Trojahn: Eurydice - Die Liebenden, blind
Julia Kleiter (Eurydice), Andrè Schuen (Orphée), Thomas Oliemans (Pluton), Katia Ledoux (Proserpine) e.a.
Nederlands Philharmonisch Orkest
Dirigent: Erik Nielsen
Regie: Pierre Audi
Decor & kostuums: Christof Hetzer
Foto's in de tekst: De Nationale Opera / Ruth Waltz
Amsterdam, DNO 5 maart 2022
Volgende voorstellingen: 8, 10, 13, 15 & 17 maart
www.operaballet.nl
Het actualiseren van mythen, sagen en legendes is zo oud als de beeldende kunst en terug te vinden op uiteenlopende terreinen, van Egyptische hiërogliefen, via bijbelse taferelen van Rembrandt en mythische taferelen van Moreau Waterhouse en Klimt tot beelden, objecten prenten en schilderijen van moderne kunstenaars. Dichters, prozaïsten en componisten bleven daarbij niet achter en ook toneelschrijvers lieten zich regelmatig inspireren door de tijdloze kracht van klassieke verhalen. Dat die bron ook in het operatheater nog lang niet is uitgeput, blijkt uit het oeuvre van de Duitse componist Manfred Trojahn (*1949) die na zijn bewerking van de Orestes-mythe ons nu bij DNO zijn visie op Orpheus en Eurydice heeft voorgezet.
|
In het theater van de vorige eeuw, lang voordat regisseurs begonnen met nadrukkelijk 'actualiseren', toonde de Franse auteur Jean Anouilh zich op dat terrein een grootmeester. Een absoluut hoogtepunt in zijn oeuvre werd Antigone, geschreven in de oorlogsjaren '42-44, waarin Sophokles' heldin die moet kiezen tussen trouw aan haar geweten en gehoorzaamheid aan het gezag, als een moderne jonge vrouw voor dezelfde keuze werd gesteld. Met slechts minimale aanpassingen van het origineel en met een bijna extreme soberheid creëerde Anouilh daarmee een van de sterkste toneelteksten uit de hele 20ste eeuw.
Terugkerend thema bij Anouilh is het conflict van het individu met een verleden of een achtergrond waarvan hij zich niet kan losmaken. Heel sterk kwam dat tot uiting in Reiziger zonder bagage ('36-37) over een soldaat die met geheugenverlies uit de oorlog terugkeert en denkt zijn familie terug te vinden. Hij vlucht echter vol afschuw weg van zijn verleden zodra hij dat leert kennen.
In '41-42 en voorafgaand aan Antigone voltooide Anouilh daarna Eurydice, waarin de mythe van Orpheus en Eurydice bezien wordt vanuit een vrouw die een verleden met meerdere minnaars als een last blijft meedragen. Haar poging een plaats in het heden te vinden door het verleden te aanvaarden, loopt vooral stuk op het feit dat Orphée daartoe niet tot in staat blijkt. Zij verkiest daarom de dood boven een leven onder de doem van herinneringen, waarop ook Orphée de last en de leegte van het leven inziet.
|
Libretto
Zijn muziek kan je aanspreken of niet, maar aan het grote talent van Trojahn valt niet te twijfelen. Zoals meerdere componisten na Wagner denkt hij echter iets te licht over de combinatie van librettist en componist in één persoon. Een taal kunnen spreken is iets anders dan in die taal iets zinnigs schrijven en het schrijven van een theatertekst is helemaal een vak dat maar al te vaak onderschat wordt, zelfs door auteurs die op literair gebied hun sporen hebben verdiend. Het is daarbij ook een enorm misverstand dat een theatertekst literair niveau zou moeten hebben. Niet woordkunst en esthetiek zijn essentieel in het theater, maar spanningsbogen, situaties en karaktertekening.
Van Anouilh's Eurydice is zeker een goede opera te maken, maar door zijn concentratie op woorden die uiting geven aan thematiek en sfeer ging Trojahn in zijn libretto voorbij aan het theatrale element dat Anouilh tot zo'n succesvol auteur maakte. Vooral het eerste bedrijf, een aaneenschakeling van vijf 'episodes' waarin niets gebeurt en waarin alleen de thematiek onder worden wordt gebracht, verzandt daardoor in een pseudo-diepzinnige, nu eens impressionistisch, dan weer expressionistisch aandoende woordenstroom zonder dramatische spanning.
