Opera en operette

 

© Paul Korenhof, april 2021

 

Mozart: Don Giovanni
Seth Carico (Fon Giovanni), Rafal Siwek (Il Commendatore), Adela Zaharia (Donna Anna), Long Long (Don Ottavio), Amanda Majeski (Donna Elvira), Adrian Sâmpetrean (Leporello), Frederik Bergman (Masetto), Lilian Farahani (Zerlina)
Koor van De Nationale Opera
Nederlands Kamerorkest
Dirigent: Jeremy Rhorer
Regie: Claus Guth
Toneelbeeld: Christian Schmidt
Scènefoto's: © Bart Grietens/DNO
Amsterdam, 4 november 2021
www.operaballet.nl

De nieuwe serie voorstellingen van Mozart's altijd weer intrigerende Don Giovanni door DNO is een niet door regisseur Claus Guth zelf ingestudeerde versie die in 2008 in Salzburg in première ging en die hier al in 2016 te zien was. Voor die productie koos Guth (tegenwoordig nemen regisseurs zulke beslissingen) de dramatisch minder sterke Weense versie zonder de voor een 'dramma giocoso' traditionele moraal aan het slot.

Nieuw in die versie waren Ottavio's 'Dalla sua pace' in plaats van het moeilijkere 'Il mio tesoro' en de prachtige extra aria 'Mi tradì' voor Elvira, die echter niet helemaal in overeenstemming is met het eerder geschilderde karakter. Bij de voorstellingen in Amsterdam werd echter het nagecomponeerde duetje 'Per queste tue manine' van Leporello en Zerlina geschrapt, maar daar hoeven we niet rouwig om te zijn. Mozart heeft betere muziek geschreven en dramaturgisch is die extra scène pure onzin.

De enscenering
De regie zelf - ik schreef ik dat al eerder*) - roept zoveel vraagtekens op en creëert zoveel problemen, dat Guth niet eens meer in staat was ze alle op te lossen. Dat begint meteen al als we een gedegenereerde Don Giovanni en een licht motorisch gestoorde Leporello aantreffen in een desolaat naaldbomenwoud.
Wat zij daar te zoeken hebben, is onduidelijk, waarom zij daar aan het slot van de eerste akte een feest geven eveneens - om over de onlogische combinatie met de 'toneelmuziek' in de beide finales maar te zwijgen. (Van de sublieme toneelmuziek met een geniale constructie met drie verschillende dansen in de finale I, blijft trouwens niets over in een voorstelling waarin we die muziek van achter het toneel horen . Arme Mozart!)

Even later zien we een Donna Anna die poogt een weinig enthousiaste Don Giovanni aan te randen (hoewel de tekst van beiden het omgekeerde suggereert), iets wat zij in deze enscenering vaker zal proberen. Als haar vader tussenbeide komt, krijgt deze van Don Giovanni een klap met een tak op zijn hoofd, maar voordat hij de laatste adem uitblaast, treft hij zijn tegenstander met een pistool in de maagstreek.

Vanaf dat moment beleven we de laatste uren van een rokkenjager met steeds minder zin om op rokken te jagen, terwijl de Commendatore blijkbaar ook niet dood (iets waarvan zijn dochter kennelijk niet op de hoogte is...), want aan het slot is hij actief in de weer met een flinke spade om de stervende Don Giovanni onder de groene zoden te werken. Ondertussen gaat de zwaar gewonde titelheld met de moed der wanhoop verder met zijn 'werk', het verleiden van iedere vrouw die hij tegenkomt, maar zonder zijn trouwe knecht die hem in alles moet steunen, meer dan eens ook letterlijk, zou hij het einde van de opera niet gehaald hebben.

Don Giovanni, Leporello en Donna Elvira bij de bushalte

Het is duidelijk dat daarmee van Mozart's 'dramma giocoso' ('blijspel' - hij noemde het zelf trouwens een 'opera buffa') weinig overblijft. Verder biedt Guth ons een lange reeks verrassende en verwarrende wendingen, van de meer in Don Giovanni dan in Don Ottavio geïnteresseerde Donna Anna via een Donna Elvira die haar entree maakt in een bushokje tot een Masetto en Zerlina die tussen de bedrijven door gezellig met Don Giovanni en Leporello een stickie zitten te roken. (Hoe dat laatste met tekst en muziek te rijmen valt, blijft een van de grote vraagtekens van deze enscenering.)

Don Giovanni, Leporello, Zerlina en Masetto roken even een stickie

In de eerste akte rammelt het dramaturgisch al aan alle kanten en in de tweede, vanaf het moment waarop een hallucinerende Don Giovanni zijn 'Deh, vieni alla finestra' zingt, is er eigenlijk geen touw meer aan vast te knopen. Goed, als toeschouwer begrijp je wat je op dat moment ziet, maar logica en samenhang zijn ver te zoeken. Dat begint al meteen daarna als Masetto niet eens in staat blijkt de verzwakte, stervende Don Giovanni af te weren.

