Opera en operette

Olivier Py houdt niet van Debussy

 

© Paul Korenhof, juni 2019

 

Debussy: Pelléas et Mélisande
Paul Appleby (Pelléas), Brian Mulligan (Golaud), Peter Rose (Arkel), Gregor Hoffmann, Maximilian Leicher (Yniold), Michael Wilmering (Le médecin), Elena Tsallagova (Mélisande), Katia Ledoux (Geneviève), Frederik Bergman (Le berger)
Koor van De Nationale Opera
Koninklijk Concertgebouworkest
Dirigent: Stéphane Denève
Regie: Olivier Py
Decor en kostuums: Pierre-André Weitz
Amsterdam, 5 juni 2019
Zie website DNO

Een opmerkelijk element in deze nieuwe Pelléas et Mélisande van DNO is het eerste voorbeeld van casting door Audi's opvolgster Sophie de Lint. Toen zij vorig jaar aantrad, was de bezetting kennelijk nog niet rond, maar in september was zij wel aanwezig bij het IVC waar de jonge Franse mezzosopraan Katia Ledoux onderscheiden werd met de Prijs van de Persjury. Aan het eind van hetzelfde seizoen staat diezelfde Katia Ledoux al op het toneel bij DNO als Geneviève, dus bepaald niet in een ondergeschikte rol! Dat schrijver dezes die persprijs mocht uitreiken, maakt hem misschien niet helemaal objectief, maar kennelijk toont Sophie de Lint wel een verheugende aandacht voor jong talent. Bovendien danken wij aan haar de enige Franstalige solist(e) in een opera waarin de taal minstens zo belangrijk is als de helemaal op die taal gerichte muziek van Debussy.

Mélisande (openingsscène) - foto Baus/DNO

Dat de met een ronde mezzosopraan en een mooi idiomatische frasering gezongen briefscène van Geneviève muzikaal een van de overtuigendste scènes van de voorstelling werd, was overigens niet alleen te danken aan de jonge Frans-Oostenrijkse zangeres. Het had ook te maken met de decors van Pierre-André Weitz, prachtig om te zien en ingenieus van constructie, maar tegelijk kil en kleurloos - in dubbel opzicht. Niet alleen suggereerden de metalen buizen, de gigantische, industrieel aandoende trapgeraamtes en de grijze kunststof schermen weinig van de impressionistische poëzie waarvan Debussy's opera doortrokken is, maar de omvang maakte ook dat de toneelruimte er als het ware door werd ingekapseld.

In combinatie met de open zijtonelen had dat alles een sterk akoestisch effect. Wie ooit het geluk had Pelléas et Mélisande mee te maken in de Opéra Comique, het theater waarvoor Debussy zijn opera geschreven heeft, weet ook wat de componist voor ogen stond: een warme intieme atmosfeer met een akoestiek die te allen tijde de tekst boven de muziek laat uitstijgen. Ieder gefluisterd woord is daar verstaanbaar en het lijkt of de solisten er kunnen zingen met dezelfde stemsterkte waarmee in een middelgrote huiskamer een gesprek gevoerd kan worden. En dat moet ook. Meer dan enige andere opera is Pelléas et Mélisande een conversatiestuk waarin de tekst van Maurice Maeterlinck het belang van Debussy's muziek ongeveer evenaart.

Ensemble - foto Baus/DNO

Als de eerste woorden van Golaud kil afketsen op een prachtig maar alles overheersend woud van buizen, is duidelijk dat Maeterlinck's tekst een ondergeschoven kindje dreigt te worden. De op toonvorming gerichte zang van de bariton Brian Mulligan, zonder de intense en idiomatische tekstbehandeling waar de rol om vraagt, beperkt zijn expressie nog meer en pas in de slotscène worden zijn emoties enigszins navoelbaar. De in kleuring en frasering weinig gedifferentieerde Pelléas van de tenor Paul Appleby kampt met vergelijkbare problemen en van de drie hoofdrollen laat alleen Elena Tsallagova haar personage boven tekst en muziek uitstijgen. Als karakter mag zij iets brozer overkomen, maar met een zilveren toonvorming en een over het geheel uitstekende dictie plaatst zij Mélisande in het centrum van het drama.

Intermezzo: Golaud met drie bedelaars - foto Baus/DNO

Jammer dat de eigenzinnige regie van Olivier Py haar daarbij soms parten speelt. Het programmaboek dat afgezien van enkele vooral taalkundige details weer op het niveau staat dat we gewend waren,*) besteedt uitgebreid aandacht aan de plaats van Debussy's opera in relatie tot symbolisme en impressionisme, maar de regie volgt op dat punt een eigen weg. Niet alleen vult Py het drama op met overbodige extra symbolen, ook in de vorm van figuranten die de aandacht in feite alleen maar afleiden, maar tegelijk zet hij het mes in elementen die moeilijk gemist kunnen worden. Zo wordt Mélisande beroofd van haar lange haren ("langer dan ikzelf") die voor haar toch even essentieel zijn als de speer voor Wotan of de toverfluit voor Tamino, maar tegelijk moet zij haar overgebleven lokken kammen met een keukenmes van uitzonderlijke proporties!

