De tijden zijn veranderd. Voor de legendarische Grieks-Amerikaanse operadiva
Maria Callas kwam de componist altijd op de eerste plaats. Als het om
de partituur ging kende zij geen compromissen, zij was van top tot teen
dienstbaar aan de muziek en voelde zich er ook geheel en al mee verbonden.
Hetzelfde kan worden gezegd van twee grote regisseurs uit haar tijd: Luchino
Visconti (1906-1976) en Franco Zeffirelli (1923). Beiden betekenden niet
alleen heel veel voor Callas als operaster, maar met haar deelden zij
hun passie voor de opera. Vandaag de dag is dat wel wat anders: de grote
sterren en niet de muziek komen nu op de eerste plaats, getuige het promotie-
en mediacircus rond diva's als Anna Netrebko en Angela Gheorghiu.
Maria Kalogeropoulos werd op 2 december 1923 geboren in de wijk Brooklyn,
in New York. Daar ging ze als 'Kalos' door het leven, zoals uit een opgedoken
geboorteakte is gebleken. Later werd tot tot 'Callas' verbasterd. In 1937
ging zij met haar moeder terug naar Griekenland, waar ze in Athene aan
haar zangopleiding begon. Een hogere muziekopleiding zat er evenwel niet
in. Het Atheense conservatorium had haar gewogen en te licht bevonden,
wat - paradoxaal genoeg - meer met haar gewicht en haar uiterlijk te maken
had. Ze was dik en droeg een bril, twee eigenschappen die haar voor het
operatoneel niet zo geschikt maakten. Bij het nationale conservatorium,
een trapje hoger dan die van Athene, lukte het echter wel. Ze was als
alt begonnen, maar haar lerares, Maria Trivella, zag meer in haar als
dramatische sopraan en zo ging het ook verder. Maria studeerde lang en
ijverig, en maakte al snel grote vorderingen. Dusdanig zelfs dat ze al
op 11 april 1938 voor het eerst in een publiek optreden een fragment uit
Tosca zong. Het jaar daarop werd ze alsnog toegelaten tot het conservatorium
in Athene en kwam ze onder de hoede van Elvira de Hidalgo. In 1942 zong
zij de hoofdrol in Tosca en begon haar operacarrière meer
vaste vorm aan te nemen. In 1949 trouwde ze met de schatrijke Giovanni
Meneghini, die over een uitgebreid netwerk beschikte en aldus voor 'zijn'
Callas de weg naar de top hielp plaveien. Het was in die periode dat ze
haar molligheid inruilde voor het slanke postuur zoals we dat eigenlijk
van haar kennen. Ze verloor meer dan 30 kg, zonder dat haar stem daardoor
werd aangetast.
De kracht van Callas schuilt in de enorme vocale en fysieke dramatiek
die zij in haar rollen wist te leggen. De techniek stond daarbij op de
tweede plaats. Callas was verzengend, meeslepend, in haar presentatie
eigenlijk ongeëvenaard. Haar timbre was evenzeer uniek: zelfs de
niet geschoolde liefhebber hoorde onmiddellijk dat het Callas was. Het
publiek droeg haar op handen en vocht om de toegangskaartjes.
Haar laatste jaren werden gekenmerkt door grote eenzaamheid. Ze stierf
op 16 september 1977 in haar woonplaats Parijs aan de gevolgen van een
hartaanval, nog geen vierenvijftig jaar oud. Tienduizenden mensen bewezen
haar de laatste eer in de Grieks-orthodoxe kerk aan de Rue Georges Bizet.
Twee jaar na de crematie werd de as verstrooid in de Egeïsche Zee,
precies zoals ze het had gewild. Op de Parijse begraafplaats Père-Lachaise
in Parijs herinnert een gedenkplaat aan een van de grootste operasterren
van de twintigste eeuw. Het is daar waar mensen nog steeds bloemen achterlaten
ter nagedachtenis aan 'La Divina', 'De Goddelijke'.
Onvergetelijk
Wie Callas eenmaal in een film of video-opname heeft gezien en gehoord,
vergeet haar nooit meer. Rosina die haar filosofie uiteenzet in "Una
voce poco fà", Carmen de hare in de Habanera: zij schijnen
van binnenuit te worden verlicht met een lach, met een plezier aan de
vrouwelijke manier om macht uit te oefenen, maar ook met een genoegen
aan het spelletje dat ze bekwaam en handig speelt. Dat is de geest die
ze investeert in haar opnamen van de beide Rossini-opera's Il barbiere
di Siviglia en Il Turco in Italia, en het is de geest van de ware komedie.
 |
|
In Il barbiere toont ze het meesterschap van het uitgestreken
pokerface dat niets verraadt (tot "Un biglietto? Eccola quà")
en haar "Una voce" biedt een kostelijk voorbeeld van de kunst
van de ware comédienne om plotseling de lach uit te schakelen ("sono
obbediente, dolce, amorosa
..ma!). Maar het is vooral in Il Turco
dat we kunnen ontdekken hoe effectief ze op dit gebied weet te ageren.
Dat gebeurt zowel in de recitatieven als in de aria's, soms zelfs nog
beter in de aria's. In het tweede tafereel geeft ze de Turk met een en
al zedige bezorgdheid zijn koffie en vraagt hem of er genoeg suiker in
zit: elke frase is heel klein, maar de komische charme is enorm.
Later in de scène met Don Geronio strekt ze eerst haar klauwen
uit om vervolgens met de pretentie van vrouwelijke gehoorzaamheid ("No,
mia vita") de toon aan te slaan van haar eigen tragische heldinnen,
alleen om terug te keren tot haar rol als feeks, een soort dubbelsalto
in een zes minuten durend duet dat voortreffelijk wordt gerealiseerd.
Niettemin herinneren we ons Callas niet primair als Rosina of Fiorella,
maar in de vier tragische rollen die de hoekstenen vormden in haar loopbaan:
Norma, Lucia, Violetta en Tosca. Elk van die rollen heeft ze een paar
maal laten vastleggen en alle verdienen ze een plaats in het cd-rek van
de ware verzamelaar.
Norma is vermoedelijk haar beste rol. Het was ook de rol waarmee ze haar
eerste grote internationale succes boekte in het Teatro Colón in
Buenos Aires in 1949. Ze zong deze rol in Venetië, Rome, Palermo,
Mexico City, Sao Paulo, Rio de Janeiro, Catania en voor het eerst in 1952
ook in Londen en Milaan. In 1954 betekende deze rol haar debuut in de
V.S., in Chicago en twee jaar later eindelijk ook aan de Met in New York.
Haar laatste vertolkingen gaf ze in 1965 in Parijs. Daarna trad ze nog
maar een keer op het toneel op, als Tosca in Londen, 5 juli 1965.
Al met al zijn er negen opnamen van haar in Norma, waarvan de
beide studioversies de meeste aandacht vragen. De eerste daarvan die in
1954 ontstond heeft Ebe Stignani als Adalgisa en de mannen zijn Mario
Fillippeschi en Nicola Rossi-Lemeni. De tweede dateert uit 1960 en is
met Christa Ludwig als Adalgisa en Franco Corelli en Nicola Zaccaria.
Beide zijn met het Milanese Scala ensemble, gedirigeerd door Tullio Serafin.
De tweede is beter opgenomen en heeft een gelijkwaardiger bezetting, maar
in de eerste klinkt Callas' stem frisser en speelt haar goede relatie
met Stignani een grote rol. In hoeverre de betere geluidskwaliteit bij
de keuze een rol speelt, is een kwestie van afwegingen maken.
