Memorial Pierre Audi
Louise Fresco, Sijbolt Noorda (sprekers)
Barbara Hannigan, Helena Rasker. Thomas Oliemans (zang)
Bernard Chamayou (piano)
Mike Fentross (theorbe)
Peter Lockwood (orgel)
Koor van De Nationale Opera
Koperblazers Nederlands Philharmonisch
Hartmut Haenchen (dirigent)
Amsterdam, 22 juni 2025
Met een stijlvolle bijeenkomst herdacht De Nationale Opera afgelopen zondag het overlijden van Pierre Audi (9 november 1957 - 3 mei 2025) die vanaf 1988 dertig jaar lang artistiek directeur van dat gezelschap was geweest. Het waren niet alleen drie decennia met veel hoogtepunten, waartoe ook vrijwel alle ensceneringen van Audi zelf behoorden, maar het was eveneens een periode waarin dankzij zijn persoonlijkheid als een magneet leek te werken op componisten, andere spraakmakende en veelgevraagde regisseurs, en internationaal vermaarde beeldende kunstenaars die verleid konden worden tot het ontwerpen van toneelbeelden. Op theatraal gebied en op het punt van eigentijds muziektheater groeide het Waterlooplein uit tot de navel van de operawereld.
Dirigenten
Muzikaal was het niveau daaraan niet altijd gelijkwaardig, althans niet als het ging om het grote 19de-eeuwse repertoire. De relatie van Audi met dirigenten leek soms wat moeizaam (hij toonde bijvoorbeeld enthousiasme om Bernard Haitink naar het Muziektheater te halen) en een duidelijk probleem met 'grote zangers' was dat velen niet gewonnen konden worden voor een repetitieperiode van zes weken, zeker niet als het een rol betrof die zij al kenden.
Dat zijn enscenering van de Ring des Nibelungen en het muzikale niveau van andere werken uit het Duitse repertoire muzikaal vaak wel het niveau bereikten dat aan de theatrale faam van DNO beantwoordde, was vooral te danken aan de aanwezigheid van Hartmut Haenchen. De relatie verliep niet altijd even soepel, zeker niet in het begin, maar zijn aanwezigheid in Amsterdam en de steun die hij genoot van het Nederlands Philharmonisch zorgde voor een stevig muzikaal fundament waarvoor Audi alleen maar dankbaar kon zijn.
Emoties
Behalve in de Ring werd de perfecte eenheid van orkest, zang en enscenering eveneens bereikt in opera's uit de barok, een genre dat Audi bijzonder lag en waarvan de muzikale esthetiek aansloot bij zijn op precisie en minutieuze detaillering gebaseerde stijl van ensceneren. Maar wellicht speelde ook de dramatische emotionaliteit daarbij een rol. Het leek of de grote, vaak extravert op onderlinge relaties gerichte emoties van het romantische repertoire hem altijd wat huiverig maakten.
In de rationelere barokopera's, zowel in de werken van Monteverdi als in de Affekten-structuur bij latere componisten, zijn de emoties echter veel meer een persoonlijke overdenking van het personage, iets wat binnen de grenzen van zijn eigen 'ik' blijft en waar verder alleen het publiek deelgenoot van is. Juist die emotionele begrenzing leek beter aan te sluiten bij het eigen karakter van Audi, die in de omgang met andere mensen ook altijd wat afstandelijk en terughoudend bleef.
Opmerkelijk is daarbij ook de stijl die hij voor dergelijke werken ontwikkelde. Waar veel andere regisseurs de 'losse' dramaturgie (en vaak het gebrek aan een goede plot) van barokopera's gebruiken om de grenzen van de dramaturgische logica op te rekken, zagen we bij Audi een strakke en sterk introverte esthetiek waarbij zelfs de beweging van vingerkootjes tot op de millimeter geregisseerd lijken. Hoogtepunten daarbij waren zijn ensceneringen voor Drottningholm:Tamerlano en Alcina van Händel, en Zoroastre van Rameau. Zij riepen bij mij associaties op met de perfecte samenwerking tussen ruiter en paard in de dressuur, wanneer zelfs een geringe spierbeweging van de ruiter door het paard als een instructie wordt geïnterpreteerd.
 |
Pierre Audi in 2019 (foto Joel Saget/AFP) |
Herinneringen
Ondertussen maakten videobeelden van een groot aantal Amsterdamse enscenering van Audi zondagavond duidelijk hoe vluchtig het werk van een regisseur is. Als evenement blijven bijzondere ensceneringen als de Ring nog wel hangen (zolang er althans nog toeschouwers in leven zijn die ze ooit gezien hebben), maar vaak zetten de vertolking van acteurs en zangers zich sterker in het geheugen vast. Bij diverse beelden besefte ik bijvoorbeeld dat ik die nog wel herkende, maar dat ik mij de muzikale kwaliteiten van de voorstelling beter herinnerde en dat de scenische soms helemaal uit mijn geheugen verdwenen waren. Zeker wie bepaalde opera's in diverse ensceneringen gezien heeft, zal regelmatig constateren dat de meest recente voorstelling hem het langste is bijgebleven.
