Opera & Operette

Verdi verstikt door dilettantisme en onbegrip

 

© Paul Korenhof, mei 2006

(Foto's Ruth Waltz)

 

Verdi: Simon Boccanegra.

De Nederlandse Opera. Regie: Peter Mussbach. Roberto Scandiuzzi (Fiesco) en Andrzej Dobber (Boccanegra).


Op 3 mei presenteerde De Nederlandse Opera de vierde productie van Simon Boccanegra sinds 1960, want betekent dat dit werk meer belangstelling van dit instituut heeft gekregen dan enige andere Verdi-opera. Begrijpelijk. Door de thematiek en de politieke implicaties sluit Simon Boccanegra helemaal aan bij de maatschappelijke relevantie die het theater zeker sinds de jaren zeventig moet hebben, maar de slinger kan ook naar het andere uiterste doorslaan. Een daarvan is deze nieuwe productie het levende bewijs! Op zich misschien niet zo erg, zolang de kwaliteit van de voorstelling maar beantwoordt aan die van Verdi's opera, maar op dit punt liet deze productie het jammerlijk afweten. Dat geldt vooral voor de regie, opgebouwd in een bijzonder onpraktisch en vaak ook lelijk belicht decor dat even plat was als de voorstelling als geheel. In die fantasieloze en vaak lelijk belichte vlakkentent stonden de zangers ergens in de hoogte, soms ook nog tussen lappen die de afgescheiden kamertjes van de menselijke ziel moesten symboliseren. want dat regisseur Peter Mussbach psychologie gestudeerd heeft, mocht ons natuurlijk niet ontgaan!

Dat toneelbeeld was natuurlijk wel een beetje vervelend voor de mensen op de eerste rijen, die zich voor hun dure geld een nekkramp moesten forceren om af en toe nog wat te zien, en voor de mensen aan de zijkanten, vooral op de beide balkons, die door dat lappengedoe soms helemaal niet zagen wat er gebeurde. Niet dat er veel gebeurde, maar goed, als je als regisseur drie mensen in afgesloten ruimtes een terzet laat zingen terwijl ze continu proberen elkaar door de muren heen te bereiken, zou het wel aardig zijn als het (betalende!) publiek dat ook kon zien. Of ze daar iets rijker van werden, waag ik overigens te betwijfelen.

Het was al met al een soort psychologie van de koude grond zoals je die misschien verwacht in een middelbare-schoolvoorstelling, maar niet in een voorstelling van DNO. Geen subtiliteit, quasi-diepzinnigheid vervat in knullig gedoe dat er vooral op gericht lijkt iedereen te laten zien hoe diepzinnig regisseur Peter Mussbach dankzij zijn psychiatrische achtergrond aan het psychologiseren kan slaan. Prima, maar zoals Shakespeare in Hamlet over Polonius zegt: laat hem dat in zijn eigen huis doen achter dichte deuren! En dan zagen we ook nog de schim van de gestorven Maria - we mochten het eens niet snappen, die als een dolgedraaid weervrouwtje huisje-in huisje-uit liep - we mochten eens niet snappen wat de regisseur bedoelt, want met Verdi's opera heeft het natuurlijk helemaal niets te maken.

Ook qua handeling liep het af en toe trouwens fout, bijvoorbeeld met dat gerollebol van het koor in het derde tafereel op een moment waarop het niet moet, maar niet op het moment waarop het wel moet. Dan kunnen zelfs Dobber en Scandiuzzi niet veel meer redden. En als ik dan lees dat al dit psychologische gestuntel in de Volkskrant de hemel in geprezen wordt, vraag ik me wel af of een deel van publiek en critici inmiddels is afgezakt tot Boeketreeks-niveau, en of het huidige publiek nog wel in staat is om zelf na te denken. Volgens regisseurs als Mussbach kennelijk niet. Misschien heeft hij gelijk, misschien ook niet, maar beide situaties zijn heel verontrustend!

Dat alles zou minder erg zijn, als je met ogen dicht een prima voorstelling voorgezet kreeg, maar muzikaal was het evenmin ideaal. Ingo Metzmacher, de grote ontdekking van het moderne muziektheater, lijkt met Verdi weinig op te hebben. Zijn Elektra verdiende alle lof, maar evenals in Janácek s Sluwe vosje hoorden we hier weer een sterk gefragmenteerde weergave van de muziek. Alle tempowisselingen en modulaties leverden de indruk op van reeks dominostenen die weliswaar in ene goede volgorde tegen elkaar waren gelegd, maar die toch de indruk bleven geven van hoekige losse eenheden waar weinig warmte van uitging. Het was een Simon Boccanegra zonder muzikale lijnen, zonder emotionele climaxen en vooral zonder die prachtige opeens overal bovenuit zingende strijkers waar Verdi zo effectief mee wist om te gaan.

Gelukkig was er één groot pluspunt: de titelrol van Andrzej Dobber, sinds zijn Macbeth als vertolker duidelijk gegroeid en ook al meer met het brede timbre van de echte Verdi-bariton. Naast hem de indrukwekkende bas van Roberto Scandiuzzi, weliswaar in een sjofel bedelaarskostuum dat vreemd aandeed te midden van de tijdloze kleding van alle anderen, maar het feit dat zich hier de grootste Italiaanse bas van dit moment presenteerde, maakte veel goed. (Maar laten we wel eerlijk zijn: als Scandiuzzi inderdaad de grootste Italiaanse bas van dit moment is, wat zegt dat dan over het totale niveau binnen die stemsoort?) De Amelia van de sopraan Angela Marambio zeilde over het toneel als een struise deerne en klonk ook zo, met een vibrato dat al even struis dreigt te worden, Paolo werd door bariton Marco Vratogna sterk geprofileerd als Verdi's voorstudie voor Jago, al zag hij er wel te jong uit voor zijn rol, en de tenor Alfredo Portilla bleek een zingend jammerhout van de onaangenaamste soort.

Mijn eerste Simon Boccanegra was ruim veertig jaar geleden de onvergetelijke voorstelling die de Dorati's voor de Nederlandse Opera hadden gemaakt, en van meet af aan was dit voor mij een van de fascinerendste Verdi-opera's. Gelukkig heb ik daarna nog menige aangrijpende voorstelling meegemaakt, maar dan wel in het buitenland. De twee producties die van de Nederlandse Opera in de jaren 1978-1982 en 1989 hadden vooral muzikale kwaliteiten, maar deze nieuwe behoort voor mij tot de dieptepunten die de Italiaanse opera in Nederland beleefd heeft.

Jammer, jammer, jammer!


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links