Solisten

Weer boog zij niet naar links

Aflevering 2: Het Mengelberg-proces

 

© Albert van der Schoot, juli 2020

 

In de eerste aflevering (klik hier) bespraken we ‘het podiumincident’ dat plaatsvond op 7 december 1940, toen de sopraan Jo Vincent openlijk haar minachting voor het Duitse gezag demonstreerde door vanaf het podium wel naar voren en naar rechts te buigen, maar niet naar links – daar zat Seyss-Inquart. Ze hield dit vol toen ze telkens weer door het publiek (dat haar geste door had) werd teruggeroepen, ondanks de aansporing van Willem Mengelberg om ook naar links te buigen: ‘daar zit je regering’. In haar memoires heeft Jo Vincent dit incident niet vermeld.

De Mengelberg-concerten
Mengelberg zelf had zich al vrij snel aangewend om juist wél te buigen in de richting waar de regering zat, ongeacht wat de signatuur van die regering nu precies was. Naar buiten toe presenteerde hij zich als volstrekt a-politiek, maar hij was zich er altijd goed van bewust waar de subsidie vandaan kwam. ‘Als de Hottentotten hier gekomen waren als bezetters zou hij ook meegedaan hebben’, had een vriendin van Mengelberg verklaard. (1)

In het begin van de jaren dertig was Mengelberg de populairste
Nederlander. In een poll eindigde hij op de eerste plaats, nog
boven koningin Wilhelmina. (2) De naam ‘Mengelberg’ opende alle
deuren. De concerten van zijn Amsterdamse orkest in Den Haag
werden niet aangekondigd als ‘klassieke’ of ‘symfonische’ concerten,
of gewoon als optredens van het Concertgebouworkest,
maar als ‘Mengelberg-concerten’.

Een kras voorbeeld is de aankondiging in De Residentiebode van een ‘Mengelberg-concert’ op 16 november 1940. Het Concertgebouworkest staat daarbij weliswaar onder leiding van Eduard van Beinum, maar op het programma staat vermeld, tussen werken van Debussy en Brahms: ‘Mengelberg: Vioolconcert’. Dat is niet eens gelogen, en ook geen drukfout voor ‘Mendelssohn’ (die toen al niet meer gespeeld mocht worden); alleen betreft het hier dan wel het vioolconcert van Rudolf Mengelberg, de directeur van het Concertgebouw ...

Ook in de commerciële berichtgeving deed de naam van de dirigent wonderen. In 1925 maakte Philips reclame voor zijn radiotoestellen met de tekst: ‘De Philips-H.D.O. (3)-Radiodienst brengt de Mengelberg Concerten in Uw huis!’

De ereraden en de Centrale Ereraad
Onmiddellijk na de oorlog werd er voor elke kunsttak een ereraad ingesteld die moest beoordelen of kunstenaars zich tijdens de bezetting zodanig hadden gedragen dat zij in een bevrijde maatschappij hun functie weer konden uitoefenen, of dat zij daarvan voor een bepaalde periode uitgesloten moesten worden. Grote onvrede over de gang van zaken bij deze zuiveringsprocedure leidde in 1947 tot de instelling van een Centrale Ereraad, die veroordeelde kunstenaars de mogelijkheid bood om in hoger beroep te gaan. Anders dan voor de afzonderlijke ereraden was er voor de Centrale Ereraad een wettelijke basis, namelijk de Wet Zuivering Kunstenaars van 5 april 1946.

Ook Mengelberg ging in beroep, nadat hij door de Ereraad voor de Muziek met de volgende uitspraak tot levenslange uitsluiting was veroordeeld:

‘Ten aanzien van Prof. Dr. Willem Mengelberg is de Raad van oordeel, dat deze zich dermate heeft schuldig gemaakt aan voor een man van zijn positie ontoelaatbare handelingen in strijd met de nationale eer, dat hij nooit weer den dirigeerstaf in Nederland behoort op te heffen.’

Ik beperk me hier tot de rol die het podiumincident bij de veroordeling van Mengelberg heeft gespeeld. Heel veel meer over de Ereraad voor de Muziek en het corrigerend optreden van de Centrale Ereraad bij de herziening van de uitgesproken vonnissen is te vinden in de hier in de voetnoten genoemde boeken van Micheels, Heemskerk en Zwart.

