Opera en operette

Misogyne Carmen
in rommelige voorstelling

© Paul Korenhof, september 2022

 

Bizet: Carmen

J'Nai Bridges (Carmen), Adriana González (Micaëla), Inna Demenkova (Frasquita), Polly Leech (Mercédès), Stanislas de Barbeyrac (Don José), Lukasz Golinski (Escamillo), Michael Wilmering (Le Dancaïre), Ian Castro (Le Remendado), Frederik Bergman (Zuniga), Laurent D'Elia (Lillas Pastia), Georgiy Derbas-Richter (Morales)
De Nationale Opera
Nederlands Philharmonisch Orkest
Dirigent: Jordan de Souza
Regie: Robert Carsen
Decor: Michael Levine
Kostuums: Falk Bauer
Foto's: Bart Grietens/DNO
Amsterdam, 3 september 2022
www.operaballet.nl
(voor meer informatie over de verwarring rond Carmen klik hier)

Robert Carsen regisseert Carmen zonder clichés

Natuurlijk moet een gezelschap dure producties herhalen. De afgelopen decennia gebeurde dat bij DNO veel te weinig, maar helaas liggen er wel enkele ensceneringen op de plank die we beter kunnen vergeten. Bijvoorbeeld Robert Carsen's Carmen, volgens een persbericht bedoeld om het werk te ontdoen van pittoreske en historische clichés, maar in feite een hoeveelheid kitsch en grauwe massaliteit die moeten leiden naar een visueel overdonderend slottafereel. Nog problematischer is het inhoudelijk aspect. Na de misogyne enscenering van La traviata door Tatjana Gürbaca (klik hier) wordt de vrouw die de moed heeft haar lot in eigen handen te nemen, nu door DNO andermaal als immoreel lustobject in de grond getrapt.

Carmen is het meesterwerk van de opéra-comique, waarin stralend zonlicht, levensvreugde, humor en het vrijheidsgevoel van de titelheldin steeds sterker contrasteren met de tragedie van Don José. Het is daarnaast een opera die afrekent met het masculiene en paternalistische vrouwbeeld. Tegen alle toen geldende normen in neemt Carmen haar lot in eigen handen en laat zich niets gelegen liggen aan normen en conventies die volledig door mannen bepaald zijn. Zij is de vrije en zelfstadige vrouw bij uitstek.

Visuele uitsmijter
Aan dat alles heeft Robert Carsen geen boodschap. Zijn in 2009 gepresenteerde visie op een van de fascinerendste vrouwen uit de operaliteratuur is simpel en rechtlijnig. Een vrouw die zich gedraagt als Carmen, is een hoer, werkt dus in een bordeel en moet dus voor haar gedrag boeten ten overstaan van een juichende tribune vol brave burgerij. En daarmee gaat zijn enscenering volledig voorbij aan het karakter en de intenties van een van de geniaalste partituren uit de operageschiedenis. Van een fijnzinnige 'opéra-comique' maakte Carsen sombere 'grand-opéra' met een uitsmijter in Verona-stijl, effectwerk om de toeschouwers visueel te overweldigen.

De meisjes van de sigarettenfabriek

Waarom deze briljante, zonovergoten partituur moet dienen als kapstok voor drie bedrijven vol grauwe lelijkheid, is een raadsel. Alleen in de slotscène mag de zon doorbreken, maar dat gebeurt dan met een met een pompeuze massaliteit die al evenmin in relatie staat tot Bizet's van subtiliteit doortrokken opera-comique. Niet Carmen was voor Carsen het uitgangspunt, maar dat slottafereel dat de toeschouwers volledig moest inpakken. En waardoor het overgrote deel van de toeschouwers zich ook laat inpakken. Begrijpelijk, maar beseffen zij wel wat zij zien, en wat zij in de drie bedrijven daarvoor gezien hebben?

De 'pittoreske en historische clichés' mogen dan wel vermeden zijn, maar de massaliteit en het kleurrijke slot waarmee Carsen wilde overdonderen werden tot nog grotere kitsch. Het ergste is echter het rommelige geheel dat eraan voorafgaat, bij deze reprise nog rommeliger dan in 2009, en dat regelmatig iedere logica miste. In het eerste bedrijf stuurt Carsen na de ruzie in de fabriek het koor weg, maar als er nog even wat 'collega's' nodig zijn voor Carmen's laatste uitval, zien we een paar van hen uiterst knullig over het toneel kruipen. En in het tweede bedrijf laat hij vervolgens een mensenmassa opdraven die hij na het 'toreadorlied' slechts met de grootste moeite snel van het toneel af kan krijgen.

