Interview

Eric Vloeimans: “Mijn trompet is een bevrijde trompet”

 

© Aart van der Wal, oktober 2013

 

 
  Foto: Maurits Giesen

Eric Vloeimans is een tovenaar op de trompet (zelf spreekt hij bijna liefkozend over zijn 'toeter'). die componeert, improviseert, luistert en leert. Een kameleon en duizendpoot die met het grootste gemak de wereld van de jazz verruilt voor die van de barok en daardoor grenzen laat verdwijnen. Bij Vloeimans vloeien de eeuwen samen, en hij doet dat met het gemak van de grote musicus die hij is. Een muzikant die met zijn charisma en werklust bergen verzet, zijn musici en de ensembles waarmee hij werkt enthousiasmeert en het beste uit hen naar boven haalt.
Ik zocht hem op in zijn ruime woning in Rotterdam-Kralingen, waar ik aanschoof aan de gezellig aangeklede tuintafel met daarop nog de resten van een zo te zien heerlijke lunch. We begonnen ons gesprek, maar werden daarin prompt gestoord door een oproer kraaiende grasmaaier, waarna we de absolute stilte opzochten in het grote, akoestisch volledig geïsoleerde tuinhuis, waar Vloeimans en zijn musici regelmatig repeteren en waar hij kan componeren en experimenteren. In die stille en ontspannen omgeving ontstond het volgende gesprek.

 

“Die ene zin in de recensie van Siebe Riedstra (klik hier), die raakte volgens mij de kern en die beschouw ik als een groot compliment: ‘Evensong is een dijk van een cd, gemaakt voor muziekliefhebbers van alle leeftijden en alle gezindten. Een cd waarmee Eric Vloeimans bewijst dat het tijd wordt om alle kletspraat over klassiek, jazz, avant-garde, wereldmuziek te vergeten. Wég met al die hokjes waar we zo goed in zijn, maar waardoor het zicht op het wezenlijke van kunst verloren gaat’. De kern raken, dat probeer ik ook in mijn muziek te bereiken, iedere keer weer. Het is een nooit eindigend proces. ”

Sacre
“Misschien moet échte kunst in zekere zin worden veroverd, alsof zij daarop wacht alvorens zich in haar volle pracht te ontvouwen. Denk eens even terug, precies honderd jaar geleden, toen Stravinsky’s Sacre in Parijs in première ging. Ik hoorde het stuk voor het eerst in de compositieklas van Klaas de Vries. Toen ik het voor het eerst over me heen kreeg, vond ik het afschuwelijk. Ik kon het niet pakken, ik hoorde iets wat ik niet begreep, maar herkende er op de een of andere manier toch wel grootheid in. Ik kocht de plaat, en het was net als karnemelk dat ik vroeger vies vond: ik ging eraan wennen, ik begon het ten slotte zelfs lekker te vinden! Zo ging het ook met de Sacre, ineens snapte ik het, kon ik het in mijn eigen chemie toelaten, voelde ik dingen die ik eerst niet had gevoeld. Zoals er aan de andere kant veel muziek is die ik aan het begin van mijn conservatoriumtijd heel mooi vond, maar die inmiddels is weggevaagd. Andere muziek heeft zich in mij verdiept en die is nooit meer weggegaan. Nooit meer uitgeluisterd raken op de Sacre!”

Elk genre zijn eigen politiemacht
“Stel je voor, musici en publiek die precies honderd jaar geleden, tijdens de première van de Sacre met elkander op de vuist gingen, met de componist ergens daartussen, tevergeefs pogend de verhitte gemoederen tot bedaren te brengen! Het mondde bijna uit in een ordinaire veldslag. En nu? We kunnen niet zonder dit stuk! Nog zo’n voorbeeld, zij het gelukkig veel minder hectisch, toen Miles Davis voor het eerst een concert gaf in de Doelen, ergens in de jaren zestig geloof ik. Wat werd die man toen verguisd, men bemerkte vreemde invloeden in zijn spel, dat hoorde niet, dat mocht niet. In het genre waarin ik oorspronkelijk ben geschoold, de jazz en de lichte muziek, heb je dat ook, zoiets van ‘it is not done’. Elk genre had en heeft zijn eigen politiemacht: de jazzpolitie, de poppolitie, zelfs de barokpolitie. Maar het kan ook anders, zoals mijn samenwerking met Holland Baroque Society, die – ik zeg het in alle bescheidenheid – niet alleen een mooie cd heeft opgeleverd, maar ook iets dat ik niet kan uitleggen, maar ik hopelijk slechts met één woord kan volstaan: héérlijk! Om zo met elkaar bezig te zijn en dit uiteindelijk klaar te spelen. Een feest, werkelijk waar.”

