Opera & Operette

Attima terug in de Koninklijke Schouwburg

Bijzondere opera bij jubilerende Pasar Malam

 

© Paul Korenhof, mei 2008

© fotografie: Robert Benschop

 

Van de Wall: Attima, episode uit het Javaansch volksleven.
Nanco
de Vries (Prawiro), Annemarie Kremer (Attima), Carina Vinke (Aïssa), Karin Strobos (Wangi), Quirijn de Lang (Kartono), vocale solisten en dansers, koor en orkest.
Dirigent: Dick van Gasteren. Regie: David Prins. Decor: Reier Pos.
Kostuums: Jookje Zweedijk. Choreografie: Arnaud Kokosky Deforchaux.
Gezien: Koninklijke Schouwburg, Den Haag, 23 mei 2008.
Volgende voorstellingen: 24, 25, 27 en 28 mei met een randprogramma, discussies en workshops in het kader van de Pasar Malam. Inlichtingen: www.attima.nl

In het laatste jaar van het eeuwenlange bestaan van Théâtre (Royal) Français de la Haye, de zogenaamde 'Fransche Opera', verzorgde dit gerenommeerde gezelschap een wel heel bijzondere première. Op 8 januari 1917 ging in de Koninklijke Schouwburg in Den Haag de première van Attima, een 'épisode de la vie javanaise' van de Nederlandse componist Constant van de Wall (1871-1945). Dat de Fransche Opera de wereldpremière van een 'Nederlands-Javaanse' opera verzorgde, was op zich al opmerkelijk, maar voor de toenmalige habitués kreeg de uitvoering een heel bijzonder karakter door het feit dat niemand minder dan de gevierde Emma Luart, de onbetwiste ster van het gezelschap, de titelrol vertolkte. Bovendien was er naar toenmalige begrippen erg veel moeite gedaan om de enscenering ook zo authentiek mogelijk te maken (dat moest wel in het Den Haag van Couperus). Ten dele was er geput uit de decors en de kostuums van Lakmé, maar daarnaast waren zoveel mogelijk Javaanse kostuums ingezet en voor de instudering en uitvoering van de dansen in de eerste akte was de hulp ingeroepen van de danser Raden Mas Harsaja.

De Oostenwind waait naar het Westen
Helaas voor Van de Wall was Attima geen lang leven beschoren. Na vijf voorstellingen in Den Haag en enkele voorstellingen in 1922 op Java verdween het werk van het repertoire, al schijnen wel gesprekken met de Opera van Rome te hebben plaatsgevonden. De opera verdween in de archieven en alleen de Dansen van Attima uit de eerste akte leidden nog een kortstondig leven in de concertzaal, maar verdwenen daarna eveneens in de vergetelheid, evenals alle andere muziek van Van de Wall en uiteindelijk ook de componist zelf. Dat duurde tot de publicatie, enkele maanden geleden, van De Oostenwind waait naar het Westen: Indische componisten, Indische composities 1898-1945, dat Henk Mak van Dijk schreef in opdracht van het Nederlands Muziek Instituut in Den Haag, dat ook de archieven van de Fransche Opera beheert. En inmiddels had Van Dijk de partituur ook onder de aandacht gebracht van Regisseur David Prins, die erin geslaagd was de interesse te wekken van zowel de Koninklijke Schouwburg, het vroegere tehuis van de Fransche Opera, als de Pasar Malam Besar, die zijn vijftigjarig bestaan viert wel met een bijzonder project luister bij wilde zetten.