Masetto, Zerlina, Don Giovanni, Leporello en Donna Elvira in het bos

De grootste vraag blijft echter waarom iedereen maar door dat bos loopt te dwalen. Ik heb niet veel verstand van boerenmeisjes, maar als ik Zerlina in haar ondergoed van boom tot boom zie hollen terwijl zij toch moet weten dat Masetto met zijn kompanen op zoek is naar Don Giovanni, raak ik het spoor echt bijster. Tot een verzoening komt het dan overigens niet en het toneelbeeld draait meteen door naar het eerder genoemde bushokje, waar een half ontklede en geblinddoekte Elvira met een sigaret ligt bij te komen van haar avontuurtje met Leporello.

Don Ottavio heeft autopech. Donna Anna en Don Giovanni kijken toe.

Even later verschijnen Ottavio en Anna - ook met sigaret (voorstelling gesponsord door de sigarettenlobby?) - en het begin van het daarop volgende sextet (Zerlina heeft over haar ondergoed inmiddels het colbert van Masetto aangetrokken) heeft veel weg van drie vrouwen die ruziën om dezelfde man tot jaloezie van de aanwezige minnaars. Dat we een kerkhofscène zien zonder kerkhof, zonder standbeeld en zonder inscriptie, alles als hallucinatie van een junkie op leeftijd, is dan eigenlijk even logisch als het feit Leporello daar het spelletje maar meespeelt.

Al met al is het geen wonder dat Guth geen zin had in een finale-ensemble dat in feite een 'happy ending' is. Prima.! Dat Guth een voorstelling ontwerpt waarin hij 'diep in de karakters en hun drijfveren duikt', zoals DNO dat aankondigt, is ook prima, maar dat vraagt wel om een aanvulling. De karakters waar Guth 'in duikt', zijn absoluut niet die welke Mozart en Da Ponte hebben gecreëerd. Het zijn karakters die Guth zelf heeft verzonnen. En hij presenteert die aan ons met begeleiding van een partituur waarvan de tekst en de muziek alleen nog oppervlakkig iets met het toneelgebeuren te maken hebben.

De commendatore heeft in het bos een graf gegraven voor Don Giovanni

De muziek
Wie dacht dat het moeilijk was de ouverture tot Don Giovanni met een professioneel orkest te laten klinken als een rommelig samengaan van kakofonisch slagwerk, ongenuanceerde blazers en kale strijkers, heeft buiten Jeremy Rhorer gerekend. Vóór aanvang verbaasde ik mij over de lege ruimte in de orkestbak tussen de uiterst links geplaatste pauken en de strijkersgroep, maar al bij de eerste maten begreep ik het. Het dreigende d-klein van het openingsakkoord waarmee Mozart aankondigt wat de titelheld boven het hoofd hangt, werd meteen al zo volledig gedomineerd door exuberant slagwerk, dat het niet alleen de tutti-klank maar ook het trommelvlies geweld aandeed.

Als Rhorer daarna zijn aandacht had geconcentreerd op op orkestkleur en melodische lijnen, was dat overdadige begin misschien nog acceptabel, maar in maat 18 en 20 was het weer raak, terwijl in de tussenliggend maten vooral dunne en kleurloze strijkers te horen waren. Zo ging het door, terwijl ook f en sf-akkoorden zonder slagwerk sterk geaccentueerd werden. En dat niet alleen: opvallend was dat al die akkoorden in kleur en volume nauwelijks van elkaar verschilden, wat op den duur een drammerig effect opleverde.

Die nadruk op 'dynamisch musiceren' zwakte geleidelijk af, maar echte mozartiaanse souplesse trad pas halverwege de eerste akte in bij Donna Anna's 'Or sai chi l'onore'. Het was, mede door de steeds weinig subtiele regie, het eerste moment waarin de muzikale sfeer duidelijk de overhand kreeg, wat zeker ook te danken leek aan de jonge Roemeense sopraan Adela Zaharia.
Haar Donna Anna groeide uit tot een van de weinige gedenkwaardige elementen in deze voorstelling en ik had haar graag een sensitievere dirigent gegund. Zelfs de introductie van haar 'Non mi dir' in het tweede bedrijf, door Mozart opgezet als fraai romantisch stemmingsbeeld (met klarinet, fagot, eerste violen, fluit) bleef hier sfeerloos en nietszeggend.