Mismatch
“Gelukkig is er nog niemand opgestaan die met een vermanend vingertje mijn kant op wijst en me vertelt dat het allemaal fout is wat ik doe. Dat bepaalde regels en conventies in de muziek niet mogen worden overschreden, waar je je aan moet houden. Ongeschreven wetten die desondanks een behoorlijk keurslijf kunnen vormen. Zo van keurig in de maat, anders wordt de juffrouw kwaad. Ik denk weleens: als je dit op het conservatorium krijgt ingegoten is het misschien beter om je er snel van los te maken. Gek eigenlijk, een groot deel van de conservatoriumleerlingen gaat nooit naar concerten, maar men heeft wel overal een mening over. Schematisch denken, het is een wereld op zich. Er zijn daar altijd wel de besten te vinden, de meest virtuozen, waardoor de technisch minder begaafden naar het tweede of derde plan moeten verhuizen. Maar afgezien daarvan, op het conservatorium zijn ze nog met bebop bezig, terwijl de muziek al zoveel verder is, allerlei andere kanten op is gegaan en al die verschillende stijlen met elkaar zijn versmolten, als een soort amalgaam. De festivalprogrammering heeft daarop allang ingespeeld, met als gevolg dat het een mismatch geworden, een enorme kloof tussen studielokaal en werkelijkheid. Begrijp me niet verkeerd, in de bebopmuziek zit ongelofelijk veel waardevolle informatie en als je wilt improviseren, mag en kun je er eenvoudigweg niet omheen. Het zijn echter twee verschillende dingen: informatie tot je nemen en wat je er uiteindelijk mee doet.”

Geen Hummel…
“Ik kan het niet verklaren, maar gek genoeg zijn alle mensen die op mijn pad komen leuk. Het valt me zogezegd toe, ik hoef er niets voor te doen. Misschien straal ik het ook uit: musici komen naar mij toe met de vraag: wat zullen wij eens gaan doen? Wees blij dat jij met ons mag spelen is voor mij geen goed uitgangspunt. Dat heeft met vrijheid niets meer te maken. We gaan de dansjes samen doen, daarvoor ga je met elkaar in conclaaf, wordt een programma in elkaar getimmerd.“

“Niemand zal mij vragen het Trompetconcert van Hummel te spelen. Men weet dat ik daar niet geschikt voor ben. André Heuvelman, die kan dat. Ik kan het misschien ook wel, maar uiteindelijk niet zo goed als hij. Technisch wel, maar het is mijn wereld niet.
Wat mijn wereld dan wel is? Als je zou vragen of het misschien de jazz is? Jazz is door de jaren heen overigens behoorlijk uitgehold, zo niet uitgewoond. Veel mensen hebben er niets mee en dat begrijp ik wel, want pakweg 80% ervan is volkomen oninteressant, gaat nergens over. Maar laten we ervoor oppassen om het gelijk dan maar als zodanig te etiketteren: hoor die Vloeimans eens, hij vindt 80% helemaal niks!”

De bevrijde trompet
“Weet je wat Martin Bril schreef, kort voor hij overleed? Dat hij troost putte uit mijn muziek, die hij niet eens jazz kon noemen, maar dat het gewoon muziek was die was gemaakt door intelligente mensen met een hang naar schoonheid die niet door ernst verloren ging. Muziek zonder dat militaire, beboppende, tetterende, niet ‘cool’ of ‘collected’, maar bevrijdend. Mijn trompet is een bevrijde trompet. Prachtig!”

“Als je wat verder komt in muziek, zoveel gestudeerd en geluisterd hebt, dan kom je er op een gegeven moment achter dat het niet alleen draait om de skills, maar ook om de nuances. Je bent steeds kritischer, naar jezelf en ook naar wat je om je heen hoort. Kwaliteit verloochent zich niet, op geen enkel vlak. Dat er uiteindelijk maar weinig over blijft wat écht heel goed is en waar echt van kan worden genoten is misschien jammer, maar wát er overblijft, is en wordt misschien zelfs wel van steeds grotere waarde. Daarin past geen hokjesgeest.
Met een begrip als jazz kun je veel kanten op. Neem bijvoorbeeld het begrip taal. We weten allemaal wat dat inhoudt, maar je hebt Frans, Duits, Chinees, Portugees, enz. Het is niet zwart of wit, het ligt nogal genuanceerd, het is best lastig.”

 
  Foto: Corb!no

Het hart voeden
“Improvisatie maakt deel uit van mijn wereld, maar met nadruk op deel. Misschien moet ik wel zeggen dat de wereld is zoals ik zelf ben. Muziek maken, klank maken, het heeft alles te maken met je zijn. Dat ervaar ik zo, en niet zozeer denken in modellen, structuren, stereotiepen. Puur muzikaal bezien groeit er ergens in het binnenste van het binnenste iets organisch dat zich vervolgens zo manifesteert, zich zo aan de buitenwereld openbaart dat ik daar heel erg gelukkig van word. Het lijkt misschien wat zweverig, maar zo ervaar ik dat.”