Mede door een woordkeus die meer dan eens reminiscenties oproept aan de tekst van Hofmannsthal voor Ariadne auf Naxos doet de tekst van Eurydice regelmatig denken aan de dichtkunst van de Tachtigers. Hun 'l'art pour l'art' was overigens al achterhaald toen Rilke in 1922 zijn sonnetten Sonette an Orpheus schreef waarvan er vier door Trojahn in zijn libretto verwerkt werden. Ten dele gebeurde dat 'buiten de handeling', voor een vertolking door acht madrigaalzangeres, maar juist die sonnetten tonen desondanks dat literair niveau geen garantie is voor dramatische effectiviteit. Na de effectiever geconstrueerde scènes met Proserpine en Pluton in het tweede en de uiteindelijk confrontatie in het derde bedrijf, zakt de opgebouwde spanning aan het slot weer helemaal weg door het gebrek aan theatrale kracht in de aan Rilke ontleende slottekst van Eurydice.*)
|
Muziek
In zijn muziek heeft Trojahn de door hem nagestreefde poëzie daarentegen uitgebreid kunnen verwerken. Een extreem groot bezet Nederlands Philharmonisch Orkest in een gigantische orkestbak deed mij even de schrik om het hart slaan, maar ten onrechte. De uitgebreide bezetting diende meer voor een maximum aan kleuring dan voor overweldigende klankexplosies. Onder de trefzekere leiding van Erik Nielsen werden daarbij subtiele soli in een steeds variërende deken met andere solopassages en delicate groepsklanken samengeweven. Betoverend waren daarbij soms momenten met een prachtig impressionistisch, bijna murmelende strijkerskorps dat het beeld opriep van breed uitwaaierende branding aan een stil strand.
Met een naar het esoterische neigende klankwereld leek Trojahn vooral aan te sluiten bij de muzikale schilderingen van voorgangers als Debussy en Britten. Keer op keer creëerde hij daarmee intieme sferen die het toneelgebeuren meer omlijstten dan dat zij muzikale dramatiek opriepen. De woorden en emoties van de personages werden er nauwelijks door ondersteund of geaccentueerd, en als er al een parallel was met het toneelgebeuren, was dat vooral te danken aan de regie van Pierre Audi, die herhaaldelijk orkestrale momenten benutte voor een visueel accent.
|
Uitvoering
In een wat te 'Hopper-achtig' decor van Christof Hetzer voor het eerste bedrijf en prachtig tijdloze sfeerbeelden voor het tweede en derde presenteerde Audi het werk als een snoer van subtiele details zoals we die van hem gewend zijn. Vooral in het tweede en derde bedrijf bereikte hijmomenten van grote zeggingskracht, maar ook hij slaagde er niet in het langdradige eerste bedrijf van de grond te tillen. Het werd fraai, esthetisch verantwoord muziektheater, maar van muziekdrama was geen sprake. De bewegende lijnen op het decor die de voortgang van een trein moesten suggereren, riepen meer spanning op dan het doen en laten van de beide hoofdpersonen.
Ondertussen leverden de vier vocale protagonisten wel stuk voor stuk prestaties die de voorstelling alleen al daardoor een wereldpremière op hoog niveau maakten. Krachtig en markant waren de bijdragen van Katia Ledoux (Proserpine) en Thomas Oliemans (Pluton in diverse verschijningen), terwijl de bariton Andrè Schuen als Orphée een emotioneel palet ontplooide dat uitsteeg boven zowel de muziek als de regie. De erepalm gaat echter naar de sopraan Julia Kleiter die in de titelrol met een intense, sterk genuanceerde vertolking het middelpunt werd van een niet helemaal geslaagd maar bij vlagen wel gedenkwaardig brok muziektheater.
_____________
*) In zijn Duitse tekst gebruikt Trojahn voor de personages met opzet de Franse namen uit het stuk van Anouilh. Hij maakt hiermee nadrukkelijk onderscheid tussen 'zijn' Orphée en Eurydice en de mythische Orpheus en Eurydice (Duits: Eurydike). De vertalers van de boventiteling is dat kennelijk ontgaan en zelfs de synopsis in het programmaboek is op dit punt niet helemaal consequent.