Mélisande en Pelléas - foto Baus/DNO

In overbodige zaken lijkt Py te grossieren en niet alleen met toegevoegde symbolen en figuranten. Uit kennelijke angst dat een met tv-beelden opgegroeid publiek in slaap valt als er even niets gebeurt, wordt er op het toneel continu bewogen. Dat gebeurt ook met door Py toegevoegde actie tijdens de tussenspelen, hoewel werk en voorstelling vaak juist gebaat zouden zijn met sfeerschildering en visuele rust. Rust is echter uit den boze en dus worden de rijd- en draaimogelijkheden van het complexe decor tot in het extreme benut. Dat daarbij aan de solisten regelmatig moeilijke scènes op traptreden worden toebedeeld, is soms ook storend. Als in de slotscène de dode Mélisande de trappen beklimt om daar dan achterstevoren op te gaan liggen, ben je als toeschouwer meer bezig met kijken hoe zij dat gaat doen, dan dat je je door de muziek laat meeslepen.

Golaud en Yniold - foto Baus/DNO

In hoeverre de zakelijke, vaak kille enscenering doorwerkt op de muziek, is moeilijk te achterhalen. Een feit is in ieder geval dat het KCO onder leiding van Stéphane Denève een klankrijke en oergezonde orkestpartij neerzet, maar dat de muzikale sfeer te wensen overlaat. Debussy's opera lijkt soms een bijna wagneriaans liefdesdrama, zonder de etherische klanken die passen bij Maeterlinck's mistige Allemonde en bij mensen die de richting in hun leven zijn kwijtgeraakt. De zee, de mist, de onzekerheden van Golaud, het raadselachtige van Mélisande en Pelléas' constante wil om te vertrekken gaan schuil achter een concreet klankenpatroon dat weinig ruimte biedt voor associaties en impressionisme. Zelfs een magisch moment als het doorbreken van een manestraal waardoor Pelléas en Mélisande in een grot drie uitgehongerde bedelaars zien, gaat scenisch en muzikaal onopgemerkt voorbij! En de slotscène, waarin Mélisande ook nog eens samen met Golaud stuntelig een trappetje moet afklimmen voordat zij mag sterven, mist alles wat zweemt naar tragiek en zeggingskracht.

Mélisande en ensemble (sterfscène) - foto Baus/DNO

Een centrale rol in de regie, meer dan in de opera, is toebedeeld aan de vrijwel blinde maar zeer 'ziende' koning Arkel, een rol waarin Peter Rose veelbelovend begon, maar kennelijke vocale problemen belemmeren een goed oordeel op basis van de eerste voorstelling. Opmerkelijk was bij de première de Yniold van een van de solisten van het Tölzer Knabenchor: muzikaal een volwassen vertolking zoals ik die zelden van een jongenssopraan heb meegemaakt en ook scenisch duidelijk aanwezig. Soms iets te duidelijk, maar dat is niet zijn schuld. Ook in dit geval heeft Py weer wat overbodige handelingen bijbedacht waaronder een soort 'spiegelscène' als Golaud Mélisande met zijn zwaard bedreigt. Om onduidelijke redenen laat Py dat door Yniold naspelen, waardoor hij juist tijdens deze uitermate wrange scène de aandacht afleidt met een zogenaamd vertederend randje.

Afsluitend kunnen we stellen dat een knappe maar niet altijd overtuigende voorstelling gedragen wordt door enkele uitmuntende vertolkingen en een prachtig, zij het niet altijd impressionistisch klanktapijt van het KCO. Impressionisme en sfeer zijn evenmin de sterke punten van het toneelbeeld, dat vooral imponeert door de fraaie en altijd ingenieuze vormgeving. De personages in het door Maeterlinck en Debussy geschetste drama komen daarbij echter onvoldoende uit de verf. Het is alsof Py niet echt van Debussy houdt.

__________________________

*) Een opmerking over de bij de rolverdeling aangegeven stemkarakters (pagina 75):
- Pelléas kan inderdaad gezongen worden door een tenor, maar de keuze van Debussy gold een 'baryton-Martin', een typisch Franse stemsoort met een ander karakter dan de traditionele 'bariton';
- Golaud is geschreven voor een bariton of een 'basse-chantante', maar met de specifiek Franse term 'basse-chantante' wordt toch iets anders bedoeld dan alleen maar bas-bariton;
- Mélisande is geschreven voor sopraan en beslist niet voor 'sopraan of hoge mezzosopraan', al was het maar omdat 'hoge mezzosopraan' een contradictio in terminis is. Zoals ik elders op deze site regelmatig heb betoogd (klik hier) is het een vergissing om een mezzosopraan te zien als een 'lichte alt', zeker een mezzosopraan van vóór W.O.I. Een mezzosopraan uit die tijd was (letterlijk) een 'halve sopraan', een sopraan dus, maar wel een sopraan die niet graag de hoogste noten zong. Met andere woorden: een 'hoge mezzosopraan' is in deze context een gewone sopraan! (De verwarring op dit punt wordt waarschijnlijk veroorzaakt doordat veel mensen timbre en hoogte verwarren. Mélisande kan inderdaad uitstekend gezongen worden door zowel lyrische sopranen als sopranen met een donkerder timbre, dus ook de 'lichte mezzosopranen'.)


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links