“Ik weet niet of ik het goed zeg, maar ik speel eigenlijk om mijn eigen hart te voeden. Het klinkt misschien pathetisch, een beetje gezwollen, maar zo voel ik het zelf wel. Dat ik daardoor een publiek heb mogen creëren dat van mijn muziek houdt, bevestigt in zekere zin dat het met mijn gevoel goed zit. Sterker nog, dat ik niet alleen mijn eigen hart maar ook de harten van zoveel anderen mag voeden. Het is een heel bijzonder voorrecht dat zich onttrekt aan allerlei bespiegelingen: het is er gewoon. Dat is iets heel anders dan het publiek te ‘pleasen’. Het is voor mij een kosmos waarin alle deeltjes een bepaalde functie hebben en waarin ik mij opgenomen voel. Het spirituele en fysieke, het maakt onderdeel uit van een groot geheel. Die boom daar is ook wat je bent, wat de muziek is. Muziek is een groot geheel en je doet je zelf tekort als je denkt dat je binnen de voor jou gebaande paden moet blijven. Dat datgene dat je hebt geleerd een soort van dogma voor je zou moeten zijn. Het is die conditionering die de creativiteit om zeep helpt. Als ik die of die noot speel, is het dan volgens de boekjes fout? So what, denk ik dan, niet erover tobben want dat brengt me nergens.”

...en goed voor jezelf zorgen
“Muziek voelt eigenlijk heel rustgevend. Ik kan helemaal wegzinken in mijn beroep en ben dan ergens anders. Het gaat over je hartsenergie en de drive, je eigen spirit, over datgene waar het leven werkelijk over gaat. En als je dat weer beseft......besef je dat je alleen maar dat je bij jezelf moet blijven om het leven te pakken, je geluk.
Weet je wat dit ook betekent? Dat je heel goed voor jezelf moet zorgen. Dat klinkt misschien een beetje egocentrisch, maar dat is het niet. In fysiek opzicht gezond eten, matig drinken en veel lichaamsbeweging, vanuit het spirituele (dat ook vanuit het fysieke doorwerkt) ervoor zorgen dat je je geest opruimt en dat je verdieping zoekt. De vrienden die je hebt, de boeken die je leest, waar je gelukkig van wordt. Je geestelijk voeden, en daar hoort mediteren (yoga) uitdrukkelijk bij. Maar ook lekker snelwandelen in het bos hier vlakbij, met de nodige buikspieroefeningen, want deze week moet ik vijf keer optreden.”

“Dat goed voor mezelf zorgen is ook voor mijn muziek maken heel belangrijk. Door jezelf goed te verzorgen, verzorg je ook je toeter, wordt er intensief gestudeerd, blijf je je ook muzikaal ontwikkelen en zorg je ervoor dat er zo weinig mogelijk ruimte ontstaat tussen wat in je hoofd muzikaal gebeurt, de muziek die je schrijft en die je dan vervolgens speelt. Geen stoorzenders die dat feest kunnen verpesten. Je kunt pas goed muziek maken als je bevrijd bent, vrij van de dingen staat, je kop goed leeg is.”

“Dat ik van de muziek van Mahler en Sjostakovitsj houd, komt zo wel een beetje raar over, want dat waren twee componisten die alles waren behalve bevrijd. Het is muziek met een programma, niet zo duidelijk dat je er zomaar even de vinger op kunt leggen, niet in letterlijke zin, maar je voelt het, ondergaat het. Bekentenismuziek, zonder meer. Muziek die mij naar de strot grijpt, mij niet onberoerd laat. En dan had ik het eerder over die bevrijde trompet! Maar dat is wat ik mijzelf wens, dat ik dit voel, die bevrijding.”

Eenzaam en onzeker
“Ik maakte het mee dat mijn liefdesrelatie bijna was stukgelopen, ik buitenshuis sliep en met een buitenlandse band in eigen land ging toeren. Er ging mis wat ook maar mis kon gaan. Ik stond op het podium met het gevoel dat het niet veel kon worden, maar vreemd genoeg ging het juist heel goed! Ik merkte toen voor het eerst dat mijn podiumsituatie totaal het tegenovergestelde kon zijn van hoe ik mij persoonlijk voelde. Stel je voor, ik voelde me een wrak, maar op het podium was ik totaal gelukkig en voelde ik mijn kracht. Prompt na het concert voelde ik me echter weer hopeloos. Toen kwam het gevoel dat in mijn persoonlijke leven de poten onder mijn stoel vandaan werden gezaagd weer terug. De bandsituatie was toen overigens niet geweldig. Het was een buitenlandse band, met voortdurend klagende musici. Ze stonden veel hoger op de carrièreladder dan ik en voelde ik mij daardoor behoorlijk eenzaam en onzeker, vooral in de studio. Een heel raar gevoel, in alle opzichten.
Een jaar later moest de muziek voor de cd worden gemixt, maar ik werd plotsklaps ziek en liet het verder aan de producer over, inclusief de volgorde van de nummers, terwijl ik dat normaliter altijd zelf doe. Toen ik het resultaat in handen kreeg… [bulderende lach]. Wat was dit goed!! Hè, was dit die opname van toen? Ik leerde ervan dat wat ik zelf soms voelde zo niet overkwam, niet de realiteit was. Wat overigens niet betekent dat het omgekeerde ook gebeurde: dat ik dacht steengoed bezig te zijn, terwijl het uiteindelijk niks was. Nee hoor, dat gelukkig niet! Als het echt hartstikke slecht aanvoelde, was het dat ook. Als profi weet je heus wel dat het echt niet goed zit.”

