Schubert im Freundeskreis: liedrecital door Robert Holl en Graham Johnson in Wereldmuseum, Rotterdam


Schubert im Freundeskreis

Liedrecital: Robert Hall (bas), Graham Johnson (piano), Lex Bohlmeijer (presentatie en verbindende teksten)
Gehoord: 5 november 2017, Balzaal, Wereldmuseum, Rotterdam

© Aart van der Wal 

Ze zijn er al jarenlang veel te weinig, de liederavonden. Zeker, ze zijn er voor een specifieke schare liefhebbers die overwegend de middelbare leeftijd zijn gepasseerd, maar dat doet aan het belang van het kunstlied niets af. Bovendien is dat een leeftijdscategorie die de ‘klassieke’ muziek sowieso aankleeft (en alleen al daardoor menig negatief vooroordeel over dit zo bijzondere genre in het leven heeft geroepen). Maar het is ook het kunstlied dat voor menigeen de weg heeft geopend naar de klassieke en romantische literatuur en dan in het bijzonder die van de dichtkunst. Het merendeel van de teksten biedt zicht op hoe er in de negentiende en het begin van de twintigste eeuw werd gedacht over de meest uiteenlopende onderwerpen. Met daarin centraal de natuur, het zwerven (‘wandern’), de geneugten van de liefde maar ook het verdriet (‘scheiden und meiden’), heimwee, verlangen, het onbestemde maar ook  – heel belangrijk! –  de dood. Grote thema’s waar toen – mede onder invloed van de alom aanwezige censuur – bepaald anders over werd gedacht dan nu. Het is uitgesproken de liedkunst die ons een representatief beeld verschaft van een ver achter ons liggend verleden dat dichters toen door hun teksten vorm hebben gegeven. Die mogen dan vaak met een  ‘romantische toets’, bezien door een ‘romantische bril’  zijn neergeschreven, ze zijn  daardoor niet minder waardevol.

Binding tussen poëzie en muziek
In het
interview (de volledige tekst vindt u hier) dat ik op 13 december 2015 met de Nederlandse bas Robert Holl had, verwoordde hij het zo: “De zin van het leven is voor mij een heel belangrijk thema, altijd geweest. Misschien nog intenser naarmate ik ouder word. Een groot deel van Schuberts liedteksten gaat daarover. Dat heb ik mijn leven lang met mij gedragen, en niet alleen op momenten dat ik het moeilijk had.” En: “Het romantische repertoire trekt mij in het bijzonder door de sterke binding tussen poëzie en muziek. De Romantiek is voor mij de beweging die heeft geprobeerd om hemel en aarde met elkaar te verbinden. Ik zoek in mijn composities naar een klankwereld die bij zo’n romantische tekst past.”

Nu beperkt het romantische lied zich niet tot de negentiende eeuw. Holl: “De Romantiek is voor mij niet specifiek binnen een bepaalde periode streng afgebakend. Zo heb ik de première gezongen van een aantal liederen van de Russische avant-gardist Edison Denisov (1929-1996). Romantische muziek, maar op een geheel eigen manier gecomponeerd, een tonaal centrum met vervreemdingen zogezegd. Dat is wat ik in mijn composities ook doe, ‘Klangmalerei’, schilderen met klanken. Ik heb – afgezien van mijn Wachau-liederen, wat bewerkingen zijn – zo’n 120 liederen gecomponeerd op basis van romantische gedichten. Denk daarbij aan gedichten van Ilse Blumenthal-Weiss (1899-1987) over Theresienstadt (haar dochter Miriam dichtte eveneens en overleefde met haar moeder het ‘Durchgangslager’) en Karl Roman Scholz (1912-1944), een zeer begaafde dichter uit Klosterneuburg, die door de nazi’s werd onthoofd. Al zou je zo op het eerste gezicht zeggen dat het de dichterlijke uitlopers van de Tweede Wereldoorlog betreft, qua tijdsbeeld al ver voorbij de Romantiek. Maar ook een Viktor Ullmann (1896-1944) heeft romantische liederen geschreven. Tijdens zijn laatste transport, van Theresienstadt naar Auschwitz in 1944, wilde hij zijn muziek bij zich houden, maar anderen vonden het beter haar achter te laten: “Daar kunnen wij maar beter voor zorgen.” Zo is er bewaard gebleven wat anders misschien verloren was gegaan. Zo ging dat. Kort daarvoor had Ullmann nog ‘Die Weise von Liebe und Tod des Cornets Christoph Rilke’ op muziek gezet. Ik heb dat stuk voor spreekstem en piano dit jaar nog uitgevoerd, in het Joods Museum in Berlijn, met Martin Helmchen (1982) als een fantastische pianist. Ik herinner me daarvan nog een andere buitengewoon indrukwekkende uitvoering, met András Schiff in Jerusalem. Daar heb ik ook drie van mijn ‘Theresienstadt-Lieder’ op teksten van Blumenthal uitgevoerd. Het zijn warme herinneringen. Een ander voorbeeld: het Notturno van Schoeck, een tijdgenoot van Pfitzner, werd gecomponeerd in 1933 en toch is het door en door romantische muziek.” Waaraan ik nog als ander meer actueel voorbeeld de ‘Kafka-Fragmente’ van György Kurtág zou kunnen toevoegen.

