Opera en operette Uitbundige Fledermaus
|
|||||||||||||||||
Joh. Strauss jr: Die Fledermaus Björn Bürger (Gabriel von Eisenstein), Hulkar Sabirova (Rosalinde), Marina Viotti (Orlofsky), Miles Mykkanen (Alfred), Thomas Oliemans (Falke), Frederik Bergman (Frank), Mark Omvlee (Blind), Sydney Mancasola (Adele), Tabea Tatan (Ida), Max Pollak (Frosch) e.a. Het probleem met regisseur Barrie Kosky is, dat hij veel goede, soms zelfs briljante ideeën heeft, maar dat het hem ontbreekt aan zelfkritiek en maatgevoel. ‘In der Beschränkung zeigt sich erst der Meister' is niet op hem van toepassing en bij komedies vervalt hij snel in lach-of-ik-schietgedoe. Blijkbaar vindt een groot deel van het moderne publiek dat echter prachtig. Hoe meer op het toneel gebeurt, liefst met spectaculaire effecten, hoe beter! Of het bij de muziek en het drama past, is van ondergeschikt belang. Van dat alles zien we voorbeelden te over in de productie van Die Fledermaus die vorig jaar in München in première ging en nu door DNO is overgenomen. In ieder geval getuigt de voorstelling duidelijk van inventiviteit, briljante invallen en vooral vakmanschap. Op het toneel zien we één wervelende, soms hilarische show in kleurrijke toneelbeelden van Rebecca Ringst (vooral in het eerste bedrijf - die van het tweede en het derde bedrijf blijven daarbij achter) met kleurrijke, fantasie uitstralende kostuums van Klaus Bruns. Visuele overdaad
In het tweede bedrijf zien we echter een eindeloos heen en weer schuiven, omdraaien en dwars neerzetten van de straatdecors uit het eerste bedrijf met pas aan het slot een echt feestelijk tintje. De overdadige en bonte kostuums van Klaus Bruns maken het desondanks tot een visueel hoogtepunt waarbij Kosky iedere gelegenheid aangrijpt voor zo breed mogelijk uitgemeten effecten. Eén daarvan is de omvorming van de decadente, puissant rijke prins Orlofsky tot een door lookalikes omgeven en gender-overschrijdende nachtclubzangeres. Niet alleen missen we daardoor het beoogde effect dat deze travestierol tot een theatraal juweeltje kan maken. Als Kosky inderdaad een beeld van onze maatschappij had willen schetsen (zoals het programmaboek suggereert), miste hij een schot voor open doel. In plaats van een Russische miljonair die in het westen vrijelijk zijn kapitaal kan laten rollen zien we nu surrealistisch wezen dat eerder doet denken aan een een vrouw met een baard bij een Songfestival dan aan een serieus personage in een operette. . Judenplatz
In de enscenering van Kosky speelt het eerste bedrijf zich echter in Wenen af en blijkt de woning van Eisenstein zelfs gelegen aan de Judenplatz, het plein waar sinds 2000 het monument ter herdenking van de gedeporteerde en omgekomen Joden staat. Een merkwaardige en aanvechtbare keuze. Een profiteur, rijk geworden over de ruggen van anderen, niet in een anoniem kuuroord plaatsen, maar juist in het centrum van de Weense Jodenbuurt (we zien zelfs het straatnaambordje), kan associaties oproepen die op zijn zachtst merkwaardig en zelfs ongewenst zijn. Het zal niet zo bedoeld zijn, maar slordig is het wel! Puur amusement Het motto is kennelijk: als het maar leuk is, en dat is deze voorstelling zeker, althans in de eerste twee bedrijven. Het resultaat is echter wel een eerste bedrijf dat uiteenvalt in losse scènes waarin vooral het komische element van belang lijkt, en een van iedere structuur beroofd tweede bedrijf waarin het geschuif met enorme decordelen (met veel zicht op de saaie, grauwe achterkanten) niet bijdraagt tot het creëren van sfeer of het verhelderen van de dramatische lijn.