“Met die laatste cd, Evensong, ging het eigenlijk ook die kant uit. Ik stond op het podium naast dirigent Jurjen Hempel, al improviserend op mijn trompet. Dat is iets heel anders dan een trompetconcert opnemen waarin eindeloos kan worden geknipt en geplakt. In een improvisatiepartij kan niet worden geknipt, dus als er iets in de tweede violen gebeurt, dan moet het gehele gedeelte over, dus ook het deel waarin ik heb geïmproviseerd. Die vrije noten kunnen niet zomaar worden herhaald. Trouwens, wat blijft er dan van die improvisatie over? Niks toch? Op zo’n moment baalde ik dan, gefixeerd als ik was op mijzelf. Gelukkig kon ik het echter telkens weer loslaten, waarbij het maar de vraag was of het die tweede of derde keer net zo goed zou uitpakken als die eerste keer: ik moet immers binnen het gegeven raamwerk improviseren, en dat lukt de ene keer wat beter dan de andere.”

Improviseren is een kunst
“Het kan best lastig zijn om samen te werken met dirigenten die van improviseren geen weet hebben, of die kunst niet echt aanvoelen. Wat is het nu eigenlijk om een boog te maken? Er zijn bijvoorbeeld acht maten, dan is er een herhaling, waarna de celli erbij komen, dan bij de volgende herhaling de alten erbij, maar je zou ook kunnen zeggen: het gaat zo goed, we laten het nog even borrelen en geven de cue pas later, laat die celli nog maar even zwijgen, en de alten komen pas na de vijfde herhaling! De dirigent moet die speciale chemie echt voelen, terwijl dat eigenlijk zijn stiel niet is. Zelfs bij het Metropole Orkest kan het gebeuren dat de musici precies duidelijk willen hebben hoe het moet, die cue moeten ze kennen, alvorens ze het kunnen aanpakken.”

“Voor het North Sea Jazz Festival heb ik met Bas Wiegers gewerkt. Hij snapt geloof ik dat wereldje uitstekend, met improviserende solisten en orkest die organisch met elkaar samenvallen, ook op het moment dat ik voor mijzelf heb bepaald dat ik links- of rechtsaf sla, intuïtief, handelend op dat moment. Dat is musiceren op het scherpst van de snede, pats! Dat is het echte werk, waarin van eenieder fingerspitzengefühl wordt geëist. Anders gaat het of regelrecht de mist in, of het wordt zo’n voorzichtige aangelegenheid dat het muzikaal volkomen oninteressant is.”

“Van Jules Buckley, die vaak het Metropole Orkest dirigeert, gaan we veel horen. Hij kan dat, op het moment beslissen, het nu en daarmee het gehele orkest in de hand hebben. Precies weten waar het om gaat, waar we in een improvisatie vandaan komen en waar we naartoe willen gaan. In een regulier trompetconcert weet iedereen waar het begint en waar het eindigt. Elke melodietje, elk fragmentje heeft zijn vaste plek binnen het geheel. Als er verrassingen zijn, komen ze uit een andere hoek. Als je improviseert kan dat allemaal niet, er kan niet her en worden ‘ingeprikt’ en hup, dan loopt het wel. Het loopt dan juist niet. Hard core geblazen, naast de dirigent, bijna tot de vellen erbij hingen!”

Improviseren, hoe doe je dat? Eric Vloeimans legt het uit aan het Rotterdams Jongenskoor
(Foto: Jaap Reedijk)

Een kwestie van durf
“De samenwerking met andere orkesten, zoals het Limburgs Symfonieorkest, inmiddels met het Brabants Orkest opgegaan in de Philharmonie Zuidnederland, het Nederlands Symfonieorkest, het Gelders Orkest en het Rotterdams Philharmonisch Orkest (volgend jaar juni vier ik in de Doelen met dit orkest en een aantal andere musici mijn vijftigste verjaardag) kan zeker worden aangepakt, maar dat is minder gemakkelijk dan het lijkt. Dat zijn grote organisaties en dat vraagt om planning lang vooruit. Soms is het ook een kwestie van durf: ik wacht nog steeds op een nieuwe uitnodiging van het Koninklijk Concertgebouworkest dat zeer enthousiast was na ons gezamenlijk optreden met Wende Snijders. Dan moet het in de een of andere serie passen, maar zo moeilijk is dat toch niet? Komaan mensen, dúrf eens wat, laten we het gewoon gaan doen!”

“Met het Nederlands Symfonieorkest heb ik de Evensong opgenomen. Die is maart dit jaar uitgekomen. Ik heb meteen weer een uitnodiging ontvangen om met hun chef-dirigent Jan Willem de Vriend een barok-cd te gaan maken. Ook het Gelders Orkest is goed in beeld. Met dit orkest deed ik begin dit jaar een serie nieuwjaarsconcerten. Ze willen met mij een nieuwe serie plannen, een China Tour doen en een cd-opname maken. Hartstikke leuk allemaal!”