Uitdaging
Het appreciëren van het belang van tekst en muziek in het lied – of anders gezegd: het koesteren van het lied als bijzondere kunstvorm – is zeker niet van alle tijden gebleken. De oprichting in 1931 van de Hugo Wolf Society (het idee was afkomstig van de befaamde platenproducer Walter Legge) en de daarmee verbonden uitgave van alle Wolf-liederen op de grammofoonplaat onderstreepte niet alleen het belang van het lied als kunstvorm maar was in die tijd een ongekend commercieel waagstuk, hoewel het project perfect aansloot bij de al in 1907 verschenen Wolf-monografie van Ernest Newman. Zoals het in de jaren zestig een misschien nog wel grotere commerciële ‘uitdaging’ was om het complete liedoeuvre (het omvat meer dan zeshonderd bewaard gebleven liederen!) van Franz Schubert op de grammofoonplaat vast te leggen (op Deutsche Grammophon, door de Duitse bariton Dietrich Fischer-Dieskau en de Britse pianist Gerald Moore). En wie weet nog dat onze Elly Ameling in de jaren zeventig en tachtig met haar liedrecitals, samen met de pianist Rudolf Jansen, in het prestigieuze Carnegie Hall in New York stormen van enthousiasme losmaakte? De kranten, waaronder de New York Times, konden er maar niet genoeg van krijgen. Elly Ameling, die de liederen van Schubert daar op de kaart had gezet! Terwijl voor menige liefhebber de vele Schubertiades in de Doelen in die jaren nog diep in het muzikale hart gegrift zullen staan. We kunnen er niet zonder een zweem van nostalgie op terugkijken.

We mogen ons dus meer dan gelukkig prijzen dat een paar jaar geleden in Zeist een heus festival (klik hier) van de grond is gekomen met uitsluitend aandacht voor het (zeer omvangrijke!) liedrepertoire. Het biedt naast uitvoeringen ook masterclasses op zeer hoog niveau. Maar nu naar Rotterdam, waarop op zondagavond  5 november in de Balzaal van het Wereldmuseum in Rotterdam (met een prachtig uitzicht op de Maas, de Willemsbrug en het verlichte Noordereiland!) een liedrecital werd verzorgd door de Nederlandse bas Robert Holl en de Britse pianist Graham Johnson, met presentator Lex Bohlmeijer  voor de verbindende teksten, De titel van het programma verwees naar Schubert en zijn vrienden: ‘Schubert im Freundeskreis’. Een heuse Schubertiade dus, met Pilgerweise D 789, Schatzgräbers Begehr D 761, Todesmusik D 758, Der Jüngling auf dem Hügel D 702, Am Strome D 539, Das Heimweh D 851 en Im Freien D 880. En met als toegift An die Musik D 547. De teksten waarop Schubert deze liederen heeft gecomponeerd zijn zonder uitzondering afkomstig van zijn dichtende vrienden Schober, Hüttenbrenner, Mayrhofer, Pyrker, Seidl, Széchényi en Senn. 

