenschaft darüber abzulegen, was wir mit ihr gemacht haben und immer noch machen - und darüber, was wir versäumen und nicht machen.

Die Kunst und mit ihr die Musik ist ein wesentlicher Bestandteil des menschlichen Lebens, sie ist uns geschenkt als Gegengewicht zum Praktischen, zum Nützlichen, zum Verwertbaren. - Es leuchtet mir ein, was manche Philosophen sagen, dass es die Kunst und eben die Musik ist, die den Menschen zum Menschen macht. Sie ist ein unerklärliches Zaubergeschenk, eine magische Sprache.

Die letzten Generationen haben ihr Schwergewicht immer mehr und mehr auf das unmittelbar Verwertbare gelegt, - man meint wohl, die Glückserwartung scheine nur im Materiellen zu liegen: Glück wird mit Wohlstand und Wohlstand mit Besitz gleichgesetzt: Es geht mir besser, je mehr ich besitze. Und diese Einstellung wirkt sich bereits in der Erziehung und in den Lehrplänen der Schulen aus. Nach und nach wird alles Musische verdrängt, alles, was die Phantasie fördert und was unverzichtbar ist - fast müsste man schon sagen: wäre - für ein menschenwürdiges Leben. Heute können hier die meisten Kinder nicht einmal mehr singen, weil sie nie dazu angeleitet wurden - sie wissen nicht, wie man die Töne formt - und sie kennen keine Lieder. Da fängt aber das Musik-Machen, das Musik-Verstehen an, mit drei, vier, fünf Jahren schon. Später überlässt man es sowieso dem Radio und dem Walkman.

Dieses Jahr jetzt mahnt uns in aller Eindringlichkeit, dass unsere Kinder ein Recht auf eine volle Bildung und nicht nur auf Ausbildung haben. - Es ist symptomatisch für unsere Bildungsziele, dass bei den Kontrollmethoden - etwa der Pisa-Studie - die Musik praktisch keine Rolle spielt. Nebenbei bemerkt - die beiden Artikel der Allgemeinen Erklärung der Menschenrechte, die über Bildung und Kultur handeln, Nr. 26 und 27, sind von peinlicher Dürftigkeit. - Wenn zu Rechnen, Schreiben und Lesen nicht die Kunsterziehung gleichgewichtig hinzutritt, wenn das Nützlichkeitsdenken alles beherrscht - und wir sind nahe daran - dann besteht höchste Gefahr, dass der Materialismus und die Raffgier zur götzenhaften Religion unserer Zeit werden.

Ist es nicht schon so weit? Kardinal König sagte vor einigen Jahren "... der Weg Europas hat in eine Sackgasse geführt: Vorrang der Technik vor der Ethik, Primat der Sachwelt vor den Personenwerten...". Pascal sprach im 17. Jahrhundert von den zwei einander bedingenden Denkweisen des Menschen: er nannte sie das arithmetische Denken und das Denken des Herzens. - Kierkegaard warnte schon um 1840 vor dem drohenden Materialismus, er schrieb: "... man befürchtet im Augenblick nichts mehr, als den totalen Bankrott in Europa...", übersieht aber "... die weit gefährlichere, anscheinend unumgehbare Zahlungsunfähigkeit in geistiger Hinsicht, die vor der Tür steht".

Es geht mir jetzt nicht so sehr um eine größere Beachtung der Kunst in ihrem erlauchten Spitzenbereich, es geht darum, dass diese höchsten Formen schließlich ins Leere rufen, wenn niemand mehr die Sprache versteht. Die Musik ist ja keineswegs die abgehobene Geheimsprache einer arroganten, selbstbewussten und privilegierten Minderheit, nein, jeder kann ihre Botschaft mitbekommen, kann teilnehmen an ihren Reichtümern, wenn die Antennen von klein auf richtig eingestellt werden.

Da die Kunst im Bereich der Phantasie zuhause ist, hat sie etwas Rätselhaftes, nicht Erklärbares, - ihre unsichtbare Macht ist gewaltig und gefährlich, ihre Wirkung subversiv. Deshalb haben Machthaber immer wieder versucht, sich ihrer zu bedienen. Ohne Erfolg, denn Kunst ist stets oppositionell und souverän, sie lässt sich weder zähmen, noch einverleiben. Sie ist eine Sprache des Unsagbaren - die aber manchen letzten Wahrheiten wohl eher nahe kommt als die Sprache der Worte, der Verständigung mit ihrer Logik, mit ihrer Eindeutigkeit, ihrem schrecklichen: Ja oder Nein.
Die Rolle, die wir der Kunst zubilligen ist vielfach, sie uns dienstbar zu machen, sie zu zähmen, aber auch uns mit ihr zu brüsten. In unserem schönen, geförderten Musikleben sollen die Menschen nach aufreibender Arbeit Freude und Erholung finden - sollen wieder Kraft finden für den Alltagsstress. (Die Nazis nannten das "Kraft durch Freude"- mit ähnlicher Begründung wie bei den Menschenrechtsartikeln).
Ein gefährlicher Schritt im langen und illegalen Prozess, Kunst "nutzbar" zu machen.
Die Musik der großen Komponisten hat diesen Trend fast nie bedient, sie war schon immer viel mehr: nämlich sensible Reaktion auf die geistige Situation der Zeit - sie war und ist ein Spiegel, der den Hörer sich selbst zu erkennen half, der ihn auch in Abgründe blicken ließ: als man Mozarts g-Moll-Symphonie zum ersten Mal hörte, wurde gefragt, ob derartige Erschütterungen zulässig seien. Diese Symphonie ging ja für die Menschen damals bis in die Extreme der musikalischen Sprache. Der Züricher Musikästhetiker und Kulturphilosoph Hans Georg Nägeli (1773-1836) bezweifelte - wie manche seiner Zeitgenossen - ob derartiges noch zulässig und zumutbar sei - damals ist wohl keiner beruhigt nach Hause gegangen.