Bij de veroordeling die de Ereraad voor de Muziek op 2 juli 1945
over Mengelberg uitsprak was de rol van het podiumincident nihil.

Dat geldt overigens ook voor allerlei andere bijzondere feiten die men Mengelberg voor de voeten zou kunnen werpen. Het vonnis van de Ereraad sloot zonder formele tenlastelegging aan bij het gesundes Volksempfinden (‘we weten toch allemaal dat Mengelberg hartstikke fout was’), en het werd al in de eerste ronde van zijn werkzaamheden geveld. Van hoor en wederhoor was geen sprake.

Dat was wel het geval bij de behandeling van de zaak-Mengelberg in de Centrale Ereraad. Niet dat de hoofdpersoon zelf aan het woord kwam – die zat zonder geldig paspoort in zijn chalet in Zwitserland, en kon het proces niet bijwonen. Namens hem trad zijn raadsman op, Mr. J.A.J. Bottenheim. Die kon voor de verdediging getuigen à décharge oproepen, zoals zijn opponent Mr. L. van Lookeren Campagne, die als aanklager optrad, getuigen à charge kon mobiliseren.

Bottenheim heeft overwogen om Jo Vincent bij de verdediging te betrekken. Die zal graag een goed woordje doen voor de beklaagde, maar Bottenheim ziet ervan af omdat hij bang is dat de Ereraad haar dan zal ondervragen over het podiumincident. Dan zal niet haar eigen houding tegenover de dirigent de meeste aandacht krijgen, maar de loutere weergave van de feiten zoals zij die desgevraagd zal moeten presenteren. En daarbij zal de aansporing om voor Seyss-Inquart te buigen zeker in Mengelbergs nadeel werken. Bottenheim houdt dus liever het podiumincident buiten het proces.

Dat heeft de advocaat goed gezien, maar hij slaagt niet in zijn opzet: nu Jo Vincent niet wordt gemobiliseerd als getuige à décharge, roept de aanklager haar op als getuige à charge.(4) Ze doet desgevraagd verslag van het incident (dat ze nu wel dateert op december 1940!), (5) en ze vermeldt dat Mengelberg aan zijn aansporing nog toegevoegd heeft dat Seyss-Inquart nu de regering vertegenwoordigt die over de subsidies beslist.

Verder probeert ze duidelijk te maken dat Mengelberg over politiek niet zelfstandig kon oordelen en volledig onder de negatieve, Duitsgezinde invloed van zijn entourage opereerde. Dat was een punt waar diverse getuigen, à charge zowel als à décharge, de nadruk op legden. Dat die invloed (te beginnen bij zijn vrouw) nazi-gezind was staat buiten kijf, maar dat de dirigent daar een willoze speelbal van was, is in het licht van de latere ontdekkingen van Frits Zwart niet meer vol te houden. In de jaren dertig volgde Mengelberg de opkomst van Hitler met groot enthousiasme, en krabbelde hij instemmende commentaren bij de berichten in de Völkischer Beobachter. (6)

Verder wordt door de verdediging natuurlijk naar voren gebracht hoeveel joden door Mengelberg op een of andere manier tijdens de bezetting geholpen zijn. Hun bedankbrieven worden als argument in stelling gebracht. Maar de Centrale Ereraad oordeelt niet op basis van een totaalbeeld van minnen en plussen, en Mengelbergs enorme verdienste voor het Nederlandse muziekleven mag al helemaal geen factor zijn die het oordeel beïnvloedt. Voor verzachtende omstandigheden is geen ruimte. De Centrale Ereraad wil, anders dan de Ereraad voor de Muziek, over concrete beschuldigingen een oordeel vellen. Die moeten worden getoetst aan de normen die gesteld zijn in de nieuwe Wet Zuivering Kunstenaars. Stuk voor stuk. En het podiumincident (dat in de uitspraak van de Raad op ‘december 1941’ wordt gedateerd!) is een van de acht punten die aan die toetsing onderworpen worden. Met de vinger bij de wetstekst kwalificeert de Raad de opmerkingen, die Mengelberg tijdens het applausrondje aan Jo Vincent deed toekomen, als ‘het als Kunstenaar tijdens de vijandelijke bezetting van het Rijk in Europa hulp verlenen aan de vijand’. (7)

Dat klinkt nogal opgeblazen en daardoor potsierlijk, en dat wordt er niet minder op wanneer we dit oordeel in het geheel van het vonnis lezen.

