Opera en operette Der Rosenkavalier:opera buffa of tragikomedie?
© Paul Korenhof, december 2019
|
|||||||||
Na een bespreking van Faust (klik hier) waarin ik weer eens aandacht had besteed aan de mode om travestierollen te bezetten met 'halve alten' in plaats van sopranen of 'halve sopranen', bezorgde het toeval mij een gave lp-set met een opname uit 1958 van Der Rosenkavalier onder Karl Böhm. Daarin was de rol van Octavian bezet met Irmgard Seefried, een favoriete sopraan(!) van zowel Böhm als Strauss zelf voor zowel die rol als voor de Komponist in Ariadne auf Naxos. Het werd een verrassing van de eerste orde die mij bovendien een nieuwe blik verschafte op het werk zelf! Vooraf moet ik wel opmerken dat mijn waardering voor Strauss' muzikale komedie pas laat op gang kwam en ik kan nog altijd meevoelen met mensen die er problemen mee hebben. De opname onder Böhm kende ik bovendien alleen via een mono-persing van matige kwaliteit en een Japanse cd-uitgave waaruit de sfeer volledig was weggesteriliseerd. Het werk zelf leerde ik pas goed kennen in de tijd toen mede onder invloed van de stereo-opname en 'sonic-stage' het orkest een grotere rol was gaan spelen, zowel in de studio als in het theater. En dat blijkt een heel andere opera op te leveren dan we horen van Karl Böhm, de Strauss-dirigent bij uitstek aan wie de componist zelfs zijn Daphne heeft opgedragen!
Karakter
Heel lang heb ik gedacht dat Strauss de tekst van Hugo von Hofmannsthal eigenlijk niet zo goed begrepen had en er gewoon te veel als symfonicus tegenaan was gegaan. Bij het opnieuw beluisteren van de oude DG-opname, ditmaal in een sublieme lp-versie, besefte ik echter dat het probleem vooral ligt bij de dirigenten. Zij schotelen ons het werk voor in brede muzikale golven met hartstochtelijk zingende strijkers die de partituur een grote mate van opgeklopte 'zwijmelromantiek' verlenen. Onvermijdelijk waren de klankverhoudingen aan die meer symfonisch getinte benadering aangepast, ook bij de keuze van de solisten. Het gevolg was dat Octavian steeds meer een jeune premier werd of zelfs een jonge held in de traditie van Sesto in La clemenza di Tito, dan een puber als de page Cherubino in Le nozze di Figaro, het werk dat diende als voorbeeld voor Der Rosenkavalier. Ook zijn feitelijke tegenspeler, baron Ochs, werd vocaal zwaarder en een behoorlijk aantal jaren ouder tot hij zo'n beetje een verre verwant leek van Lortzing's burgemeester Van Bett (Zar und Zimmermann) of Nicolai's Falstaff (Die lustigen Weiber von Windsor).
Romantisch sentiment Wie gevoelig is voor zo'n romantische opvatting, mag van mij eindeloos zwijmelen, maar voor mij werd Der Rosenkavalier lange tijd een muzikale fondanttaart waar kostuums en decors nog eens een dikke laag slagroom bovenop legden. Pas in de afgelopen decennia kwam in dat laatste weer verandering, maar waar het de partituur zelf betreft, wist Karl Böhm een halve eeuw geleden al wat we in ieder commentaar kunnen lezen maar wat we nog maar zelden horen: dat Strauss en Hofmannsthal een luchtige komedie in de lijn van Mozart en Da Ponte hadden geschreven. Der Rosenkavalier klonk steeds meer als weemoedige tragikomedie van de verouderende Marschallin dan als de Da Ponte-achtige komedie van Ochs en Octavian.
Lichtvoetig blijspel Daarmee zijn we beland bij de essentie van Böhm's dirigaat: de benadering van de zangpartijen. Zij vormen het fundament onder deze komedie en de puur muzikale realisering daarvan is doorslaggevend voor het karakter van het werk. Grootmeester Böhm, een expert waar het de komedies van Mozart betreft, dirigeert Der Rosenkavalier als een lichtvoetig blijspel met vlotte tempi, snelle overgangen en met een lichte accentuering van de komische elementen, zonder een spoor van sentimentaliteit. En centraal bij dat alles staat waar het bij iedere goede komedie om draait: de tekst en de verstaanbaarheid van de tekst. Zelfs de monologen van de Marschallin, een rol die in de vertolking van Marianne Schech opmerkelijk jeugdig klinkt, houden hier iets lichtvoetigs. Terecht. Natuurlijk maakt het afscheid van Octavian het nodige bij haar los. Het is duidelijk dat de 17-jarige knaap haar niet onverschillig laat, maar zij beseft wel dat haar jeugd ten einde is. 'Mit leichtem Herz' Mutatis mutandis geldt iets dergelijks voor haar neef Ochs die officieel hooguit een paar jaar ouder is, maar geestelijk misschien zelfs een stuk jonger - en in ieder geval naïever. De bas Kurt Böhme maakt er hier dan ook hoorbaar geen bullebak op middelbare leeftijd van, maar een nog jonge man, onvolwassen in zijn gedrag en zelfs bijna puberaal in zijn reacties. In zijn eerste scène met de Marschallin komt dat al tot uiting in een waterval van woorden die elkaar in hoog tempo opvolgen. Hij is daar op en top de onvolwassen jongeman die veel te veel tegelijk wil zeggen. Rossini's buffo-aria's en Sullivan's 'patter-songs' zijn er niets bij! In dat geheel past een Octavian die in zijn reacties doet denken aan een veulentje dat voor het eerst buiten komt en bij ieder ritselend boomblaadje op zijn achterbenen staat. Tegelijk is hij nog helemaal een onvolwassen puber die op iedere emotionele tegenslag reageert alsof het leed van de hele wereld zijn leven ondraaglijk maakt. Zo'n puber kan de hele nacht liggen snotteren van liefdesverdriet, een liefdesverdriet dat hij de volgende morgen na één enkele glimlach alweer vergeten is.
Evenals zijn voorganger Cherubino is en blijft Octavian een puber, bijna een kind nog, hij aan het slot Sophie in zijn armen sluit, kun je je als volwassene alleen maar afvragen hoe lang hun geluk zal duren. Zijn jeugd vraagt echter wel om een timbre en een voordracht die 'himmelhoch jauchzend, zu Tode betrübt' combineren met de suggestie van speelsheid en onbedorvenheid. Dat wordt bevorderd door een stem die in klank meteen al lichter overkomt dan die van de Marschallin. En als die stem dan toebehoort aan een rasartieste als Irmgard Seefried, weergaloos in muzikaliteit en tekstbehandeling, is voor mij het ideaal bereikt. index |
|||||||||