Leeds en Londen
Iets deregelijks geldt voor mensen. Ik heb de afgelopen weken regelmatig moeite moeten doen om mij de Pierre Audi te herinneren uit het jaar toen hij naar Amsterdam kwam, en nog meer moeite kostte het om mij zijn eerste operaregie helder voor de geest te halen. Dat was overigens niet Monteverdi's Il ritorno d'Ulisse in patria in november 1990, maar Jérusalem van Verdi die hij in april van datzelfde jaar in voor Opera North in Leeds regisseerde. Geen uitzonderlijke voorstelling, zij het wel al met het op esthetiek en lijnenspel gerichte handschrift dat we later zo goed hebben leren kennen. Wat mij het meest is bijgebleven, is een regie waarmee Audi duidelijk een humanistisch statement wilde maken, iets wat hem er na de generale repetitie toe bracht om mij uitvoerig te onderhouden over het eerste vers van de koran dat hij in gestileerde vorm in het decor had laten opnemen.
Mede vanwege die eerste herinneringen werd ik zondagavond vooral getroffen door de herinneringen van regisseur Simon McBurney aan de Londense Almeida-periode van Audi, waaruit min of meer zijn geloofsbrieven naar voren kwamen, maar ook enkele uitgangspunten voor zijn hele latere werk als regisseur. En dat met als projectie op de achtergrond niet alleen het Almeida, maar ook een bijna onherkenbare foto van een piepjonge Pierre Audi met een overvloed aan haar, zowel op zijn hoofd als op zijn kin, vóór zijn eerste eigen theater. Een foto om nooit te vergeten!
Vóór en na Audi...
Minder vrolijk werd ik van het inleidende praatje van Louise Fresco, voorzitter van de Raad van Toezicht van Nationale Opera & Ballet en daarmee gastvrouw van deze avond. Het lijkt of de Amsterdamse yups er steeds meer van overtuigd raken dat de Nederlandse operageschiedenis pas begon toen Audi naar Amsterdam kwam. Zo verklaarde zelfs Sophie de Lint kort na haar aantreden al dat zij er trots op was dat Audi en zij de eersten waren die aan het hoofd stonden van een Nederlands operagezelschap dat zelf producties maakte. Pure onzin, zoals ik toen al betoogde (klik hier).
Niet gehinderd door enige kennis van zaken maakt Louise Fresco het nog bonter. In haar openingstoespraak suggereerde zij zelfs dat Amsterdam op operagebied vóór de komst van Audi achtergebleven gebied was. Guus Mostart, tot dat moment directeur artistieke zaken van DNO en daarna onder meer intendant van de Reisopera, reageerde meteen na afloop on LinkedIn met de opmerking dat mevrouw Fresco kennelijk had vergeten de Annalen van de operagezelschappen in Nederland te raadplegen. Hij vervolgt dan:
"Had ze dit wèl gedaan, dan zou ze in haar openingsspeech niet beweerd hebben dat Pierre Audi in de “backwater of Opera” terecht was gekomen toen hij vanuit Londen naar ons land verkaste. De gedrukte versie van haar speech wijkt hier trouwens van af: “As a complete unknown he arrived in Amsterdam in 1988, to lead the national opera company in a country without a major, let alone innovative tradition”. Klinkklare onzin; heeft mevrouw Fresco onder een steen geleefd?"
Hans de Roo
In tegenstelling tot wat Louise Fresco, niet gehinderd door enige kennis van zaken, haar toehoorders wilde wijsmaken, heeft Nederland eeuwenlang een grote operatraditie gehad, vanaf de bouw van het eerste operatheater in Amsterdam (tevens het eerste specifieke operatheater dat buiten Italië gebouwd werd) tot de opening van het theater aan het Waterlooplein. En hetzelfde gezelschap waarvan Louise Fresco nu 'voorzitter van de Raad van Toezicht is' (zonder kennelijk iets te weten over de geschiedenis van dat gezelschap) verzorgde onder leiding van Hans de Roo tussen 1971 en 1985 circa 180 tot 240 voorstellingen per jaar van achttien tot twintig verschillende producties. Een aanzienlijk aantal daarvan (naar verhouding zelfs meer dan in de dertig jaren van Audi) bestond uit wereldpremières, ook van Nederlandse componisten, terwijl De Roo ondertussen ook dirigenten en regisseurs aantrok die golden als exponenten van het moderne 'muziektheater', zoals Michael Gielen, Götz Friedrich en Harry Kupfer.
Monteverdi
Sterker nog: al in de jaren zeventig, lang vóór de komst van Audi, organiseerde De Roo met steun van onder meer Nikolaus Harnoncourt, Alan Curtis en het Haags conservatorium een heuse Monteverdi-cyclus met als hoogtepunt een internationaal spraakmakende productie van L'incoronazione di Poppea (première 17 september 1971) die daarna regelmatig is hernomen. En ook wordt dikwijls vergeten dat de basis voor twee van de opmerkelijkste producties uit de eerste jaren van Pierre Audi, Monteverdi's Il ritorno d'Ulisse in patria van Monteverdi en Moses und Aron van Schönberg, al lang vóór de komst van Audi door diens voorgangers was gelegd.
Dat van operabestuurders geen operakennis wordt gevraagd, past bij een land waarin van bewindslieden op het terrein van cultuur en onderwijs geen specifieke kennis wordt gevraagd van de portefeuille die zij moeten beheren. Een goede, niet 'politieke' bestuurder van een instituut als De Nationale Opera zou er echter beter aan doen zijn/haar gebrek aan kennis minder duidelijk te etaleren.