De Centrale Ereraad voelde zich niet vrij om de verbanning van Mengelberg op te heffen, zoals met andere kunstenaars wel was gebeurd. Er was al veel kritiek geweest vanwege het vernietigen of verminderen van vonnissen van anderen (zoals Cor de Groot en Henk Badings), en de Raad kon het zich eenvoudig niet veroorloven om een licht oordeel over Mengelberg te vellen. Zijn naam stond symbool voor collaboratie met de Duitsers, en als hij niet zou worden veroordeeld, dan zou de bodem onder het hele zuiveringsproces wegvallen.

De Raad is dan ook zeer bezorgd over het effect dat zijn uitspraak zal hebben, en vraagt aan veel van de getuigen hoe een eventuele terugkeer van Mengelberg op het podium door het Nederlandse volk zal worden opgevat. Slechts een enkeling heeft de tegenwoordigheid van geest om te riposteren: ‘Ik dacht dat hier récht gesproken werd en niet een vraag over hoe het Nederlandse volk hierover zou denken. Dát noem ik geen rechtspraak!’ (8) Uit alles blijkt dat de Raad niet kan volstaan met het beoordelen van de beschuldigingen die tegen Mengelberg zijn ingebracht; het vonnis zou immers door de buitenwereld niet getoetst worden aan het feitelijk gedrag van de beschuldigde, maar aan het beeld dat de buitenwereld van zijn gedrag had. En bij een te lichte beoordeling zou de Raad ook zelf imagoschade oplopen.

Op 20 oktober 1947 veroordeelt de Raad Mengelberg tot uitsluiting van de beroepsuitoefening voor de periode van zes jaar (1945-1951). Kort voor het eind van die periode zal Mengelberg overlijden, zonder ooit nog in Nederland te zijn geweest.

Voor of tegen
Het is anno 2020 bijna niet meer voor te stellen hoezeer de kwestie Mengelberg meteen na de oorlog een politieke kwestie was geworden. Zijn enorme populariteit in de jaren dertig vermeldde ik al, en zijn val was dan ook extra hard.

Hoewel hij tijdens de oorlog weinig in Nederland is geweest, was hij in de beeldvorming zichtbaarder dan menig NSB’er, zwarthandelaar, politieman of burgemeester in oorlogstijd. Waar Jo Vincent ieder contact met de Rijkscommissaris vermeed, bestaan er van Mengelberg verschillende foto’s waarop hij in geanimeerd gesprek met Seyss-Inquart is te zien. Die foto’s hebben een onevenredig grote invloed gehad op zijn imago: de haat jegens de aanvoerder van de bezetters werd overgedragen op de aanvoerder van het orkest.

Deze beeldvorming werkte ook door na de oorlog. Toen Mengelberg vanuit Zwitserland een aanvraag indiende om zijn verlopen paspoort te vernieuwen, weigerde Willem Drees om ‘een collaborateur als de Heer Mengelberg’ van dienst te zijn.`(9) De aanvraag is tijdens verschillende kabinetten onderwerp van bespreking in de ministerraad geweest, waarbij de stemming onder de ministers uiteenliep. (10)

Ook Jo Vincent heeft zich, toen ze de gelegenheid had minister-president Beel en minister van Buitenlandse Zaken Van Boetzelaer te spreken, voor het paspoort van Mengelberg ingezet. Tevergeefs. (11) Pas kort voor zijn dood kreeg hij een reisdocument, maar hij heeft het niet meer kunnen gebruiken.