Le Dancaïre en Carmen in het bordeel

De finale van het tweede bedrijf lijkt goed te gaan, maar voor het laatste ensemble stormen er dan opeens een man of vijftig van links en recht het toneel op om er een soort triomfkoor van te maken. Die volksmassa zien we terug in het derde bedrijf, waar het groepje smokkelaars van Bizet meer weg heeft van een complete volksverhuizing, en waar opkomsten en afgangen leiden tot een bijna dilettantisch gedrang. Nog dilettantischer zijn daar trouwens de opkomsten en afgangen in de scène met Micaëla, die eerst door Remendado gewoon uit de coulissen wordt getrokken, daarna totaal vergeten wordt door Don José als die door de ene 'uitgang' naar zijn moeder stormt, waarna zij zelf de andere 'uitgang' neemt. Puur schooltoneel, alsof een regieassistent tegen de solisten had gezegd: "Zoeken jullie het zelf maar uit."

Coupures
Ondertussen had Carsen kennelijk wel in de muziek ingegrepen, en bovendien op een manier die het karakter van Don José minder contouren verleende. Meerdere malen hoorden we muziek die in de lang traditionele versie ontbrak, onder meer in het koortje vóór de Habanera, in de scène vóór het 'toreadorlied' en in de (terecht gecoupeerde) scène met de alcalde in het laatste bedrijf, maar in de muziek van Don José was twee maal rigoureus gesneden. Zo verloor hij om te beginnen in zijn duet met Micaëla een aantal maten waaruit blijkt dat hij daar al wordt gekweld door zijn ontluikende gevoelens voor Carmen.

Micaëla Carmen en Don José

Nog ingrijpender was een coupure in het duet met Escamillo in het derde bedrijf, waar Don José met een mes zijn medeminnaar te lijf gaat. In Amsterdam zien we hoe de getrainde, atletische torero al na een paar maten het onderspit moet delven tegen een verlopen soldaat, wat natuurlijk volstrekt onlogisch is. In de partituur is Escamillo dan ook duidelijk de sterkste, maar ook de eerlijkste. Hij schenkt Don José het leven, maar wordt prompt daarop door de laatste lafhartig van achteren aangevallen en gaat pas dan tegen de grond. Dat een op het 'drama' gerichte regisseur twee zulke coupures maakt, is onvoorstelbaar en zonder meer onvergeeflijk!

Muzikale werelden
Dat de première ook muzikaal soms een rommelige indruk maakte, hing er vooral mee samen dat door dirigent en orkest in feite een totaal andere Carmen werd gespeeld dan op het toneel. Ondanks het open, in klank meer Italiaans dan Frans aandoende spel van het NedPhO, vooral bij de houtblazers, wist dirigent Jordan de Souza in zijn tempi en fraseringen vrijwel continu de wereld van van de opéra-comique op te roepen. Soms lukte dat niet helemaal, zoals in het net iets te groots klinkende voorspel tot het derde bedrijf, maar in de orkestbak creëerde hij een redelijk tegenwicht voor wat aan zonlicht en mediterrane kleuren op het toneel ontbrak.

Problematischer werd dat in de samenwerking met de minder Frans ingestelde zangers wat ook enkele malen leidde tot problemen in de synchronisatie. Het duidelijkst was dat merkbaar bij de titelrol van J'nai Bridges, meer alt dan mezzosopraan, soms ook hol en kelig van klank, en zonder de lichte toets waar een opéra-comique om vraagt. Daarmee sloot haar zang, met een matige dictie van haar toch al gebrekkige Frans, meer aan bij de Carmen zoals Carsen die ziet dan bij het personage dat Bizet creëerde. Het grootste probleem was echter dat zij met haar 'operastem' ver af stond van de lichtvoetige Franse 'diseuse' en dat leidde al in de Habanera regelmatig tot momenten waarop haar tempo achterbleef bij dat van het orkest.

Carmen en Don José in de arena

Beter op dreef was de Franse tenor Stanislas de Barbeyrac, misschien iets te lyrisch voor Don José, maar in zang en dialogen perfect verstaanbaar. In het tweede bedrijf leek hij even te licht van stem en zijn aria klonk bij de première niet helemaal evenwichtig, maar in het derde bedrijf met het gevreesde 'Je te tiens, fille damnée' revancheerde hij zich volledig. Meer 'authentiek Frans' was eveneens Adriana González, die de muzikaal fraaie maar als karakter niet echt interessante rol van Micaëla redelijk overtuigend neerzette. (De hilariteit bij haar 'Ta mère, hélas' in het derde bedrijf kwam vooral voort uit Carsen's kennelijke gebrek aan interesse voor 'brave' meisjes, maar kan door De Sousa met een licht accelerando worden voorkomen.)