Plussen en minnen
Het werd een recital met plussen en minnen. Aan de pluskant: het evenwichtig samengesteld programma, 
de diep doorleefde interpretaties (waarin ik uitdrukkelijk ook de subliem ‘begeleidende’ Graham Johnson wil betrekken) en de sfeervolle ambiance van de Balzaal die niet veraf leek te staan van de negentiende-eeuwse liedsalon. Geslaagd was zeker ook de ‘losse’ presentatie van Radio 4-presentator Lex Bohlmeijer, die meer deed dan het programma aan elkaar praten. Hij wist waar hij het over had, stelde daardoor goed gerichte vragen aan zowel de bas als de pianist en betrok ook het publiek in zijn kleurrijke ‘omzwervingen’. Dat Robert Holl niet in Wenen, maar in Krems woont, was een vergeeflijke misser.  Kort samengevat: een liedzanger met een enorme ervaring (en niet alleen op het gebied van het lied, maar ook op dat van het oratorium en de opera) en grote statuur, die werd bijgestaan door een pianist met een niet minder indrukwekkende staat van dienst en bovendien een groot kenner van het liedrepertoire in al zijn facetten. Twee musici die elkaar ook volmaakte aanvoelden, deze muziek daardoor fascinerend konden nuanceren en het expressieve discours meesterlijk vorm wisten te geven. 

Aan de minkant de droge akoestiek die het met name de zanger maar deels ook het publiek niet gemakkelijk maakte, met ook nog een ontstemde Steinway (was er geen pianostemmer??) In de pauze hadden enige bezoekers zich al beklaagd over wat zij hadden ervaren als een gebrek aan betrokkenheid tussen de zanger en hen, wat overigens niet met de vertolkingen op zich had te maken, maar wel met zijn positionering (op een verhoogd podium) ten opzichte van dat deel van het publiek dat zich, tamelijk afzijdig, links van de zanger bevond. Dat viel Robert Holl niet te verwijten, want wie zingt met zijn hart let niet op zijn exacte positie ten opzichte van het publiek. Een kleine wending met het hoofd naar links deed – juist door die zo droge akoestiek – de scherpe profilering van het timbre al op slag verdwijnen. Het is de vervelende consequentie van een stem die niet voldoende kan ‘dragen’ in een droge akoestiek. Dan was er het bezwaar dat voor een aanzienlijk deel van het publiek in de uitverkochte zaal Graham Johnson achter zijn vleugel verscholen bleef.
Ik zag Doelen-programmeur Neil Wallace in het publiek en bovendien op een van die akoestisch extra ongunstige plaatsen, dus mogelijk heeft hij hetzelfde waargenomen en bedenkt hij voor mogelijk toekomstige liedrecitals op deze locatie (dit was een experiment) een list waardoor het probleem uit de wereld (of beter, het Wereldmuseum) kan worden geholpen. Een andere indeling zou zeker kunnen helpen, al gaat dit wel ten koste van het bezoekersaantal.

Tot slot
De Doelen heeft er een goede gewoonte van gemaakt om aan de bezoekers gratis programmaboekjes beschikbaar te stellen. Dat is een voorbeeld dat navolging verdient, in de eerste plaats door het Rotterdams Philharmonisch Orkest dat – zoals alle Nederlandse orkesten in een door een verkrampt subsidiebeleid breed geteisterde culturele sector – toch al relatief hoge toegangsprijzen voor zijn concerten rekent. En dan zijn er de exorbitante parkeertarieven die de Gemeente Rotterdam hanteert: een paar uurtjes parkeren bij het Wereldmuseum kost maar liefst veertien euro. Een goedkoop avondje uit behoort al lang niet meer tot de mogelijkheden. Het wordt ook hier nog maar eens gezegd.

De zaalindeling (foto Hans Middag)