Onder degenen die professioneel met hem gewerkt hadden liepen de meningen ook wel uiteen, maar hier is toch vooral opvallend hoe hartstochtelijk de musici voor hem opkomen. Violiste Ellie Bijsterus Heemskerk, al sinds 1915 lid van het Concertgebouworkest en frequent te gast in Mengelbergs Zwitserse chalet (waar ze na Mengelbergs dood zelf als gastvrouw optrad), is anno 1971 nog zo idolaat van hem dat zij ‘met grote schroom’ een boekje publiceert waarin haar eigen herinneringen en die van veel andere musici zijn opgenomen. Het lijken vaak getuigenissen uit blinde adoratie: ‘hoe kan men (...) in woorden aan anderen duidelijk maken welk een fluïdum, welk een fascinerende, magische kracht er van zo’n grote figuur uitgaat?’ (12) Maar er is, ook bij de andere musici, een constante in al die uitingen, die duidelijk maakt waar die adoratie vandaan komt: ‘onder Mengelberg speel ik beter dan ik eigenlijk kan’. Om dat niveau te bereiken moeten de musici zich heel wat schofferingen laten welgevallen. Repetities onder Mengelberg worden steevast als rampzalig beschreven; de dirigent, die altijd te laat komt, houdt lange monologen in plaats van te repeteren. In onbeschoftheid tegenover de orkestleden wordt hij misschien alleen maar door Otto Klemperer geëvenaard. Maar toch ... ze dragen hem op handen, omdat ze weten dat geen ander hen zo goed kan laten presteren als Mengelberg. Het zijn de resultaten die tellen, en ‘die resultaten waren er altijd bij de concerten. Vergeten waren dan alle kleine irritaties en wrijvingen – de uitvoeringen gaven alle spelers de grootste voldoening; men was boven het eigen niveau opgeheven.’ (13)

De internationale solisten die Mengelberg begeleidt uiten zich in dezelfde zin. Yehudi Menuhin, die vanaf zijn zestiende onder Mengelberg soleerde, hield aan zijn optredens in Amsterdam de herinnering over ‘aan een volmaakte medewerking, aan een volmaakt musiceren’. (14) Vladimir Horowitz getuigt van zijn ‘admiration la plus profonde’, (15) en cellist Maurice Gendron zegt: ‘Nooit van mijn leven ben ik zo begeleid’. (16)

Ook componisten ontbreken niet. Richard Strauss (die zijn Heldenleben aan Mengelberg en het orkest opdroeg), Igor Stravinsky, Maurice Ravel, zelfs Arnold Schönberg zijn hem erkentelijk, en dat geldt natuurlijk vooral voor Gustav Mahler, die veel van zijn bekendheid aan Mengelberg te danken heeft. Legendarisch is nog steeds het Mahler-festival, dat dit jaar precies 100 jaar geleden plaatsvond en waarbij Mengelberg het (vrijwel) volledige oeuvre van de componist op het programma zette (Mahler zelf was al in 1911 overleden). En dan zijn er nog de collega’s dirigenten. Herbert von Karajan ‘was regelmatig op wintermiddagen op zijn motor of met de auto van Aken naar Amsterdam gereden om een concert bij te wonen’. (17) Pierre Monteux, die zelf vaak Stravinsky had gedirigeerd, schreef na Mengelbergs uitvoering van de Psalmensymfonie in 1932 dat dat werk in Parijs nog nooit zo’n goede uitvoering had gekregen. (18) En Carl Schuricht dankt hem bij zijn 70ste verjaardag ‘voor het wonderbare feit dat U bestaat’.

Bij hoge uitzondering klinkt een tegenstem, zoals die van Sergej Rachmaninov, die na een concert in 1938 zijn misnoegen uit over Mengelbergs directie: ‘This man ruined my whole concerto!’ (19)

Of die van Arthur Honegger, die (na de oorlog) Mengelberg als exponent van de ‘muzikale achterlijkheid’ beschouwt. (20) De commentaren voor en tegen zijn dus ook onder de musici vrij extreem, maar zijn aanhangers zijn verre in de meerderheid. Daarbij hoort zeker ook Alma Mahler, die inmiddels al (in 1945) haar derde echtgenoot verloren had maar toch als Alma Mahler bekend was gebleven. Als zijn proces begint schrijft ze Mengelberg een hartelijke en bemoedigende brief. Ze leeft met hem mee (ook Mengelberg had in 1943 zijn vrouw verloren), en spreekt de overtuiging uit dat hij weer in Amsterdam zal kunnen dirigeren: daar heeft ze fantastische herinneringen aan. (21)