Jazz die niet swingt
“Ik ben natuurlijk een improvisator en in dit opzicht komt er uit het reguliere orkestrepertoire maar weinig bovendrijven waarvan ik vind dat het bij mij past. Als men mij aan ziet komen wordt er altijd aan jazz gedacht en dan blijken ze iets in de aanbieding te hebben waar ik niet echt wild van word. Ken je die jazzsuites van Sjostakovitsj? Met jazz hebben die eigenlijk niets te maken. Sterker nog, ik vind die muziek niet eens leuk of interessant. Een ander voorbeeld is een associatie met twintigerjaren muziek, zoals de Jazz Symphony van George Antheil, flauwe jazzachtige muziek uit de jaren twintig van de vorige eeuw, die niet swingt en waar volgens mij niemand op zit te wachten; en ik zeker niet. Het alternatief is dat ik het zelf moet maken, of moet regelen dat iemand die begrijpt wie ik ben en kan een stuk voor mij schrijft.”

Dirigeren
“Ik bewaar ook warme herinneringen aan mijn samenwerking met het Nationaal Jeugd Jazz Orkest (NJJO). Het was voor mij de eerste keer dat ik een big band dirigeerde. Uit negentig toegezonden tracks een orkest samenstellen! Heerlijk om te doen, met als resultaat het neusje van de zalm! Op mijn eenentwintigste was ik nog niet half zo goed als zij nu, dat voel ik en dat weet ik. Ze speelden allemaal stukken van mij, die ik speciaal voor het NJJO had geschreven, een aantal hiervan in speciale arrangementen van Martin Fondse (de meeste), Johan Plomp, Izidor Leitinger en Rob Horsting. Het is een deel van me geworden, het leiden van een grotere groep musici. Ik heb de klus een jaar geleden recht uit het hart met een volmondig ja aangenomen, maar toen het project dichterbij kwam, moet ik eerlijk gezegd bekennen  dat ik dacht, mijn hemel, wat ben ik begonnen! Ik was wel zo verstandig om eerst maar eens bij een andere collega langs te gaan, in dit geval bij Hub Boesten, die me een aantal goede tips kon gegeven. Dan waren er mijn ervaringen met diverse orkestleiders, hoe het wel en hoe het niet moet. Dat je enthousiasmeert, goed en efficiënt repeteert, iedereen bij de les houdt. Als de teugels te veel wordt gevierd, wordt elk orkest een kippenhok.”

Eric Vloeimans dirigeert het Nationaal Jeugd Jazz Orkest (foto: Erik Jansen)

Cultuur in de prullenbak
“Kranten lees ik nauwelijks, ik heb er eenvoudigweg weinig tijd voor. Ik kijk wel naar het journaal, dat probeer ik elke dag te volgen. Het vele nare nieuws dat op het bord komt brengt mij wel regelmatig uit balans. Wat me de laatste jaren echt heel erg raakt is de beroerde wijze waarop ons land wordt geregeerd. Politiek is een raar ding. Nu gaat het steevast over de cijfertjes die kloppend moeten worden gemaakt, maar dat ten koste gaat van het werkelijke kapitaal: het geluk en het humeur van de mensen; dat is waar volgens mij het werkelijke bruto nationaal product over gaat. Met bejaarden die vervuild in bed liggen terwijl de baas ver boven de Balkenende-norm verdient en er ondertussen duizenden banen op de schop gaan. Cultuur is niet meer belangrijk: niet beseft wordt wat men allemaal aan het weggooien is. Daar komt men misschien over twintig jaar pas achter. Maar gelukkig zijn er ook tegenbewegingen, met veel spiritualiteit en mensen die een soort van nieuw werken aanpakken. Dat zie ik in mijn omgeving ook veel.”

Samen iets leuks doen
“Ik ben gelukkig, en 50 geworden. Als ik terugkijk zie ik mezelf altijd wel op zoek naar een pad dat mij het beste leek, dat het zo ook uitpakte en zijn vruchten afwierp. Dat de mensen naar mij toekomen om wie ik ben: “Goh, zullen we samen iets leuks doen?” Ze horen iets in mijn geluid, in mijn spel wat ze aantrekt, zozeer zelfs dat ze met mij willen spelen. Ik noemde al Holland Baroque Society. Ze hadden mij gehoord en toen ontstond bij hen het idee: die Vloeimans moet ons de kunst van de improvisatie intrekken, terwijl wij hem de kunst van de barok willen intrekken. Het Calefax ensemble dito en dan blijkt dat ineens heel leuk, spannend, avontuurlijk te zijn. Van de term ‘cross-over’ ben ik op zich niet zo gecharmeerd, maar dat is toch wat er gebeurt: zoeken waar de match zit, wat je samen hebt en dat ga je met elkaar verder uitwerken.”