Minder op zijn plaats was de bariton Lukasz Golinski die zowel de ampleur als de laagte miste voor Escamillo, een berucht lastige rol om te bezetten. Ook zijn zang was niet bepaald 'Frans', niet stilistisch en niet in dictie. Verstaanbaarheid blijft voor een opéra-comique een eerste vereiste, maar zowel daaraan als aan de klankvorming die zo nauw met Franse articulatie samenhangt, ontbrak het ook bij vrijwel alle overige solisten en bij het koor. Het leidde tot twee verschillende muzikale werelden, met overwegend Franse helderheid in de bak en sombere, on-Franse zwaarte met in klank dichtslibbende ensembles op het toneel.

Programmaboek
Na de intellectualistisch associatieve programmaboeken uit de Audi-era schakelde DNO over op brochures die meer op de voorstelling zelf gericht waren, en die na een rommelige aanloop prima voldeden door zowel de leesbaarheid als de geboden informatie. Het geheel door Naomi Teekens bijeengesprokkelde boekje voor Carmen scoort echter minder hoog, zowel door een gebrek aan elementaire feitenkennis, als door de neiging tot boeketreeksromantiek en populair taalgebruik. In dat kader produceert de schrijfster onverifieerbare 'letterlijke' uitspraken van Bizet en historisch en dramaturgisch onlogische 'feiten', zoals haar bewering dat de opera 'meer dan eens' Don José is genoemd. Het lijkt dat zowel haar bronnen als haar eigen inzichten niet echt diepgaand en betrouwbaar zijn, en dat zij daarbij ook soms flink uit haar duim heeft gezogen.

Al in haar eerste geheel 'eigen' bijdrage herhaalt deze Carmen-specialiste het fabeltje dat de componist kort na de slechte ontvangst van zijn opera gedeprimeerd was overleden. En dat niet alleen, want zij eindigt met de zin:
Hij stierf precies een maand na de première van zijn Carmen en zou het wereldwijde succes van zijn magnum opus nooit meemaken. (p.15)
De feiten: Carmen op 3 maart 1875 in première en Bizet overleed op 3 juni 1875. Bizet overleed dus DRIE maanden na de première en zijn opera was toen niet alleen aan de 33ste voorstelling toe, maar zelfs een groot succes. Dat succes begon ongeveer bij de vijfde voorstelling en dat moet ook wel, Met constant halfvolle zalen (of erger) zou een ongesubsidieerd theater, dat het dus helemaal moet hebben van de kaartverkoop, al na twee weken de stekker eruit hebben getrokken!

Een ander door Teekens aangedragen 'historisch feit':
Nog geen drie jaar na de Parijse première van Carmen ging een bewerkte versie van de opera met gezongen recitatieven in première in Wenen. (p. 23)
De feiten: Carmen ging op 3 maart 1875 in Parijs in première en op 23 oktober 1875 in Wenen. Daartussen liggen geen drie jaren, maar zeven maanden en we weten ook dat de Weense Hofoper, geïnspireerd door het succes van de opera in Parijs (!), nog met Bizet zelf over de opvoeringen onderhandeld heeft. Het schijnt zelfs dat hij het contract daarvoor nog de dag vóór zijn dood zelf heeft ondertekend.
Bovendien ging het beslist niet om een 'bewerkte versie'. Aan Bizet's muziek was geen noot veranderd; er waren alleen recitatieven toegevoegd. (En voor de goede orde: recitatieven worden altijd gezongen; gesproken recitatieven bevinden zich in dezelfde categorie als vierkante cirkels.)

Over de dood van Bizet schrijft Teekens met een heerlijk gevoel voor damesbladenromantiek:
De teleurstellende ontvangst van zijn Carmen resulteerde in een depressie en verslechterde de precaire gezondheid van de componist alleen nog maar meer. Zijn femme fatale zorgde, in zekere zin, voor zijn eigen einde. (p. 15)
Wie schrijft over een onbekend onderwerp, kan zich beter eerst oriënteren op basis van historisch gefundeerd en op feiten gebaseerd materiaal.


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links