Ook van anderen ontving hij veel steun bij zijn proces. Naast brieven van individuele orkestleden aan de dirigent zelf werd er een petitie aan de Centrale Ereraad op touw gezet, waarin gepleit werd voor Mengelbergs terugkeer naar Amsterdam. Helaas voor de ondertekenaars lekte het stuk meteen uit, zodat er in de pers op gereageerd werd. Dat versterkte, onbedoeld, het politieke karakter van de ‘kwestie-Mengelberg’, juist aan het begin van diens herbeoordeling door de Centrale Ereraad. Voor progressief denkende Nederlanders werd het bijna onmogelijk gemaakt om nog enige waardering voor de musicus Mengelberg op te brengen. Zo had aanvankelijk ook hoboïst Haakon Stotijn de petitie getekend, maar hij werd op zijn vingers getikt en moest terugkrabbelen. Hij was lid van de CPN, een partij die uitgesproken anti-Mengelberg was. Op alle fronten: partijkrant De Waarheid veroordeelde in één enkele uithaal zowel zijn reactionaire politieke ideeën als zijn verouderde muzikale opvattingen. (22)

Jo Vincent en haar ‘Mengeltje'
Bij Jo Vincent vinden we dezelfde houding tegenover Mengelberg
die ook uit het boekje van Ellie Bijsterus Heemskerk naar voren
komt.

In een interview met Pieter Vis verwoordde ze het als volgt:

‘Hij was een lastpak van de ergste soort, echt een verwend kind, dat meende zich alles te kunnen permitteren, zodat je soms misselijk werd van z'n flauwe gedoe tegen volwassen kunstenaars. Maar dan ineens, kwam 't over hem! Dan laadde hij je als 't ware op, en was je in staat tot dingen, die je onder een ander nooit zou hebben opgebracht. Dan was hij ook niet kinderachtig meer, maar genoot hij zelf voluit van ons zingen. En niets maakte je dan zo idioot dankbaar als dat even omkijken naar je en 't “bravo”, dat zijn lippen vormden. Ik heb nooit volkomener gezongen dan onder de “Baas”.’ (23)

En die ervaring deed ze niet alleen op met Mengelberg als
dirigent, maar ook met Mengelberg als haar begeleider op de
piano. Dat was een rol die hij bijna nooit vervulde, maar bij hoge
uitzondering trad hij samen met Jo Vincent op 23 april 1939 op
deze wijze op, met een programma bestaande uit liederen van
Schubert en van Brahms.

Na zijn veroordeling heeft ze haar erkentelijkheid nog eens bevestigd in een brief die ze hem op 11 februari 1948 vanuit Londen schreef:

‘Lieve Baas,
Gisteravond was ik bij een uitvoering van de 8e van Mahler aanwezig in de Albert Hall. De herinneringen aan vroeger kwamen zoo sterk bij me op, dat ik als een kind heb zitten huilen. Niemand zal dat ooit kunnen, zooals jij dat gedaan hebt. Jij bent voor mij de grootste dirigent die ik gekend heb. Dit heb ik altijd geweten, maar nog nooit zoo als gisteravond. Ik ben je dankbaar voor alles! ’t Was me een behoefte je dit te schrijven. God zegene je!’ (24)

Ik denk dat we nu goed kunnen begrijpen waarom Jo Vincent het podiumincident zelf in haar memoires verzwijgt. Haar adoratie voor Mengelberg is onvoorwaardelijk; nog in de jaren tachtig spreekt zij liefkozend over ‘mijn Mengeltje’. Niettemin maken haar bewondering voor ‘de Baas’ tegenover de weigering om zijn aansporing te gehoorzamen en ook naar Seyss-Inquart te buigen, later gevolgd door haar belastende getuigenverklaring daarover bij de Centrale Ereraad, het in eerste instantie wel moeilijk om de aard van haar relatie met Mengelberg precies te begrijpen. Vandaar ook de vraag, die aan Vincent-kenner Pieter Vis wordt gesteld, naar aanleiding van zijn artikelenserie over de zangeres: hoe heeft Mengelberg gereageerd, en wat heeft dit voor hun latere verhouding betekend? (25)

Als we alle gebeurtenissen echter in hun context zetten, valt alles op z’n plaats. Ze heeft desgevraagd haar vaderlandse plicht gedaan, door als getuige op te treden in het proces. Maar ze moet er een bittere nasmaak aan overgehouden hebben: het heeft alleen maar in zijn nadeel gewerkt.