Zerlina, Masetto, Leporello, Donna Elvira en Donna Anna zijn het niet met elkaar eens

Probleemloos kan ik nog diverse andere momenten noemen die weinig te maken hebben met een dramma giocoso dat gekenmerkt wordt door een uitzonderlijke rijkdom aan facetten in tekst en muziek. Het gaat daarbij niet alleen om de eeuwige Don Juan die vrouwen uit alle lagen van de bevolking (adel, burgerij en boerenstand) weet te verleiden, maar meer nog om de manier waarop karakters tegenover elkaar worden gesteld.
Het duidelijkste is dat waarschijnlijk in de scènes met het 'mezzo carattere' van Don Elvira met haar twee confrontaties met haar echtgenoot en diens knecht (de opkomst en dat sublieme terzet aan het begin van het tweede bedrijf), het kwartet in I en natuurlijk het tragikomische licht dat op haar valt tijdens de kerkhofscène en de finale.

In de muzikale tekening was van dat alles in deze voorstelling weinig terug te vinden. Zelfs van de verleiding van Zerlina in het duetje 'Là ci darem' bleef weinig over, ook omdat die de basis daarvoor al in het voorafgaande recitatief moet worden gelegd. In deze voorstelling bleken de recitatieven echter een minstens zo groot probleem. Niet alleen werden ze slaapverwekkend traag gezongen, maar ze werden nog verder uiteengerekt door betekenisloze stiltes, niet alleen tussen maar ook binnen de zinnen, waardoor alleen al de eerste akte ruim tien minuten langer duurde dan normaal het geval is.

Leporello helpt Don Giovanni aan een shot

Behalve het feit dat we zijn melodieën konden herkennen, had dit alles met Mozart nog maar weinig te maken. Afgezien van een paar momenten waaronder de eerste strofe van 'Deh, vieni alla finestra' had de Don Giovanni van Seth Carico dan ook niets van de elegante verleider die Da Pont en Mozart voor ogen stond. Aan de andere kant: probeer dat karakter maar eens in je zang te leggen als de regie hetzelfde personage tot een geestelijk ontspoorde, maatschappelijk mislukte junk maakt. Het valt Carico dan ook niet aan te rekenen. Voor hem is het gewoon werk waarbij hij moet doen wat de regie hem voorschrijft en ach, DNO betaalt goed. Volgende keer beter.

Uit de partituur komt ook Leporello muzikaal eleganter tevoorschijn, snaakser ook. Een feit is echter dat deze commedia dell'arte-achtige rol een mooie dimensie had gekregen, doordat in de regie van Claus Guth achter de grove humor een soms bijna aandoenlijke zorg voor zijn aftakelende meester doorschemerde. En met een getalenteerd zanger-acteur als de basbariton Adrian Sámpetrean leverde dat bij de première scenisch een paar van de interessantste momenten op.

Uitstekend was ook de Masetto van de bariton Frederik Bergman, al was het een beetje vreemd dat hij zijn ariaatje grotendeels zong op een leeg toneel, terwijl hij zich volgens de tekst toch duidelijk richt tot Zerlina en ondertussen Leporello tracht af te schudden. Dat maakte trouwens ook het begin van het daarop volgende recitatief tot een van de talloze onlogische momenten in deze productie. Minder geprofileerd waren zowel de Commendatore van de bas Rafal Siwek, die eveneens de enscenering bepaald niet mee had, als de monochrome Don Ottavio van de tenor Long Long. De laatste lijkt overigens een zanger met wel zoveel mogelijkheden dat een goede dirigent er heel wat meer uit had kunnen halen.

Bij de dames stond tegenover de Donna Anna van Adela Zaharia een elegant gezongen maar net iets te lichte Donna Elvira van Amanda Majeski, waardoor de serieuze ondertoon van deze rol, een echte 'mezzo carattere', niet helemaal aan bod kwam. De derde sopraan, Lilian Farahani, lijkt vocaal voor de grote zaal van het Muziektheater iets aan de kleine kant en als personage bleef haar Zerlina nog wat bleekjes. Haar vertolking was echter sympathiek genoeg om haar een revanche toe te wensen, maar dan wel met een andere dirigent en in een andere regie.

Conclusie
Kortom: een visueel spectaculaire voorstelling vol modieus gedoe die in sommige handelingsmomenten zeker nog herinnert aan de opera van Mozart en Da Ponte. Aan de herinstudering (niet door Guth zelf gedaan) ontbreekt echter iedere spanning, vooral door het trage tempo in de recitatieven. Ook muzikaal komt de partituur niet echt uit de verf, al raakt Jeremy Rhorer geleidelijk beter op dreef na een ouverture die vooral reminiscenties oproept aan de Janitsarenmars uit de Entführung. Er wordt echter goed, bij vlagen zelfs uitstekend gezongen en dat zorgt voor een aangename kennismaking met vooral enkele jonge sopranen.

_____________
*) Voor meer informatie verwijs ik naar:
- Vraagtekens rond Don Giovanni - 1 (klik hier)
- Vraagtekens rond Don Giovanni - 2 (klik hier)


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links