De wereld groter dan jezelf
“Het is door anderen vaak genoeg gezegd, maar het is keihard waar: de minste musicus binnen een groep bepaalt het uiteindelijke niveau van die groep. De zoektocht naar de juiste match betekent ook de zoektocht naar de beste musici. Vaak is dat een heel gedoe. Op het moment dat ik mijn muziek aan mijn band kan presenteren en het klopt vervolgens op het podium helemaal, dan is de tevredenheidfactor zo groot dat het afstraalt op ons allemaal: musici én publiek. De synergie die ontstaat, daar draait het wat mij betreft om. Als ik zeg dat de muziek uit het hart moet komen, bedoel ik daarmee tevens dat het allemaal precies klopt, dat er niets staat tussen wat er in ons en wat er op het podium én in de zaal gebeurt. Spiritueel en uitvoeringstechnisch zijn de rijen gesloten! Als dat er niet in voldoende mate is, is het eenvoudigweg niet goed genoeg. Soms kun je er de vinger niet opleggen, maar voel je gewoon dat het niet helemaal goed zit. Er ontbreekt iets, of het wringt, of er is iets ongrijpbaars dat in de lucht hangt maar dat je liever niet zou hebben. Dat neemt niet weg dat die lat altijd zo hoog mogelijk moet worden gelegd, dat je niet inzakt. Als ik ervoor zorg dat ik in goede conditie ben, ik puik op mijn toeter blaas, er lang op kan spelen, het goed kan volhouden, mijn ideeën stromen, dan kan ik als bandleider mijn medemuzikanten echt inspireren, meetrekken. Zij op hun beurt, geven door die inspirerende factor zelf ook het beste wat ze in huis hebben. Ik geef energie en ik krijg energie terug. Wat dan op het podium ontstaat, straalt af op het publiek, het wordt ‘gevoeld’. Als dat in de lucht zweeft, die geluksfactor zoals ik het noem, wil je het zo lang mogelijk vasthouden. Je ziet het ook in het voetbalstadion. Ik houd helemaal niet van voetbal, maar daar kan het net zo aanwezig zijn,. als de toeschouwers zich opgenomen voelen in het geheel, ze niet moe worden van het staan, met gejuich uit duizenden kelen. Ze worden wel moe van het staan in het bushokje, maar niet dáár! Dan zweeft er iets.
De wereld is altijd groter dan jezelf bent. Er zijn meer dingen die we niet als die wij wel zien. Dat is het kosmische veld dat gevuld wordt met energie en dat maakt mij gelukkig. Als je twee uur achter elkaar staat te spelen en ik achteraf het gevoel had dat het maar driekwartier was! Dan was ik waar ik wilde zijn, en dat is waar het over gaat, of waar het over zou moeten gaan.”

Ergernis
“Als ik componeer, komen die ‘kosmische momenten’ ook bovendrijven. Dat grijpt me, houdt me vast. Er is ook die keerzijde: al dat georganiseer, de mailtjes, de post, de buitenmuzikale dingen die mij geen enkele energie geven, maar die wel gedaan moeten worden, hoe goed mijn agente ook is. Het is een groot gedeelte van mijn dagelijks bestaan en de ellende is: het wordt alsmaar groter. Wat te denken van al die social media! Facebook, mijn hemel. Het is niet moeilijk, een paar klikken en hup 5000 ‘vrienden’, maar dan! Ik ben er niet handig in, houd het veel minder goed vol dan trompetteren. Nieuwsbrieven voor de fans zelf typen, maar zo’n nieuwsbrief moet grafisch wel worden aangekleed, het moet ergens over gaan, dus niet alleen maar zo’n lullig lijstje met ik speel dit en dat daar en daar. Nadenken over de tekst! Mooie foto, mooie opmaak, a hell of a job. Ik waardeer het zeer dat ik ook daarin word bijgestaan door mijn impresario Susanna von Canon, maar laat ik hier ook de creatieve staf van Challenge Records niet onvermeld laten!”

“Waar ik me aan erger is dat er tegenwoordig zoveel gratis moet. Het internet lijkt wel een vergaarbak te zijn geworden van allerlei gratis diensten. En wordt van alles gedownload en geript, zonder dat erbij wordt stilgestaan dat muziek maken een echt beroep is en dat musici daarvan moeten leven. Het wordt in onze maatschappij nogal beroerd weggezet: doe maar jongens, het kost toch niks.”

 
  Martin Fondse (foto: Cees van de Ven)