In zijn boek The Callas Legacy (Duckworth, 1995) dat een haast onmisbare
gids is bij een verkenningstocht als deze, geeft de auteur, John Ardoin,
de voorkeur aan de latere uitgave ("complexer en subtieler"),
maar wie fragment na fragment grondig vergelijkt zal nu eens voor de een,
dan weer voor de ander kiezen. Daarbij gaat het meer om consistentie dan
om kleine verschillen. Als het gaat om de expressieve kern van de uitvoering
blijkt dat de stem dunner en ongelijkmatiger is geworden in de tweede
versie uit 1960, maar minder erg dan mocht worden gevreesd. Er zijn ook
andere factoren die de keus bepalen. De opera zelf komt in de tweede opname
beter tot zijn recht en men kan beter van Callas' inbreng genieten in
een genietbaarder context.
Waar Norma de glansrol van Callas was in termen van menselijkheid en
techniek, was Lucia di Lammermoor vermoedelijk de rol waarin ze het meeste
indruk maakte op het publiek. Wie haar in natura kon zien en horen in
deze rol bewaart daar heel dierbare herinneringen aan. De meeste anderen
moesten het doen met haar opnamen van het werk. De eerste opname diende
als goede wegbereider. Dat bleek nergens duidelijker dan tijdens het gastoptreden
van La Scala in Berlijn waar ze onder Karajan een heel enthousiast ontvangen
presentatie gaf zoals we nu nog kunnen meebeleven in de 'live' opname
van 29 september 1955. Alles draagt hier bij aan een uitstekend resultaat.
Karajan realiseert de zeer verbeeldingsvolle kwaliteit van het orkestaandeel,
di Stefano is heel geïnspireerd en krijgt een ovatie na de slotscène
en Callas zingt op de toppen van haar kunnen.
Van de beide studio-opnamen van Lucia di Lammermoor kan de laatste
uit 1959 zo naar de reservebank. Callas' versleten hoge noten zijn een
kwelling en aan de hoge verwachtingen over de lyrische inbreng van Ferruccio
Tagliavini als Edgardo wordt niet voldaan. De versie uit 1953 die ook
door Serafin wordt gedirigeerd en waaraan di Stefano en Gobbi meewerken,
is een stuk beter en de opname heeft niet te lijden onder de toevalligheden
en risico's van een 'live' situatie zoals in Berlijn. Dit is dus de veiligste
keus, maar ter wille van die grootse gebeurtenis in Berlijn is die bewuste
opname feitelijk onmisbaar. Ardoin zegt daarover: "Als ik slechts
één complete opera opname van Callas mocht aanschaffen,
dan zou dat die uit Berlijn zijn".
|
 |
Verdi's La traviata is ook zo'n werk dat zich in principe goed
leent voor een 'live' opname, maar er bestaat geen productie die ook maar
enigszins gelijkwaardig is aan de eerder genoemde Berlijnse van Lucia
di Lammermoor. EMI produceerde twee versies, de ene uit La Scala in
1955, de andere uit Lissabon in 1958. Het gemis van een Callas Traviata
vormde jarenlang een echt hiaat in de catalogus van EMI (de reden daarvoor
was dat Callas weliswaar een contract met EMI had maar nog verplichtingen
moest waarnemen bij haar vorige Italiaanse firma, Cetra. En dat toen EMI
'zijn' Traviata opnam, het 'Callas team' met Serafin, di Stefano
en Gobbi werd uitgenodigd maar zonder Callas zelf die daar terecht kwaad
over was). Over het geheel is de productie uit Lissabon het bevredigendst.
De Milanese opname heeft pakkende momenten, zoals de kreet "Amami,
Alfredo" uit de 2e akte waar Giulini voor het eerst echt geëngageerd
lijkt te raken. Tegen alle verwachtingen in toont de dirigent in Lissabon,
Franco Ghione, een sterker engagement en een grotere gevoeligheid. Callas
geeft ook een 'vollediger' portret van de heldin, hoewel haar zang soms
hachelijk is.De bij Fonitcetra verschenen studio-opname uit 1953 met Gabriele
Santini als weinig inspirerende dirigent en matige andere zangers toont
wel een Callas in goede vorm. Maar wanneer het om een definitieve keus
gaat, komt de opname uit Lissabon als eerste uit de bus, ondanks de vocale
zwakheden en de bijgeluiden van de handeling op het toneel.
Wat Tosca betreft is de keus veel makkelijker en duidelijker.
Toen in 1964 de tweede opname ontstond, was Callas' stem dermate versleten
dat het geen genoegen meer is om naar haar te luisteren. De vele hoge
noten klinken abominabel. Nee, het gaat duidelijk om de opname uit 1953
met gelukkig ook di Stefano en Gobbi in uitstekende vorm en een met meer
élan en idiomatisch gevoel dirigerende de Sabata dan Prêtre
in de versie 1964. Callas levert het portret waarin heftigheid en teerheid
prachtig zijn vermengd: "Vissi d'arte" mag dan een van de hoogtepunten
zijn, de subtiele detailtekening van alles daar omheen maakt diepe indruk
en garandeert een blijvende waarde.
Tot zover wat die vier belangrijke hoekpeilers betreft. Tijd om verder
te kijken.
Wat Bellini betreft gaat het dan afgezien van Norma om Il pirata,
I puritani en La sonnambula. Bij Puritani liggen de
zaken eenvoudig en is sprake van een duidelijke keus, deels vanwege de
aantrekkingskracht van het werk, deels echter ook vanwege de gloed en
de schoonheid van Callas' inbreng in 1953.
De Pirata komt uit New Yorks Carnegie Hall op het hoogtepunt van
de Callas-manie in 1959 waar pakkende grootheid een kans krijgt door de
rauwe of hevig flakkerende hoge noten heen te breken (en er begrijpelijk
stormachtig applaus klinkt).
De Sonnambula uit 1957 bevat veel mooie momenten maar bezit niet
de voor deze rol essentiële frisheid.
In het Donizetti-repertoire is er bij EMI een laatkomer in de vorm van
de minder bekende Poliuto, alweer een 'live' affaire uit La Scala.
De berustende intensiteit van Callas' solo in de tweede akte treft evenzeer
als Corelli's tour-de-force in de titelrol; hij is hier heel intens.
Anna Bolena werd ook op een heel memorabele avond in 1957 vastgelegd.
Hier is Callas echt op haar best te horen; ze klinkt prachtig en getuigt
van fijnzinnigheid. Het lijkt of haar stem hier iets van de oude glans
heeft teruggewonnen.
De eerste opname in het Verdi-repertoire van Callas is Macbeth;
dit werk werd door EMI in Milaan opgenomen in 1952. Gelukkig pakt ook
hier veel goed uit, maar niet elk hoogtepunt is even goed geslaagd. Het
slaapwandeltafereel lukte later beter in de studio en Enzo Mascherini
is een kernachtige, maar weinig subtiele partner. Maar voor de rest is
dit een gedroomde Macbeth, tot in de nachtmerries toe.
Il trovatore uit 1956 is geen groot gemis op de cabaletta "Tu
vedrai" en alles wat daarop volgt in de laatste akte na.
Rigoletto uit 1955 is een van de fraaiste voorbeelden van de aanpassing
van de stem op de grammofoonplaat want Callas was natuurlijk van nature
geen echt goede Gilda.
Van de opera's van Verdi uit diens middenperiode - La forza del destino
(opname 1954) en Un ballo in maschera (opname 1956) - zal geen
Callas-fan die goed bij zijn verstand is vrijwillig afstand willen doen.
Als cd-nakomertje buiten EMI om is er dan nog I Vespri Siciliani
als een der eerste opnamen van Callas (26 mei 1951) en in elk geval haar
vroegste complete opname op cd.