Durch die Kunst werden wir ja zu Erkenntnissen geführt, oft geradezu gestoßen: sie ist der Spiegel in den wir schauen müssen. Um dem zu entkommen, hat man eine bloß ästhetisierende, manche sagen "kulinarische" Art, mit Kunst umzugehen angenommen: Man hört "schöne" Musik, man sieht "schöne" Bilder - aber man lässt sich lieber nicht von ihr erschüttern, oder gar umkrempeln.

Als junger Orchestermusiker vor 50 Jahren mußte ich die g-Moll-Symphonie (Mozarts) jährlich oft und oft spielen - damals immer lieb und hübsch, die Zuhörer wiegten selig ihre Köpfe, man sprach nachher von "Mozart-Glück".- Die Partitur auf meinem Pult aber sagte anderes: wie hier alles in Frage gestellt, ja geradezu zerstört wird: die Melodie - die Harmonie - der Rhythmus. Nichts ist so, wie es korrekterweise sein müsste, außer vielleicht das romantische Trio des Menuetts. - Es kann schon sein, dass man damals, nach dem Krieg, die ausstrahlende Harmonie, das rein Beglückende gebraucht hat - die Kehrseite der Medaille hatte man ja grausam erlebt. So kehrten praktisch alle Mozart-Interpretationen damals das Helle, Positive hervor und unterdrückten das Erschütternde.

Diese "Symphonie" wurde zu meiner persönlichen Schicksalssymphonie, sie hat mein Leben nachhaltig verändert, da ich sie eines Tages, nach 17 Jahren als Orchestercellist, so nicht ein einziges Mal mehr spielen wollte, ich verließ das Orchester...

Man kann in dieser Symphonie auch ein großes Beispiel sehen, ähnlich vielen Werken der Literatur und der bildenden Kunst: - wie weit darf, soll oder muss Kunst gehen - aber auch: was kann und muss der Hörer zu ertragen bereit sein. Mozart ist immer wieder an diese Schmerzgrenze gegangen.
Wie fast alle großen Künstler bleibt Mozart als Person rätselhaft, ja geradezu unheimlich. Man meint, alles über ihn zu wissen - sein Leben ist ja bestens dokumentiert - aber wenn man etwas über ihn sagen will, bemerkt man, dass man ihn überhaupt nicht kennt.
Unser geschichtliches oder biographisches "Wissen", ganz allgemein gesprochen,
ist ja kein Wissen - wir erwerben es indirekt und meinen, Augenzeugen zu sein.
Wir nehmen die Bilder - etwa des Fernsehens - als Fakten, wir glauben, dabei gewesen zu sein, haben aber nichts gespürt auf unserer Haut und in unseren Herzen. Die Bilder sind Bilder - aber die Wirklichkeit ist nur vorgetäuscht, sie war ganz anders.
Wir werden die Wahrheit über Mozart nie erfahren, - es ist unser selbstgemachtes Bild, das wir dafür halten. Nur das Werk birgt die Wahrheit. Den Menschen zu verstehen scheint unmöglich - so gelangen wir, wie bei vielen Künstlern, zu einer Art Doppelgängersicht. Als gäbe es zwei Mozart: das spielende Kind, den heiteren, extrovertierten jungen Mann, von dem seine Freunde sagten, er sei niemals mürrisch gewesen; der von Jugend an seine Briefe in einem geschliffenen Stil schrieb; gebildet, schlagfertig und sicher. Den Mozart der Biographien, mit seinen finanziellen, familiären und künstlerischen Krisen; war er reich oder arm? - zerkracht mit seinem Vater oder in liebevoller Harmonie? - war er künstlerisch gescheitert nach dem Wiener Misserfolg von "Le Nozze di Figaro"?- Ich glaube kein Wort davon, denn wie Oswald Spengler sagt: "Natur soll man wissenschaftlich traktieren, über Geschichte soll man dichten" - und das tat man über die Maßen. - Aber der andere Mozart ist der Eigentliche, ist ungreifbar und unbegreifbar, er entzieht sich jeder Beurteilung. Wenn wir ihn erfassen wollen, müssen wir beschämt erkennen, dass unsere Elle nicht in sein Maßsystem passt - er kommt von einem anderen Stern. Er lebt nur durch sein Werk: Ernsthaft in jedem Augenblick, auch im Witz beklemmend: der "Musikalische Spaß", ein ebenso dunkles Stück wie die gespenstische Lach-Arie in "Zaide".
Was muss das für ein Schock gewesen sein im Hause Mozart, als der Vater im Kleinkind das Genie erkannte: man meint ein herziges, gescheites Kind zu haben und sieht unvermittelt - ein Krokodil. Ein Genie wie Mozart wird nicht, das ist - paff - wie ein Meteor aus dem Universum. Kein spielendes Kind, eher ein spielender Erwachsener.