Martin Fondse
“Ik werk al jaren met Martin Fondse. Vriend, vakman, inspiratiebron, you name it. Hij kan dingen die ik absoluut niet kan. Trouwens, er zijn maar weinig dingen die ik kan die hij niet kan, met uitzondering van trompet spelen. Ik vind de noten die hij componeert altijd heel inspirerend, onverschillig voor welk ensemble hij schrijft: Metropole Orkest, strijkorkest, zijn eigen octet. fanfare, harmonie, big band e.d. Als ik hem aandroeg als componist was het altijd raak: men was verguld met het resultaat. Toen het Limburgs Symfonie Orkest mij een heuse compositieopdracht gaf, stelde ik in eerste instantie voor dat Martin iets zou schrijven, een nieuw stuk zou componeren. Henri Broeren, de zakelijk leider van het orkest, vond dat toch iets te gemakkelijk. Nee, Eric dat gaan we zo niet doen! Ga maar terug naar huis, denk er eerst zelf maar eens heel goed over na. Toen begon het langzaam bij me te dagen, dat ik altijd veel meer hoorde dan dat ik opschreef, een lead, met een melodie, wat akkoorden en dan wist ik wel hoe het ongeveer verder moest: een band instrueren, dan máákte je zo’n stuk. Maar een orkest, dat is toch andere koek. Ik had nog nooit echt georkestreerd, Zo kan ik niet orkestreren, maar waarom zou ik het niet eens proberen, samen met Martin? Samenwerken met hem kon me weer een stukje verder brengen in mijn muziek.
En Martin was hoe dan ook de ideale co-auteur die het orkest op zijn duimpje kende, hij had er veel voor geschreven en men was altijd enthousiast over wat hij had klaargestoomd. Ik overlegde met hem en hij vond het een prima idee: samen een stuk schrijven. Ik heb de hoofdmelodieën en veel basnoten geschreven, de akkoorden uitgezocht, waarna Martin ging orkestreren en soms die akkoorden weer net even anders ‘neerleggen’, waarop ik dan weer beter kon improviseren. Martin gaf mij inzicht in hoe je een groot werk opzet en waar je op moet letten, een soort helikopterblik. Hij gaf mij her en der, langs de lijn, gewoon concrete opdrachten: nu moet je dit doen, Eric, en nu weer dat, zus verzinnen en uitwerken, zo verzinnen en uitwerken. Dan stuurde ik dat weer naar hem toe, en kwam er zijn feedback. Instrumenteren, dat is ook een vak. Hier die melodie, dat akkoord, maar ook nevenstemmen, tussenzinnen. Moeten we hier trombones inlassen, of juist niet? Een kunst hoor, een melodie schrijven op een instrument, dat ook in je kop hebben: dit past wel bij dit, maar niet bij dat. Hier is de partij ideaal voor de celli, daar voor de violen. Mooie geplukte bas zo, enz. Zo bouwden we Evensong op, lieten het weer los en zorgden her en der voor een open solo. Iedereen voelt zich altijd heel senang bij zijn partituren. Ik hoop, nee ik weet zeker dat dit ook de uitkomst is geworden van de samenwerking tussen ons beiden. De deeltjes zijn allemaal verschillend, contrasterend, maar ze passen naadloos bij elkaar.”

Paganini en Pärt
“Alleen goede muziek doet er echt toe. Ik stap dus even weg van de gedachte dat alleen klassieke muziek, of ‘ernstige’ muziek goede muziek kan zijn. Het is in zekere zin wel lastig te bepalen wat nu precies goede muziek is. Iemand die van een slecht geschreven stuk geëmotioneerd raakt zal het zeker geen slechte muziek vinden; en wie absoluut niet geraakt wordt door een mijns inziens meesterlijke compositie heeft er uiteindelijk niets mee. Maar goed, aan een muziekstuk kan wel een vademecum van technische eisen worden gehangen. Dat zegt dan tenminste iets over de technische kwaliteit. Maar inspiratie, instrumentatie, orkestratie is weer een heel ander ding! Dat loopt niet volgens sjablonen.
Het blijft lastig: je hebt Paganini en je hebt Pärt. Wie is de betere componist, en op grond van wat? Ik zou niet durven zeggen dat Pärt technisch minder goed componeert dan eens Paganini. Misschien kan ik over het componeren van Martin Fondse iets zinniger zijn: ik dicht hem de kwaliteit toe dat hij ingenieuze stukken kan maken die zo op het oog, of beter oor, eenvoudig lijken. Zo van dat snapt een klein kind. Zoals een fantastische trompettist zo speelt dat je denkt, isdát nu zo moeilijk? Een ander goed voorbeeld is de gitarist Path Metheny, die alles kan spelen wat er bestaat en een stuk speelt in 11/8. Jaqueline, mijn vrouw, zingt dan dat melodietje toch gewoon mee, omdat het zo gemakkelijk klinkt. Als ik zoiets hoor weet ik dat het deksels goed in elkaar steekt. Dat kan Martin ook. Wow! Weet je, dat is het grootste compliment dat er bestaat: iets kunnen spelen of schrijven dat heel ingenieus in elkaar zit, maar eenvoudig klinkt. Ik houd van bijna kinderlijke melodietjes, die ik zo mee kan fluiten.”

Spontaan uit het hart
“Experimenteren met het metrum is deksels interessant, bijvoorbeeld 7/8 met 5/8 maatsoort, het kan zomaar zo’n sfeer worden als in Duizend-en-één-Nacht, Arabisch, zwoel, erotisch misschien wel, met die fluwelige trompet van mij. Het eerste nummer van Evensong, niet voor trompet en orkest, maar voor big band, noemde ik later niet voor niets Cleopatra. Niet dat ik het met die gedachte zo componeerde, maar zo ontstond het, spontaan.
Evensong als titel is bewust gekozen, avondgezang, kerkgezang, het heeft iets sacraals. Het is ook uitnodigend: het is avond, kom, zing! Het zegt misschien ook iets over hoe mijn muziek in elkaar zit: het gaat mij allereerst om de melodie die je zo zou kunnen zingen, spontaan uit het hart. Ze ontstaan bij mij ook spontaan, zomaar uit het niets.”