Aida (1955) is een van haar beste studio-opnamen met een geweldig
Nijlduet met Tito Gobbi. Wie voor de onmogelijke keus zou staan om slechts
één opera van Verdi te mogen meenemen naar het befaamde
onbewoonde eiland zou zich moeten vastklampen aan Un ballo is maschera
en terwijl hij misschien bijna verdrinkt nog een laatste blik moeten werpen
op Aida.
Vervolgens Puccini. En opnieuw is er weinig dat niet de volle aandacht
loont. Callas' Manon Lescaut (1957) is een subtiele studie
in hoe zich een karakter ontwikkelt van semplicità (Puccini's herhaalde
aanwijzing) aan het begin via de geraffineerdheden uit het middengedeelte
tot de wanhoop van "Sola, abbandonata".
La Bohème (1956) biedt net als Rigoletto een van die identiteitsverwisselingen.
Niet alleen de stem wordt lichter gemaakt, ook in de geest wordt dit tere,
kwetsbare en geëngageerde meiske Mimì fraai herschapen.
Turandot (1957) is zeker niet optimaal geslaagd want die kwistige
hoge noten doen een zwaar beroep op de zangeres (en de luisteraar), maar
wanneer men Callas' interpretatie afwijst, verliest men daarmee meteen
een van de meest uitgekiende, minst routineuze karakteriseringen van de
hoofdrol op cd.
En Madama Butterfly (1955)? Waarschijnlijk gaat het hier om de
mooiste, beste Callas opname ooit. Wat daarna volgt kan inderdaad haast
alleen maar een anticlimax vormen. Het is ook een zeer gemêleerde
portrettengalerij die resteert met Medea, Iphigenia, Gioconda en Carmen.
En ook met Pagliacci en Cavalleria rusticana (1954 en 1953). Natuurlijk
zijn hier prachtige dingen te horen - zeker totdat men weer eens luistert
naar de allereerste frasen van die ongelukkige Santuzza, elk daarvan doortrokken
van een specifiek aroma en de essentie van haar interpretatiekunst. Maar
onmisbaar zijn deze werken niet in een verzameling van haar werk.
Ook Medea (Milaan, 1957) lijkt een essentiële rol van Callas,
maar die wens gaat maar gedeeltelijk in vervulling. Eigenlijk pas in de
laatste akte komen al haar krachten volledig tot uiting. Het begin van
de opera klinkt nog weinig effectief en het ontbreekt aan dramatische
opbouw voor Medea's eerste optreden en Jasons gedienstige herkenningskreet
("Ah, qual voce!").
In Iphigénie en Tauride (1957) is daarentegen de allerpakkendste
opkomst van Callas te horen. De ouverture kolkt opgewonden met een haast
Beethoveniaanse kracht en ineens komt daaruit de stem, diè stem
naar voren. Ook verder is die opname zeer geslaagd.
Veel controversiëler is Carmen (1964). Haar opvatting gaat
tegen de heersende trends in. Callas' Carmen is een uitermate op zichzelf
gericht meisje tot aan haar kleine solo voor Escamillo in het laatste
tafereel. Er schuilt best charme en felheid in haar rolopvatting, maar
wat vooral treft is de gereserveerdheid. Het gaat om een fascinerende
vertolking en natuurlijk helpt de lage tessitura om ontsporingen in de
hoge noten te voorkomen.
Blijft La gioconda. Dat was niet een werk dat een prominente plaats
innam in het repertoire van de zangeres. Ze zong deze rol ook voor het
laatst op het toneel in 1953. Vergelijkenderwijs klinkt de Fonitcetra-opname
uit 1952 ook een stuk onrijper dan de EMI dito uit 1959, die echter wat
haar stemmiddelen betreft eigenlijk te laat kwam. Toch is deze rol haar
op het lijf geschreven. Men voelt een persoonlijke identificatie en het
werk vergt precies die eigenschappen van teerheid en overgave die Callas'
specialiteit waren. De "Suicido" aria op EMI is uiteraard een
hoogtepunt. Men hoeft het geloof van de vervreemde echtgenoot niet te
delen dat ze tot slot voor hem een gecodeerde boodschap achterliet met
een onheilspellende zinspeling op de beginwoorden (al denken velen van
ons net als bij andere griezelige mysteries natuurlijk wel dat daar wat
in zit); maar het is niet denkbeeldig dat sprake is van een sterk emotioneel
engagement. Met deze opvatting treedt Callas in het voetspoor van Rosa
Ponselle die in een opname uit 1925 zonder dezelfde intensiteit te tonen
een duidelijk voorbeeld lijkt te geven.
In termen van het vijftig jaar plaathistorie documenteren is Callas met
ruim dertig memorabele complete opera opnamen een unicum, hoe men verder
ook over haar denkt. Meer informatie over haar is onder meer te vinden
in mijn boek Spraakmakende zangers (Gopher, 2001).
Discografie
De Callas discografie is - inclusief piraatopnamen - bijzonder omvangrijk.
In tegenstelling tot haar rivale Renata Tebaldi, die exclusief voor Decca
zong, was het typische Callas-geluid zeker in de jaren vijftig, toen ze
op de toppen van haar kunnen was, maar moeilijk natuurgetrouw vast te
leggen. Een geluk bij een ongeluk was wel, dat het begin van haar carrière
samenviel met de komst van de mono-lp en niet was overgeleverd aan 78-toeren
schellak. Uit commerciële overwegingen is een aantal Callas-opnamen
later synthetisch gestereofoniseerd, als regel met desastreuze gevolgen.
Gelukkig werden ze later weer in de originele monovorm uitgebracht en
vervolgens voor cd gedigitaliseerd. Dikwijls opnieuw slecht en scherp
van klank. Ter gelegenheid van de herdenking van haar twintigste sterfdag,
heeft EMI gelukkig de Callas-erfenis in de Abbey Road studio's met zorg
'geremasterd'.
Maria Callas had het geluk dat haar internationale loopbaan op gang kwam
op het moment dat de lp zijn opmars begon. Tot laat in de jaren veertig
van de vorige eeuw bestond slechts een handvol complete opnamen op de
plaat, simpelweg omdat het aantal daarvoor noodzakelijke 78-toeren opnamen
te groot was in termen van vereiste plaatsruimte en kostprijs. Toen de
lp eenmaal in zwang was, bleek het mogelijk om de meeste opera's - behalve
die van Wagner - op twee of drie, hooguit vier platen onder te brengen.
De grote firma's uit de muziekindustrie popelden om de helderste sterren
aan het operafirmament uit de naoorlogse jaren een exclusief contract
aan te bieden en Walter Legge, de scherpzinnigste onder de producers,
wist Callas voor EMI te engageren nadat ze een paar opnamen voor het Italiaanse
label Cetra had gemaakt. Gedurende de jaren vijftig, toen ze op haar hoogtepunt
was, nam Callas ieder jaar een paar opera's op. Vaak met dezelfde partners
en met Serafin als vaste dirigent. Die opnamen vormen samen met de recitalplaten
de ruggengraat van de Callas-discografie.
Terwijl ze een paar opera's opnam die ze zelden of nooit op het toneel
had gezongen, trad ze ook vaak op in operavoorstellingen die niet werden
opgenomen, of die beter of tenminste totaal anders in het theater waren
dan op de plaat. Legge had een nogal conservatieve smaak en hield er niet
van om opera's op te nemen die decennia lang niet waren opgevoerd. Callas
was wel bekend maar om werken als Donizetti's Anna Bolena en Poliuto
nieuw leven in te blazen? Die opera's werden door de radio uitgezonden
en vervolgens door 'piraten' op lp uitgebracht. Zelf had ze daar geen
bezwaar tegen en nu zijn ook heel wat van die clandestiene opnamen op
cd heruitgebracht.