Es ist in der menschlichen Gesellschaft nicht vorgesehen, ein Genie großzuziehen, dafür gibt es keine Vorbilder. So ein dämonisches Wesen okkupiert selbstverständlich seine Umgebung, man kann es nicht "erziehen", es ist ein geliebter und zugleich beängstigender Hausgenosse. - Von seinen ersten musikalischen Äußerungen an ist Mozarts Weg als Künstler von einer Unbeirrbarkeit, von einer atemberaubenden Sicherheit - genau konträr zu seinem äußerlichen Lebensweg.
Schon als Kind komponierte er Werke, deren emotionaler Inhalt weit über das hinaus geht, was er erlebt und erfahren haben konnte. So können wir von dem Jüngling, der er immer war und blieb, die letzten und tiefsten Geheimnisse von Liebe und Tod, von Tragik, Schuld und Glück erfahren.

Er zwingt uns, in seelische Abgründe zu schauen und kurz darauf in den Himmel; vielleicht ein Griffel in der Hand Gottes."

Álle spijkers naar mijn smaak precies op hun kop, door de in de weerbarstige historiserende uitvoeringspraktijk stevig aan de weg timmerende en aldus groot geworden cellist, dirigent en musicoloog (men leze zijn Musik als Klangrede en Der musikalische Dialog om van zijn vaak verfrissende, nieuwe inzichten kennis te nemen). De Mozarteum-stichting had als artist in residence werkelijk geen betere musicus kunnen kiezen!

Het lijkt onwaarschijnlijk dat Harnoncourt zal hebben bijgedragen aan de keuze voor Riccardo Muti als dirigent van het openingsconcert in het grote Festspielhaus, maar zo is het nu eenmaal: het enfant terrible is een belangrijke publiekstrekker, al is zijn Mozart slaapverwekkend, uitgemolken, geromantiseerd en volkomen gladgestreken, zoals het er ook niet toe doet dat Cecilia Bartoli - die de wegens ziekte verhinderde Renée Fleming verving - zelfs in Mozart-aria's niet meer loskomt van haar doodvermoeiende "hoor mij eens" gekir dat niets te maken heeft met stilistisch verantwoord musiceren, maar mogelijk alles met een jonglerende vocaliste die het applaus naar haar hand wil zetten en dat met haar geslepen voordracht natuurlijk ook voor elkaar krijgt.

Niet alleen de toeristen waren in drommen naar Salzburg gekomen. Het pianofestival kende illustere namen als Leif Ove Andsnes, Emanuel Ax, Helmut Deutsch, de gezusters Labèque, Robert Levin, András Schiff, Mitsuko Uchida en Stefan Vladar. Vele prominente vocalisten maakten hun opwachting, waaronder Vesselina Kasarova, Thomas Quasthoff, Michael Schade en Jörg Widmann. De klarinettiste Sabine Meyer en de violist Gidon Kremer waren eveneens present. Dan ensembles als de Wiener Philharmoniker, het Mahler Chamber Orchestra, het Orchestra of Enlightenment, de Camerata Salzburg en het Mozarteum-orkest. Drieëndertig concerten in twee weken, met daarin de nadruk op de muziek van de jónge Mozart (alsof er ooit een oude Mozart zou hebben bestaan).

We konden het vooraf weten, voor een rijk geschakeerde, boeiende Mozart-herdenking is meer nodig dan de overbekende handvol plichtmatigheden in de vorm van slecht ingerichte tentoonstellingen en traditionele, bijkans beurs geprogammeerde concerten met overbekende coryfeeën, aangevuld met opgelegd pandoer en overbodig feestgedruis, en een multimedia-landschap dat er met de haren lijkt te zijn bijgesleept. Het aardige van die ongeïnspireerde stortvloed van bekrompenheid, middelmatigheid en onmacht is evenwel dat Mozarts ongekende genie zich juist postuum daartegen scherp afsteekt als een ongekend fonkelend muzikaal juweel dat alles daarbij in de schaduw stelt. Maar ook dat wisten we eigenlijk al...

Historisch niet volgens het boekje: Mozarts Hammerklavier (Anton Walter, ca. 1780!), opgesteld in het geboortehuis aan de Getreidegasse (Foto Christian Schneider)