Mix van authentiek en eigentijds
Het resultaat was de feestelijke wedergeboorte van Attima op 23 mei in de Koninklijke Schouwburg, maar in een iets andere voorstelling dan de Hagenaars van negentig jaar geleden voorgezet hebben gekregen. Prins had gekozen voor een combinatie van authentieke en eigentijdse toneelbeelden (inclusief reclame voor McDonald's ), enerzijds om er geen folkloristisch prentenboek van te maken, anderzijds waarschijnlijk ook uit economische motieven. Een opera is nu eenmaal een bijzonder kostbare onderneming, maar sobere decors leveren niet alleen op dat punt een voordeel op. Ze dragen ook bij tot een grotere concentratie op het drama en zeker in het tweede bedrijf bereikte Prins met ontwerper Reier Pos op dit punt een fraai en in alle soberheid zelfs sprookjesachtig resultaat.
Het werken met een klein budget leidde ook tot het besluit de voorstellingen op te zetten als een 'community project' waaraan naast professionele medewerkenden (vooral voor de belangrijkste solistische rollen) ook een groot aantal amateurs kon deelnemen. Een bijkomend voordeel was dat door deze aanpak wellicht op een grotere bereidwilligheid van instanties en mogelijke sponsors kon worden gerekend, met op de eerste plaats de Koninklijke Schouwburg zelf, die in de aanloop naar de première het gebouw een week lang door Prins en zijn mensen liet 'overnemen'. Het enthousiasme van de medewerkenden werd er alleen maar groter door.

Ondramatisch
Het grootste probleem bij dit alles was de kwaliteit van het werk zelf. Attima, episode uit het Javaans volksleven, op een libretto van de hand van de componist,  mag dan cultuurhistorisch interessant zijn, meer dan een curiositeit is het niet. Het tekstboek beschrijft in clichés en met weinig diepgang een relatie tussen een inlandse danseres en een blanke officier, die in grote trekken doet denken aan het libretto voor Lakmé van Delibes, maar zonder relationele spanningen en de op details gebaseerde sfeer- en karaktertekening van het Franse werk.
De muziek van Van de Wall voegt daar weinig aan toe. Het is een lappendeken van invloeden waarin aan de lopende band Puccini, Delibes, Saint-Saëns, Wagner maar vooral Grieg (Peer Gynt - vooral het lied van Solvejg) de kop opsteken, maar het blijft allemaal brokkelig. Lijnen worden zelden doorgetrokken en er is weinig of geen muzikale thematiek die meehelpt bij het opbouwen van climaxen. Het gevolg is dat Van de Wall het grote theatrale effect vooral bereikt door alle instrumenten volumineus op elkaar te stapelen en dat levert weinig muziekdrama op. De 'Javaanse dansen' , met een parafrase op westerse instrumenten van de gamelan, leveren nog enkele memorabele momenten op, maar 'muziekdrama' wordt Attima alleen in de tweede akte, die geheel geconcentreerd is op de hoofdpersoon, en die ook eindigt met een grote soloscène waaraan de echtgenote van de componist, de Haagse zangeres Maria van Noppen, een niet gering steentje zal hebben bijgedragen.
Het zwakste punt is echter de opbouw. De gehele eerste akte, meer dan de helft van de opera, is een divertissement, een marktscène met een groot aandeel voor het koor, veel bijrollen voor de couleur locale en dansen. Voor de hoofdrollen is er weinig ruimte (Attima en haar Nederlandse aanbidder hebben een solo, maar van interactie is alleen sprake in een korte scène waarin beiden een afspraak maken die wordt afgeluisterd door twee een andere danseres, de jaloerse Aïssa, en Attima's vriend Kartono. De emoties en de confrontaties beginnen echter pas in het korte tweede bedrijf, na de pauze, terwijl het waarschijnlijk veel meer 'opera' zou hebben opgeleverd als dit divertissement in het tweede bedrijf geplaatst was (in de Franse opera's uit de 19de eeuw de traditionele plaats daarvoor) en zich had kunnen ontwikkelen tegen een dramatische achtergrond.

Opvallende prestaties
Wat blijft is bewondering voor het geheel. David Prins zette een kleurig spektakel op het toneel dat door professionele medewerkenden en amateur met verve werd ingevuld. Na een aarzelend eerste bedrijf weerden koor en orkest zich voortreffelijk, waarbij dirigent Dick van Gasteren erin slaagde een duidelijke eenheid van orkestbak en toneel op te roepen. De opvallendste solistische prestaties kwamen van de bariton Quirijn de Lang als een welluidende, zij het iets te jonge Kartono en bovenal van de sopraan Annemarie Kremer in de titelrol. Haar Grieg-achtige solo in het eerste bedrijf behoorde tot de momenten die ook muzikaal in het geheugen bleven hangen en haar soloscène aan het slot van het tweede bedrijf groeide zelfs uit tot een emotioneel en imponerend brok muziektheater.


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links