EMI heeft maar liefst negenentwintig complete opera's en elf recitalplaten
heruitgebracht. Het geluid is doorgaans superieur aan wat er vroeger was.
De begeleidende boekjes bevatten teksten over Callas en de bijzondere
rol die ze vervulde, alles van de expert John Steane, die niet alleen
veel expertise heeft, maar ook enthousiast bericht. Ook aan zeldzame en
boeiende foto's ontbreekt het niet.
Een keuze maken uit deze veelheid, is niet zo makkelijk. Maar met het
pistool op de borst lijken mij de onderstaande vijfentwintig het beste
en het meest representatief.
Callas in volle glorie
Bellini: Norma
Dit was de lievelingsrol van de zangeres en ze zong deze het meest sinds
haar eerste succes hiermee in 1949 in Buenos Aires. Het was ook de moeilijkste
rol die heel zware technische en emotionele eisen stelt waarvoor menig
sopraan terugdeinst. Ondanks de status van het werk is het niet zo vaak
opgenomen. Callas maakte er voor EMI twee opnamen van. De eerste versie
uit 1954 is in mono en klinkt wat vlak, maar geeft een groot gevoel van
presence toen de zangeres op de toppen van haar kunnen was, dus voordat
haar hoogste register zijn hinderlijke onvastheid kreeg. De solisten klinken
erg prominent, het koor had haast niet zwakker kunnen zijn, maar Callas
rechtvaardigt alles, zelfs de coupures. Ebe Stignani als Adalgisa is een
karakteristieke partner in de duetten tussen de zusters, maar Filippeschi
klinkt teleurstellend ijl en Rossi Lemeni tamelijk grof. Callas' stem
is hier nog in een betere conditie en haar samenwerking met Stignani is
treffend.
Het geheel is misschien minder subtiel maar wel zelfverzekerder dan de
tweede fraaier opgenomen(stereo) en homogener bezette versie uit 1960.
De intensiteit van de emoties en de volledigheid waarmee ze deze uit zijn
zo treffend. In het hoog is Callas' stem dunner, scherper en ongelijkmatiger
geworden. Dat Callas in de zes tussenliggende jaren duidelijk in de rol
is verder gegroeid kan (helaas) niet worden gezegd. De ondersteunende
bezetting is ook heel sterk met een prachtige Adalgisa van Ludwig en een
heldhaftige Corelli. Serafin is eens temeer een zeer overtuigend Bellinivertolker.
EMI CDS 556.271-2.
Een vuurvreetster in actie
Bellini: Il pirata
Schril geluid en hinderlijke bijgeluiden uit het publiek ontnemen de glans
aan deze in januari 1959 in New York gemaakte zaalopname. Hoewel de zangeres
duidelijk slijtageverschijnselen vertoont met rauwe, ongelijkmatige hoge
noten, geeft ze een kenmerkende interpretatie: als een vuurvreetster,
meteen pakkend vanaf het moment in de eerste akte waar ze 'Sorgete' zegt.
De rest van de bezetting is matig. De tweede cd biedt een alternatieve
opname van de slotscène, een half jaar later in Amsterdam vastgelegd
met Rescigno die het Concertgebouworkest dirigeert. Callas is hier beter
in vorm en de opname klinkt beter.
EMI 566..432-2.
Dramatische puriteinse
Bellini: I puritani
Wie meent dat Bellini niet dramatisch is in dit werk, moet deze opname
uit 1953 eens beluisteren. Haar stem was bepaald niet in topconditie,
maar haar interpretatie is uniek en heel pakkend. Geen van de andere solisten
is ideaal, hoewel het geheel acceptabel is. Toch is dit alles bijeen haast
haar meest aanbevelenswaardige Bellini opname.
EMI 556.275-2.
Geloofwaardige slaapwandelaarster
Bellini: La sonnambula
Helaas danig gecoupeerd gaat het hier om een monoversie uit 1957, waarin
Callas nog relatief uitstekend klinkt maar toch wat minder fris dan men
mocht hopen. Monti zorgt voor een eerder krachtige dan subtiele bijdrage,
maar mengt wel mooi met Callas in de duetten en Cossotto is een goede
Teresa. De geremasterde versie is een duidelijke verbetering ten opzichte
van het origineel.
EMI 556.278-2.
Zingen als een snolletje zonder de benen te showen
Bizet: Carmen
In 1964 gemaakt is dit de voorlaatste complete opera die Callas maakte
van een rol die ze nooit op het toneel zong. "Niet met deze benen",
zei ze. Het is een controversiële opname van Carmen die mannen vreet
en ze vervolgens uitspuugt. Maar ze toont ook een dodelijke humor en getuigt
in de 'kaart aria' van een sombere aanvaarding die heel effectief is.
De slotscène met een door Nicolai Gedda fraai gezongen Don José
doet de haren te berge reizen. Dat het geheel toch teleurstelt komt door
het gebrek aan een dramatische impuls met slecht ensemble van solisten
zowel als orkest. Alleen op de momenten dat de titelheldin ten tonele
verschijnt, stijgt de spanning. Hoewel er zwakke schakels zijn in de bezetting
is dit wel een bijzondere, best fascinerende, zij het nauwelijks aanbevelenswaardige
vertolking.
EMI 556.281-2.
Als wraakzuchtige
Cherubini: Medea
Deze studio-opname uit 1957 is weer zo'n mooi voorbeeld van de vuurvretende
Callas. Ze overklast elke mogelijke rivale. In de tekst zijn coupures
aangebracht en de Italiaanse in plaats van de Franse versie is gebruikt.
Het deert niet. Maar de hele verdere bezetting is meer dan competent;
Serafin lijkt alleen wat minder geïnspireerd. Eén van de meest
essentiële Callas-opnamen! Callas' versie van Beethovens scène
Ah! Perfido vormt een kernachtige aanvulling, al vertoont deze late opname
(1964) vocale feilen.
EMI 566.435-2.
Verbeeldingsvolle Anna
Donizetti: Anna Bolena
Een live opname uit de Scala (1957). De grote diva was toen heel fascinerend
en haar zang kende nog echte schoonheid. Ondanks de incidentele zure noot
moet men bewondering hebben voor haar verbeeldingsvolle frasering, de
subtiliteit van haar dynamische nuances en de stevige topnoten, ook al
tenderen die tot scherpte. Gavazzeni is een sympathiek begeleider, hoewel
de rest van de bezetting eigenlijk geen partij is voor Callas.
EMI 566.471-2.
De waanzin ten top
Donizetti: Lucia di Lammermoor
Hier geldt driemaal is scheepsrecht want Callas nam het werk driemaal
op. Eerst is daar de studio-opname uit 1953, destijds een grote ontdekking
en een goede basis voor verdere ontwikkeling, daarna de geluidstechnisch
enigszins gehandicapte 'live' opname uit Berlijn vol verbeeldingskracht
met de zangeres op haar best en tenslotte nog een teleurstellende studioversie
uit 1959 met een versleten hoog van de zangeres. De Berlijnse versie verdient
de voorkeur want ondanks de beperkingen in de geluidskwaliteit klinkt
Callas' stem hier heel direct. Haar zang is minder staalachtig dan in
de opname uit 1953 en veel standvastiger dan in '59. Lucia was in alle
opzichten een glansrol van Callas.
EMI 566.641-2.