De samenhang (het 'verhaal') wordt niet duidelijker doordat een deel van de Duitse dialogen is vervangen door (nauwelijks verstaanbare) Nederlandse teksten. Het lijkt of bij iedere nieuwe scène alleen maar meetelt met hoeveel amusante vondsten, kleurige kostuums af vrolijke dansen die opgeleukt kan worden. Als Rosalinde in het tweede bedrijf gemaskerd verschijnt om haar echtgenoot te ontmaskeren, lijkt alleen van belang dat zij zich introduceert met een csárdás, zodat een tiental quasi folkloristische 'Hongaarse' dansers het publiek visueel kan bezighouden. Zelfs haar dialoogje met Adele dat de aanwezigheid van die csárdás moet rechtvaardigen, ontbreekt in Kosky's fragmentarische opbouw. Onderbroekenlol
Al heeft Kosky's Fledermaus nog maar weinig te maken met Strauss' operette, zijn enscenering biedt vóór de pauze wel veel amusement en voor een keer kan dat geen kwaad, zeker niet in een decembermaand vol somber stemmende gebeurtenissen. Jammer is wel dat dit na de pauze uitmondt in nog meer onderbroekenlol, met zelfs een gevangenisdirecteur die het hele bedrijf rondloopt in de (ont)kleding van een stripteasedanseres. Met ook nog twee dozijn figuranten en een flinke dosis dansers (allemaal in prijzige kostuums - de foto's in het programmaboek spreken voor zich) werd het alleen geen goedkope, maar juist heel dure onderbroekenlol! (En dat terwijl Opera Zuid onlangs liet weten dat het wegens een in verhouding miniem gekorte subsidie zichzelf zal moeten opheffen!)
Verder is dit derde bedrijf dermate sfeerloos dat Adele's 'Spiel ich die Unschuld ' en het daarop volgende terzet nauwelijks van de grond komen. Wel heeft Kosky voor de spreekrol van Frosch de populaire tapdanser Max Pollak uit München meegebracht om ook hier het publiek te vermaken (maar van enig verband met Die Fledermaus is natuurlijk geen sprake). Om ook in dit bedrijf het toneel wat meer te stofferen, gaf hij deze hem bovendien vijf klonen mee die met hun overbodige aanwezigheid in feite zelfs benadrukken dat er na de pauze op het brede toneel eigenlijk niets meer gebeurt. Opera of operette?
In vergelijking daarmee is de Amsterdamse bezetting aan de lichte kant. Björn Bürger is een betrekkelijk jonge lyrische bariton, heel veelbelovend ook, maar om te overtuigen als een geroutineerde en wat oudere bon vivant is meer nodig. Iets dergelijks geldt voor Hulkar Sabirova: een leuke sopraan met mogelijkheden voor het spintorepertoire, maar nog zonder de persoonlijkheid voor een speelrol als Rosalinde. Dat bleek vooral in het komedianteske eerste bedrijf waarin ook dialogen en stil spel belangrijk zijn, maar waar haar stem te klein leek voor het Muziektheater. Bij haar csárdás in het tweede bedrijf, vooraan op het toneel gezongen, kwam zij merkbaar tot leven, maar op andere momenten was zij soms weer nauwelijks (een enkele maal helemaal niet) hoorbaar. In theaters waar Die Fledermaus regelmatig wordt opgevoerd, zal niemand Adele zien als soubrette. Muzikaal is het misschien zelfs de belangrijkste rol met onder meer twee populaire aria's die vragen om zowel virtuositeit als een eersteklas actrice. Daarnaast is het ook cultuursociologisch een belangrijke rol (al komt dat bij de door Kosky bewerkte dialogen minder naar voren). In haar streven boven haar sociale klasse uit te stijgen, stijgt zij in deze 'operette' uit 1874 ook ver boven het niveau van het traditionele dienstmeisje uit. Geen soubrette dus, in de verste verte niet! Maar die handschoen blijkt toch nog iets te groot voor de verder leuk zingende en charmant acterende Sydney Mancasola.
Beter op zijn plaats zijn Myles Mikkanen als de op zowel Rosalinde als zijn eigen stem verliefde Alfred en Thomas Oliemans, die van de ooit door Eisenstein geridiculiseerde Falke een mooi gelijkmatige maar goed geoliede motor van de handeling maakt. Voor de eveneens door Falke gemanipuleerde Frank is echter nog iets meer humor en meer komedie-ervaring nodig dan Frederik Bergman voor deze rol meebrengt. Een ander probleem betreft de rol van prins Orlofsky, in de enscenering van Kosky geen travestierol meer, maar wel zo door showwerk omgeven dat er zelfs geen sprake meer is van een herkenbaar personage. Of de stem van de mezzosopraan Marina Viotti ook iets te klein is voor het Muziektheater, valt in die context moeilijk te beoordelen, maar haar optreden beantwoordt niet aan de verwachtingen die ik koesterde op grond van twee zonder meer opmerkelijke recital-cd's. Het spel van het Nederlands Philharmonisch wekte de indruk dat de orkestleden zich onder leiding van Lorenzo Viotti met enthousiasme op de muziek van de walsenkoning hadden gestort. Fris en sprankelend orkestspel was het resultaat, maar daarbij toont Viotti bij zijn laatste DNO-productie voldoende aandacht voor de balans om het de solisten niet al te moeilijk te maken. De koorklank was daarentegen dermate uitbundig dat het leek of meer dan twee dozijn figuranten en alle dansers eveneens meezongen. Wat ook gezegd kan worden van het visuele element, muzikaal eindigt het jaar voor DNO met een echte uitsmijter! index |
|||||||||||||||||