Nogmaals verslag doen van deze gebeurtenis in haar memoires zal waarschijnlijk hetzelfde effect sorteren. Om te voorkomen dat hij opnieuw – en nu postuum – in een kwaad daglicht wordt gesteld, laat ze haar eigen moedige optreden op 7 december 1940 onvermeld. Daarom is het goed, er hier nog eens de aandacht op te vestigen. Dit is het gedrag dat velen zo graag, al was het maar bij een enkele gelegenheid, in het openbaar van Mengelberg zelf hadden gezien – die zich ten slotte wat meer kon veroorloven dan anderen.

Maar Mengelberg had een andere instelling tegenover het gezag dan Peter van Anrooy, die op 5 januari 1937 weigerde het Horst Wessellied te dirigeren. Toevallig was het de dag daarop de beurt aan Jo Vincent, om ter viering van het koninklijk huwelijk op te treden. Zou het incident van de vorige dag tot haar zijn doorgedrongen? Ook met Van Anrooy was ze goed bevriend; zouden ze er ooit over gesproken hebben? Een ander toeval, dat ik al in Aflevering 1 vermeldde: haar eigen weigering te buigen voor het gezag vond bijna vier jaar later plaats op hetzelfde podium, waarop Van Anrooy dat in 1937 had gedaan.

Jo Vincent stond hoog op de lijst van deutschfeindliche personen. Maar zelfs toen ze gedwongen werd Duitse soldaten in te kwartieren in haar huis, bleef zij het, die thuis de lakens uitdeelde, en die Hitlers knechten als zij dat nodig vond terechtwees.

Haar enorme populariteit en haar vastberadenheid kunnen de nazi’s niet zijn ontgaan. Ze maakten haar onaantastbaar. Gedurende de hele oorlog hebben ze geen vinger naar haar uitgestoken.

_________________
(1) F. Heemskerk, Dossier Willem Mengelberg, Amsterdam 2015, p. 92.
(2) P. Micheels, Muziek in de schaduw van het Derde Rijk. De Nederlandse symfonie-orkesten 1933-1945. Zutphen 1993, p. 88.
(3) Hilversumsche Draadlooze Omroep.
(4) Heemskerk, p. 76.
(5) Heemskerk, pp. 101/02.
(6) F. Zwart, Willem Mengelberg – een biografie 1920-1951, Amsterdam 2016, pp. 245-53.
(7) Heemskerk, p. 198.
(8) Sonia Boissevain-Van Tienhoven, in haar verhoor van 20 mei 1947. Althans, in haar eigen verslag dat ze dertig jaar later van dat verhoor deed; in het zittingsverslag (dat niet volledig is) is deze opmerking niet te vinden. Heemskerk, p. 97.
(9) Ministerraad 26 april 1948. Heemskerk, p. 147.
(10) Zwart, pp. 496-98 en pp. 523-27.
(11) Zwart, p. 524.
(12) E. Bijsterus Heemskerk, Over Willem Mengelberg, Amsterdam 1971, p. 7.
(13) Bijsterus Heemskerk, p. 85.
(14) Zwart, p. 365.
(15) Zwart, p. 141.
(16) Zwart, p. 387.
(17) Zwart, p. 328.
(18) Zwart, p. 213.
(19) Zwart, p. 432.
(20) Zwart, p. 490.
(21) Zwart, p. 486.
(22) Zwart, pp. 487-90.
(23) Mengelberg en zijn tijd, 18de jg. nr. 74, september 2005, p. 43.
(24) Micheels, pp. 383/84.
(25) Mengelberg en zijn tijd, 18de jg. nr. 73, juli 2005, p. 19. In een volgend nummer laat Pieter Vis weten dat hij na grondig onderzoek verder op de vraag zal ingaan, maar voorzover ik heb kunnen nagaan is het daar niet van gekomen.


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links