Heldhaftige Poliuto
Donizetti: Poliuto
In 1960 keerde Callas naar de Scala terug, waar ze de beide voorgaande
seizoenen had gemist. Ze had met dit werk een triomf blijkens deze 'live'
opname waar ze volmaakt overtuigt met haar muzikale verbeeldingskracht
en de intensiteit van haar communicatie. Een hoogtepunt is haar met beheerste
intensiteit gezongen solo in de tweede akte. Ze maakt duidelijk waarom
deze rol haar zo inspireert met haar natuurlijke ernst en afgewogen intensiteit
in de langzamer gedeelten en de bijtende brille in de coloraturen. Ook
Corelli schittert in de lastige titelrol.
EMI 565.448-2.
Fusie van het intieme en het heroïsche
Gluck: Iphigénie en Tauride
Deze onvermoede, in 1957 in La Scala gemaakte opname van een Beethoveniaanse
kracht en uitstraling toont Callas op haar best en is een soort geheimtip
in haar repertoire.
EMI 565.451-2.
Met een vriendelijke clown
Leoncavallo: Pagliacci en Mascagni: Cavalleria rusticana
Deze twee strijdrossen krijgen een geweldige beurt van alle betrokkenen.
In Paljas zingt Callas met haar meest vertrouwde partners, de tenor Di
Stefano en de bariton Gobbi; in Cavalleria rusticana is het weer Giuseppe
di Stefano. Als Santuzza imponeert Callas nog net iets meer dan als Nedda.
Zij vormt een superieur koppel met haar tegenspelers zoals dat steeds
het geval was en Serafins ongeremde directie is steeds pakkend. Het volbloedige,
af en toe licht vervormde geluid is kenmerkend voor de hele serie.
EMI 556.287-2.
Onvergetelijk en vreugdevol
Ponchielli: La Gioconda
Deze heel effectieve opera wordt zelden opgevoerd; een van de redenen
is dat hij zware eisen stelt aan tenminste vijf van de zangers. Deze opname
uit 1959, die werd gemaakt kort nadat Callas in handen van Onassis viel,
vormt een soort artistiek credo; ze verkeert gelukkig in geweldige vorm
en niemand die deze platen beluistert zal haar ooit vergeten. De eerdere
Cetra-opname uit 1952 is in alle opzichten minder goed.
EMI 556.291-2.
Te gezonde Mimí
Puccini: La Bohème
Met flitsende ogen en een formidabele, gezonde uitstraling mag Callas
dan nog minder geschikt lijken als Mimí dan als Butterfly (net als Gilda
in Rigoletto niet een rol die bij haar naturel past), met haar karakteristieke
inzicht en een bewust lichter gehouden stem ontwikkelt ze de rol toch
heel mooi en klinkt ze heel geëngageerd. Hoewel Di Stefano niet de
subtielste Rodolfo aller tijden is, beschikt hij hier over een voortreffelijke
stem en Moffo plus Panerai vormen een ideaal ander liefdespaar. Votto
pakt Puccini soms wat grof aan, maar hij is wel energiek. De nogal beperkte
dynamiek van de opname maakt dat de zangers erg prominent klinken, maar
in de 2e akte ontbreekt het niet aan licht en schaduw en de kwaliteit
is duidelijk verbeterd met de nieuwe transfer.
EMI 556.295-2.
Wonderbaarlijke dame
Puccini: Madama Butterfly
Wie zich maar een van Callas' opnamen kan veroorloven, zou er niet verkeerd
aan doen deze te kiezen. Ook al hield ze niet erg van Puccini en zong
ze Butterfly slechts in drie opvoeringen. Niettemin is het een mirakel
van de creatie van een persoonlijkheid en een van de krachtigste opnamen
van het werk ooit. Callas' visie, geholpen door de verbeeldingsvolle en
royale begeleiding van Karajan verlenen namelijk een extra dimensie aan
Puccini's Japanse vrouwtje. Gedda is een intelligente, geloofwaardige
Pinkerton. Jammer dat de opname niet in stereo is ter wille van meer sfeer.
Maar hij is wel optimaal opgelapt. Luister en bewonder.
EMI 556.298-2.
Pakkende slotscène
Puccini: Manon Lescaut
Het is typisch voor Callas, de expert in subtiele karakterstudie, dat
ze vanaf de semplicitá van het begin tot de dramatische slotscène
met alle wanhoop van 'Sola, abbandonata' haar rol transformeert tot een
heel pakkend geheel. Serafin, die op de plaat een nogal lethargische dirigent
kon zijn, is hier ook elektriserend en zelfs Di Stefano is bijzonder geïnspireerd
in een van zijn beste geregistreerde rollen. In de bezetting treffen we
ook de jonge Cossotto aan, die heel indrukwekkend is als zangeres in het
madrigaal uit de tweede akte. De opname - nog in mono en niet de slechte
stereo transcriptie - minimaliseert de bedomptheid van het origineel en
levert meer detail.
EMI 556.301-2.
De verbazingwekkendste tragedie
Puccini: Tosca
Een van de weinige kwesties waar alle operaliefhebbers het over eens zijn
- en dat gebeurt maar zelden - is dat dit de beste Tosca opname is die
ooit werd gerealiseerd. Eens temeer wordt Callas terzijde gestaan door
Di Stefano - echt op zijn best als Cavaradossi - en vooral Gobbi die een
ongelooflijk gemene politiechef uitbeeldt; de verrassende dirigent Victor
de Sabata bereikt in lyrisch en dramatisch opzicht geweldige resultaten.
EMI 556.304-2.
Complexe prinses
Puccini: Turandot
Bij Callas schijnt het karakter van de Chinese prinses veel geloofwaardiger
en complexer dan gewoonlijk en deze opname uit 1957 behoort tot haar beste
prestaties: pakkend, dramatisch. Schwarzkopf is vergelijkbaar karakteristiek
en geeft een goede uitbeelding van Liù, hier veel meer dan het
'kleine vrouwtje' van Puccini, lief en kwijnend. Fernandi toont niet veel
karakter als Calaf, maar beschikt over fraaie stemmiddelen. Serafins meesterlijke
dirigaat past precies bij het karakteriseren door Callas en Schwarzkopf
met veel kleur, sfeer en dramatiek. Bij zoveel levendigheid stoort het
niet dat de opname uit 1957 alleen in mono is.
In 1964, toen Callas' tweede opname ontstond, vertoonde haar stem al zoveel
slijtage dat het pijnlijk is om ernaar te luisteren. Bovendien was Prêtre
als Puccini dirigent een maatje kleiner dan de Sabata.
EMI 556.307-2.
Het zingen van de grappige kanten
Rossini: Il barbiere di Siviglia
Callas' gangbare intensiteit heeft velen ertoe gebracht te menen dat ze
geen begaafde comédienne zou zijn. Ten onrechte, want deze opname
laat - net als haar registratie van Il Turco in Italia - horen hoezeer
zij het bij het verkeerde eind hebben. Als brutaal katje beschikt ze inderdaad
over een glorieus gevoel van ondeugendheid, dat ze met een volmaakte timing
laat blijken, vooral in de recitatieven en uiteraard in Una voce poco
fa. Gobbi is een geweldige Figaro en Luigi Alva een onweerstaanbare vrijer.
EMI 556.310-2.
Dartele echtgenote van een allochtoon
Rossini: Il Turco in Italia
Callas was op haar best toen ze deze zeldzame opera van Rossini midden
jaren vijftig opnam. Als steeds zijn er in vocaal opzicht wat onrustige
momenten, maar ze geeft een perfecte uitbeelding van de capricieuze Fiorilla,
die is getrouwd met een oudere, jaloerse echtgenoot en die zich stierlijk
verveelt. Rossi-Lemeni, de Turk uit de titel, toont ook karakter, maar
zijn stem is slecht gefocusseerd en zo blijft de eer aan Gedda als jonge
minnaar en Calabrese die goed bij Callas past als echtgenoot. Leuk ook
veteraan Stabile te horen als dichter op zoek naar een gegeven. Het geheel
sprankelt fraai in mono.
Grote Italiaanse uit Griekenland
Verdi: Aida
Omdat Verdi de grootste Italiaanse componist was na Monteverdi (van wie
Callas helaas niets zong) verwachten we van haar dat ze op haar best is
in zijn belangrijkste rollen. Meestal is dat ook het geval. Het karakter
van Aida wordt met haast ongeëvenaarde volledigheid ingevuld en Callas
- niet de sympathiekst klinkende Aida, maar wel onweerstaanbaar door haar
met detail ingevulde verbeelding - is omgeven door een uitstekende bezetting
(Gobbi en Tucker voorop), wat overigens lang niet altijd zo was. Ook de
Amneris van Barbieri is treffend. Gek genoeg is de Nijlscène nooit
kernachtiger op de plaat gebracht dan in deze oude opname: Callas en Gobbi
zijn hier onvergetelijk goed.
EMI 556.316-2.
Callas gaat naar het bal
Verdi: Un ballo in maschera
In misschien wel het meest intrigerende werk van Verdi, Ballo, wordt een
heldin gevergd die razend kan worden maar die ook de teerste gevoelens
weet te uiten.De dirigeerkunst in deze uitvoering door Votto ('de beste
verkeersagent uit Milaan') is pure routine, maar Callas is witgloeiend
en ze wordt eens temeer voortreffelijk terzijde gestaan door Di Stefano
en Gobbi, elk in een rol waarin ze hun concurrenten verre de baas zijn.
Deze opname maakt aanspraak op het predikaat Callas' mooiste Verdi opname
te zijn. De registratie uit 1956 is in mono met erg prominent klinkende
stemmen, die gelukkig wel ruimte om zich heen bezitten.
EMI 556.320-2.
Het noodlot getart
Verdi: La forza del destino
Helaas is dit een licht bekorte versie. Hoewel er klassieke voorbeelden
zijn van Callas' rauwe tonen op topnoten, verbleekt dat bezwaar in vergelijking
met de weelde in de frasering, die een heel nieuw stempel drukt op de
overbekende passages. Afgezien van de neiging om veel te snikken, zingt
ook Tucker prachtig, maar zelfs hij en laat staan de overigen kunnen niet
in de schaduw staan van de dominante Callas. Serafin dirigeert eens temeer
pittig, dramatisch en met fraaie tempi. Het monogeluid uit '55 is minder
agressief dan gevreesd.
EMI 556.323-2.
Wraakzuchtige lady
Verdi: Macbeth
De rol van Lady Macbeth was Callas haast op het lijf geschreven en hoewel
de opname uit 1952 - de eerste uit de EMI reeks en vermoedelijk ontleend
aan een radio-uitzending - veel feilen vertoont, maken haar dominante
aanwezigheid, haar enorme muzikale verbeelding en haar schurende tonen
deze versie tot een belevenis. De vocale tekortkomingen die Callas later
zouden hinderen, waren hier nog niet zo evident; hier levert ze een pakkende
vertolking in alle registers. Ondanks wat misrekeningen in de tempi -
een te snelle slaapwandelscène - is ook De Sabata mooi fel. Maar
de rest van de bezetting kan men vergeten: saai, te beginnen met de Macbeth
van Mascherini. Alleen Tajo als Banquo overtuigt. Niettemin een Macbeth
om van te dromen (of nachtmerries van te krijgen).
EMI 567.128-2.
Kwijnende Gilda
Verdi: Rigoletto
De titelrol van deze opera zal zelden pakkender zijn vertolkt dan door
Gobbi in deze klassieke Scala-opname uit de jaren vijftig. In vrijwel
elke frase vindt hij extra betekenis en hij beschikt over een enorm bereik
aan toonkleuren om expressieve effecten te bereiken. Callas, van nature
niet zo geschikt als kwijnende Gilda, is al even verbeeldingsvol en ook
Di Stefano is op zijn best. Levendig monogeluid.
EMI 556.327-2.
Perfectie uit Portugal
Verdi: La traviata
Dit was de op een na liefste rol van Callas en het is heel spijtig dat
we er geen opnamen van hebben met een betere geluidskwaliteit. En dan
te weten dat Callas meewerkte aan liefst zeven opnamen, successievelijk
in 1951 (Mexico) op Arkadia, een jaar later nogmaals op Melodram, dan
Turijn (Cetra 1953), Milaan (EMI 1955), Milaan (Myto 1956), Lissabon (EMI
1958) en Londen (Melodram 1958). Probleem voor Legge in Engeland was dat
Callas nog verplichtingen had jegens platenmaatschappij Cetra en dat EMI
voor zijn Traviata wel Serafin, di Stefano en Gobbi maar niet Callas ter
beschikking had, waardoor het project strandde. De Cetra-opname uit 1953
heeft te lijden onder de matige geluidskwaliteit, de routineuze directie
van Santini en een verder weinig treffende bezetting. De tweede versie
gaat terug tot een 'live' uitvoering onder Ghione in Lissabon in 1958
met een souffleur die best als lid van de bezetting had mogen worden vermeld.
Callas is gewoon onvergelijkelijk. Wanneer men zijn opvattingen over welke
van de andere uitvoeringen dan ook niet wil bederven, kan men beter niet
hiernaar luisteren want Callas zal zeker de trouw te niet doen. Maar dat
geldt voor zoveel van haar opnamen.
De versie uit La Scala, met Giulini (EMI 566.450-2), dateert van drie
jaar eerder toen haar stem nog frisser was. Het ontbreekt niet aan pakkende
momenten. Op het punt van levendige dramatiek is die versie ongeslagen.
De worsteling van Violetta wordt prachtig uitgebeeld, maar helaas is het
geluid - zeker naar het eind toe - bijna ongenietbaar. Het is ook treurig
dat Bastianini zo'n lompe Germont père is, ook in het grote duet
uit de tweede akte; Di Stefano schiet tekort in de slotscène. Zo
is de op het oog minder goede opname uit Lissabon tenslotte toch de beste
keus.
EMI 556.330-2.
Felle Leonore
Verdi: Il trovatore
De combinatie van Callas en Karajan is in 1956 opnieuw formidabel en indrukwekkend.
Er schuilt veel schurkachtigheid en dramatische vastbeslotenheid in Callas'
uitbeelding, zowel in de coloraturen als in de dramatische gedeelten,
wat de heldin een onvermoede dieptewerking qua karakter verleent. Dit
alles culmineert in een aria die vaak in zijn geheel wordt geschrapt 'Tu
vedrai che amore', maar waarvan hier gelukkig het eerste couplet is gered.
Vanaf die cabaletta is de vertolking van een unieke pracht. Barbieri is
een geweldig goede Azucena, Panerai een kernachtige graaf en Di Stefano
een ideale Manrico. Goed monogeluid uit 1956.
EMI 556.333-2.
Veeleisende Elena
Verdi: I vespri Siciliani
De door EMI beloofde opname met Callas van deze opera gaat terug tot een
door Erich Kleiber gedirigeerde opvoering in Florence, 26 mei 1951 en
zou daarmee de eerste commerciële, volledige opname van haar zijn.
Bij nader inzien is de bewuste opname niet door EMI maar door Archipel
uitgebracht.
Archipel ARPCD 00163.
'Sec' maar in meer detail
Bellini: Il pirata. Met Pier Miranda Ferraro, Constantino
Ego en het Ensemble van de American Opera Society o.l.v. Nicola Rescigno.
EMI 764.938-2, 764.169-2 en 566.432-2 (2 cd's). 1959
Bellini: Norma. Met Mario Filippeschi, Ebe Stignani,
Nicola Rossi-Lemeni e.a. en het ensemble van La Scala, Milaan o.l.v. Tullio
Serafin. EMI 747.304-2 en 556.271-2 (3 cd's); hoogtepunten: 764.419-2.
1954
Bellini: Norma. Met Franco Corelli, Nicola Zaccaria, Christa
Ludwig e.a. en het ensemble van de Scala, Milaan o.l.v. Tullio Serafin.
EMI 763.000-2 en 566.428-2 (2 cd's). 1960
Bellini: I puritani. Met Giuseppe di Stefano, Nicola Rossi-Lemeni, Rolando
Panerai en het Ensemble van La Scala, Milaan o.l.v. Tullio Serafin. EMI
747.308-2 en 556.275-2 (2 cd's). 1953
Bellini: La sonnambula. Met Bicola Monti,
Nicola Zaccaria, Fiorenza Cossotto, Eugenia Ratti, Giuseppe Morresi e.a.
en het ensemble van La Scala, Milaan o.l.v. Antonino Votto. EMI 747.378-2
en 556.278-2 (2 cd's). 1957
Bizet: Carmen. Met Nicolai Gedda, Andréa Guiot, Nadine
Sautereau, Jane Berbié, Robert Massard e.a. en het Duclos koor
en het Parijs' Operaorkest o.l.v. Georges Prêtre. EMI 754.368-2
en 556.281-2 (2 cd's). 1964
Cherubini: Medea. Met Mirto Picchi, Renata Scotto, Miriam
Pirazzini, Giuseppe Modesti en het ensemble van La Scala, Milaan o.l.v.
Tullio Serafin; Beethoven: Ah Perfido! Met het Parijs' Conservatorium
orkest o.l.v. Nicolai Rescigno. EMI 763.625-2 en 566.435-2 (2 cd's). 1957
Donizetti: Anna Bolena. Met Giulietta Simionato, Nicola
Rossi-Lemeni, Gianni Raimondi, Gabriella Carturan en het Ensemble van
La Scala, Milaan o.l.v. Gianandrea Gavazzeni. EMI 764.941-2 (2 cd's).
1957
Donizetti: Lucia di Lammermoor. Met Ferrucio Tagliavini,
Piero Cappuccilli, Bernard Ladysz e.a. en het Philharmonia koor en -orkest
o.l.v. Tullio Serafin. EMI 747.440-2 en 556.284-2 (2 cd's); Hoogtepunten:
763.934-2. 1959
Donizetti: Lucia di Lammermoor. Met Giuseppe di Stefano,
Tito Gobbi, Raffaele Arié, Anna Maria Canali e.a. en het ensemble
van de Maggio musicale Fiorentino o.l.v. Tullio Serafin. EMI 769.438-2
of 556.284-2 (2 cd's); Hoogtepunten: 764.420-2. 1953
Donizetti: Lucia di Lammermoor. Met Giuseppe di Stefano, Rolando Panerai,
Nicola Zaccaria, Luisa Villa, Giuseppe Zampieri e.a., het koor van de Scala en het RAS-Symphonie-Orchester o.l.v. Herbert von Karajan. EMI 763.631-2 en
566.441-2 (2 cd's). 1955
Donizetti: Poliuto. Met Franco Corelli, Ettore Bastianini,
Nicola Zaccaria en het Ensemble van La Scala, Milaan o.l.v. Antonino Votto.
EMI 565.448-2 (2 cd's). 1960
Gluck: Iphigénie en Tauride. Met Dino Dondi, Francesco Albanese,
Anselmo Colzani, Fiorenza Cossotto, Costantino Ego, Stefania Malagú
e.a. en het ensemble van La Scala, Milaan o.l.v. Nino Sanzogno. EMI 565.451-2
(2 cd's). 1957
Leoncavallo: Pagliacci; Mascagni: Cavalleria rusticana.
Met Giuseppe di Stefano, Rolando Panerai, Tito Gobbi en het ensemble van
La Scala, Milaan o.l.v. Tullio Serafin. EMI 747.981-2 en 556.287-2 (3
cd's). 1953/4
Mozart, Beethoven en Weber: Aria's. Parijs' Conservatoriumorkest
o.l.v. Nicola Rescigno. EMI 566.465-2.
Ponchielli: La gioconda. Met Fedora Barbieri, Gianni Poggi,
Paolo Silveri, Giulio Neri e.a. en het Turijns omroeporkest o.l.v. Antonino
Votto. Fonitcetra CD 08 (2 cd's). 1952
Ponchielli: La gioconda. Met Fiorenza Cossotto, Pier Miranda Ferraro,
Piero Cappuccilli, Ivo Vinco e.a. en het ensemble van La Scala, Milaan
o.l.v. Antonino Votto. EMI 749-518-2 en 556.291-2 (2 cd's). 1959
Puccini: La Bohème. Met Giuseppe di Stefano, Rolando
Panerai, Anna Moffo en het Ensemble van La Scala, Milaan o.l.v. Antonino
Votto. EMI 747.475-2 en 556.295-2 (2 cd's). 1956
Puccini: Madama Butterfly. Met Lucia Danieli, Luisa Villa,
Nicolai Gedda, Mario Borriello, Renato Ercolani en het Ensemble van La
Scala, Milaan o.l.v. Herbert von Karajan. EMI 747.959-2 en 556.298-2 (2
cd's); Hoogtepunten: 764.421-2. 1955
Puccini: Manon Lescaut. Met Giuseppe di Stefano, Giulio
Fioravanti, Dino Formachini, Franco Calabrese, Fiorenza Cossotto e.a.
en het ensemble van La Scala, Milaan o.l.v. Tullio Serafin. EMI 747.398-2
en 556.301-2 (2 cd's). 1957
Puccini: Tosca. Met Giuseppe di Stefano, Tito Gobbi, Franco
Calabrese en het ensemble van La Scala, Milaan o.l.v. Victor de Sabata.
EMI 747.175-2 of 556.304-2, 567.756-2 cd's); Hoogtepunten: 764.422-2.
1953
Puccini: Tosca. Met Carlo Bergonzi, Tito Gobbi e.a. en het
ensemble van de Parijse opera o.l.v. Georges Prêtre. EMI 769.974-2
en 566.444-2 (2 cd's); Hoogtepunten: 565.569-2. 1964
Puccini: Turandot. Met Elisabeth Schwarzkopf, Eugenio Fernandi,
Nicola Zaccaria en het ensemble van La Scala, Milaan o.l.v. Tullio Serafin.
EMI 747.971-2 of 556.307-2 (2 cd's). 1957
Puccini: Aria's. Philharmonia orkest o.l.v. Tullio Serafin.
EMI 566.463-2.
Rossini: Il barbiere di Siviglia. Met Tito Gobbi, Luigi Alva, en het Philharmonia
koor en -orkest o.l.v. Alceo Galliera. EMI 747.634-2 en 556.310-2 (2 cd's);
Hoogtepunten: 565.570-2. 1957
Rossini : Il Turco in Italia. Met Nicolai Gedda, Nicola
Rossi-Lemeni, Mariano Stabile, Franco Calabrese, Piero de Palma e.a. en
het ensemble van La Scala, Milaan o.l.v. Gianandrea Gavazzeni. EMI 749.344-2
en 556.313-2 (2 cd's). 1954
Rossini: Aria's en Donizetti: Aria's. Met het Parijs' Conservatoriumorkest
o.l.v. Nicola Rescigno. EMI 566.464-2.
Verdi: Aida. Met Richard Tucker, Fedora Barbieri, Tito Gobbi,
Giuseppe Modesti, Nicola Zaccaria en het ensemble van La Scala, Milaan
o.l.v. Tullio Serafin. EMI 749.030-2 en 556.316-2 (3 cd's). 1955
Verdi: Un ballo in maschera. Met Giuseppe di Stefano, Tito
Gobbi, Fedora Barbieri, Eugenia Ratti, Nicola Zaccaria, Silvio Maionica
en het ensemble van La Scala, Milaan o.l.v. Antonino Votto. EMI 747.498-2
en 556.320-2 (2 cd's). 1956
Verdi: La forza del destino. Met Richard Tucker, Franco
Tagliabue, Elena Nicolai, Nicola Rossi-Lemeni, Renato Capecchi, Rino Cavallari
en het ensemble van La Scala, Milaan o.l.v. Tullio Serafin. EMI 747.581-2
en 556.323-2 (2 cd's). 1954
Verdi: Macbeth. Met Enzo Mascherini, Italo Tajo, Gino Penno,
Luciano della Pergola, Dario Caselli e.a. en het Ensemble van La Scala,
Milaan o.l.v. Victor de Sabata. EMI 764.944-2 - en 566.447-2 (2 cd's).
1952
Verdi: Rigoletto. Met Tito Gobbi, Giuseppe di Stefano, Nicola
Zaccaria, Adriana Lazzarini e.a. en het ensemble van La Scala, Milaan
o.l.v. Tullio Serafin. EMI 747.698-2 en 556.327-2 (2 cd's). 1955
Verdi: La traviata. Met Giuseppe di Stefano, Ettore Bastianini
e.a. en het ensemble van La Scala, Milaan o.l.v. Carlo Maria Giulini.
EMI 763.628-2 of 566.450-2 (2 cd's); Hoogtepunten: 764.423-2. 1955
Verdi: La traviata. Met Licia Albanese e.a. en het Turijns
omroeporkest o.l.v. Gabriele Santini. Fonitcetra CD 09 (2 cd's). 1953
Verdi: La traviata. Met Alfredo Kraus, Mario Sereni, Piero
de Palma e.a. en het ensemble van het San Carlos theater, Lissabon o.l.v.
Franco Ghione. EMI 749.187-2 en 556.330-2 (2 cd's). 1958
Verdi: La traviata. Met Cesare Valletti, Giuseppe Taddei,
Cristina Giron e.a. en koor plus orkest van het Palacio de las Bellas
Artes o.l.v. Oliviero de Fabritiis. Archipel ARPCD 0018-2 (2 cd's). 1951
Verdi: Il trovatore. Met Giuseppe di Stefano, Rolando Panerai,
Fedora Barbieri, Nicola Zaccaria e.a. en het ensemble van La Scala, Milaan
o.l.v. Herbert von Karajan. EMI 749.347-2 en 556.333-2 (2 cd's). 1956
Verdi: I vespri siciliani. Met Giorgio Kokolis - Bardi,
Enzo Mascherini, Boris Christoff, Mafalda Masini, Gino Sarri e.a. met
het Ensemble van de Opera Florence o.l.v. Erich Kleiber. Archipel ARPCD
0016-3 (3 cd's). 1951
Verdi: Aria's uit Macbeth, Nabucco, Ernani, Don Carlos, Un ballo
in maschera, Aida, Il corsaro, Il trovatore, Un ballo in maschera, Attila,
Otello, Aroldo en Don Carlos. Parijs' Conservatorium- en Operaorkest
o.l.v. Nicola Rescigno. EMI 747.943-2, 647.730-2, 566.460-2, 566.461-2
en 566.462-2.
Verdi : Lyrische en coloratuuraria's. Philharmonia orkest
o.l.v. Tullio Serafin. EMI 566.458-2.
The incomparable Callas. Aria's uit Norma, Lucia di Lammermoor,
Ernani, La Gioconda, Tosca, Orphée et Euridyce, Roméo et
Juliette, Mignon, Le cid, Carmen en Samson et Dalila. EMI 763.182-2.
Ses récitals 1954-1969. EMI 749.453-2 (7 cd's).
Lyric and colorature arias; Verdi arias; Callas à Paris;
La Callas
.Toujours. met DVD video. EMI 567.733-0 (4 cd's
en 1 DVD-V).
Rarities. Aria's van Beethoven, Mozart, Weber, Rossini,
Donizetti en Verdi. EMI754.437-2.en 566.468-2 (2 cd's).
L'art de Maria Callas. Aria's uit La vestale, Medea, Iphigénie
en Tauride, Norma, Il pirata, La sonnambula, I puritani, Macbeth, I vespri
siciliani, Il trovatore, Ballo in maschera, La tra-viata, Il barbiere
di Siviglia, Il Turco in Italia, Anna Bolena, Lucia di Lammermoor, La
gioconda, Cavalleria rusticana. Tosca en Madama Butterfly. EMI 763.244-2
(4 cd's).
Mad scenes and Bel canto aria's uit Anna Bolena, La figlia
del regimento, Lucrezia Borgia, Elisir d'amore, Hamlet en Il pirata. EMI
747.283-2 en 566.459-2.
Callas à Paris. Aria's uit Orphée et Euridyce,
Alceste, Carmen, Samson et Dalila, Manon, Le cid, Roméo et Juliette,
Mignon en Louise. Frans omroep- en Parijs' Conservatoriumorkest o.l.v.
Georges Prêtre. EMI 749.059-2, 566.466-2, 566.467-2.
Callas in the Scala. Orkest van de Scala, Milaan o.l.v.
Tullio Serafin. EMI 566.457-2.
The unknown recordings. Uit Tristan und Isolde, Don Carlos,
I Lombardi, I vespri siciliani, Attila, Il pirata, La cenerentola, Guglielmo
Tell, Semiramide. EMI 749.428-2.
Opnamen 1949-1953. Aria's van Bellini, Ponchielli, Verdi
en Wagner. Cetra 8573-82241-2.
Opera aria's van Bellini en Puccini. Uit La sonnambula, Manon Lescaut,
Madama Butterfly, La Bohème, Gianni Schicchi en Turandot. EMI 747.966-2.
La divina 1-3. Aria's. EMI 565.746-2.
Live in Concert (1935-1959). EMI 572.030-2 (2 cd's).
Maria Callas Edition I. RAI Radio opnamen; Concert in Athene;
Interview Wenen. Movieplay Music CED 100341.
Maria Callas Edition II. Optredens in Dallas, Parijs en
Hamburg; Interviews. Movieplay Music CED 100342.
Maria Callas Edition III. Optredens in Rome, Stuttgart en
Londen; Interviews. Movieplay Music CED 100343.
Maria Callas Edition IV. Optredens in Amsterdam en Londen.
Elvira de Hidalgo; Interviews. Movieplay Music CED 100344.
Maria Callas. Gedeelten uit recitals en complete opera's
van Bellini, Rossini, Verdi, Puccini, Catalani, Bizet en Massenet. EMI
557.050-2.
Romantic Callas. EMI 557.205-2 (2 cd's).
The best of romantic Callas. EMI 557.211-2.
Maria Callas.
.. EMI 567.466-2 (2 cd's).
VHS videoband, ld laser-disk en dvd video:
Maria Callas, La divina. ArtHaus Musik 100.052 (dvd).
La Callas
toujours. EMI DVA 492.502-9, 567.733-0 (dvd).
Débuts à Paris. EMI LDB 991.258-1 (ld); 991.258-3
(VHS).
Life and Art. EMI LDB 991.151-1 ( ld); 991.151-3 (VHS).
Maria Callas at Covent Garden. EMI LDB 491.283-1 (LD); 491.283-3
(VHS).
|