 

Niet vercommercialiseren
“Misschien hangt dat wel samen met mijn uitspraak dat mijn muziek voor miljoenen bestemd is, maar dat ik ze nog lang niet allemaal heb bereikt. Dat mijn muziek een groter publiek potentieel heeft dan dat zij tot nu toe heeft. Vanavond speel ik met Gatecrash in Bird, maar vorige week waren er pas 135 kaartjes verkocht. Dat zijn er geen drieduizend. Ik heb het helemaal niet slecht, maar er zijn nog werelden te veroveren! Wat ik wel geleerd heb: wees blij met wie en wat je bent, tel je zegeningen en doe je ding gewoon zo goed mogelijk, want er zijn altijd mensen die groter zijn dan jijzelf. Er is altijd meer. Denk dus niet: ik heb die duizend mensen vanavond niet, wat vervelend nou, terwijl ik André Rieu voor veertigduizend mensen zie optreden. Waarom heb ik die niet, zou ik dan misschien kunnen denken. Moet het per se groter, omvangrijker, terwijl het niet meer is dan voeding voor je ego? Kom op, zeg! Vaak zit een zaal alleen maar tjokvol door nostalgie, door de herkenningsfactor, een sausje dat aanspreekt, dat soort zaken. Mijn manier is niet om de muziek te vercommercialiseren, of om eerst naar de een of andere doelgroep te kijken en daar dan muziek op te schrijven. Het lijkt op het lijf geschreven, maar het is niet mijn lijf. Dus liever spelen voor minder mensen die het met mijn, met ons spel helemaal naar hun zin hebben. Ik geef minstens 150 concerten per jaar en dat is toch niet slecht, bovendien zijn het stuk voor stuk leuke evenementen.”

“Ben ik mij dan bewust van het spelen op topniveau? Nee, maar het kan maar beter supergoed zijn. Ik lees liever een enthousiaste dan een zure recensie. Je moet als uitvoerend musicus zichtbaar blijven voor de mensen, voor organisaties, voor de media. Dat gaat niet vanzelf, maar het is ook weer niet zo moeilijk dat je tot de tanden gewapend je plaats steeds weer moet bevechten. Dat welbevinden, weet je nog?”

“Steeds weer nieuwe wegen zoeken, niet omdat het moet, maar omdat het in mij zit. We hadden het over cross-over: Mijn label Challenge Records heeft ook ‘klassieke’ afdeling, Challenge Classics. En dan nu zit jij hier van OpusKlassiek. Wat denk je, een stap in de richting van de liefhebbers van klassieke muziek die misschien nu denken, hé, laten we eens naar die Vloeimans gaan, ziet er interessant uit, en weer eens wat anders! Die bespreking van Evensong door een ‘klassiek’ journalist is weer eens anders dan van een jazzcollega. Het deed me goed, weet je! Ha, die Vloeimans telt mee!”

Snel opschrijven
“Componeren is een bijzonder fenomeen dat spontaan kan verlopen. Auto naar de parkeerplaats, eerst opschrijven, anders ben ik het zo weer kwijt. En weer verder. Vandaar dat ik altijd wel notenpapier bij me heb, of anders gewoon papier en potlood. Kan ik even snel een gedachte noteren die ik later kan uitwerken. Of niet, gewoon weggooien, onbruikbaar.
Meestal neem ik er een periode voor, dat er iets op dit vlak moet gebeuren, en dan zijn de invallen er ook, tijdens het koken, of bij een glaasje wijn, hup die melodie, snel opschrijven! Het gaat het beste als ik er de tijd voor kan nemen, dat er rust heerst, dat ik als het ware creatief eerst ben leeggelopen en ik vervolgens juist daardoor weer volloop. Gek eigenlijk. Alles wat ik innerlijk hoor en erbij hoor, dat schrijf ik op, veel vellen, hier op de grond, uitgespreid, rondom me heen. Melodieën vind ik zonder instrument, maar de verdere ideeën werk ik uit op de piano, zoals akkoorden proberen, in allerlei verschillende liggingen. Ik houd van rare wendingen, zoiets onverwacht, wat mij in een heel andere toonsoort brengt. Martin zegt me weleens dat hij soms geen mollen of kruizen vooraan de sleutel zet, omdat het zo ingrijpend kan veranderen. In Lex bijvoorbeeld wijzigt de tonaliteit zich bijna per akkoord. Net als bij het dansen, wanneer regelmatig ‘changer!’ wordt geroepen. Wat ik op het conservatorium heb geleerd, koester ik, maar ik vergeet graag, bewust! Bepaalde voorschriften, zoals in akkoordprogressies, laat ik links liggen. Ik ga op mijzelf af. Ik maak een melodie, vijl en slijp tot ik tevreden ben. Welke basnoten zou hier en hier er het beste onder passen? Dan ga ik zitten pielen, proberen. Niet zo, en zo moet ik van A-groot naar Fis-groot. Ik vind het een kick om een liedje te componeren dat iedereen had kunnen schrijven! Wacht eens even, het is wel van mij hoor! Images of Washington, daar ben ik heel trots op. Eigenlijk een country-achtig popliedje, waarvoor Fay Lovsky de tekst heeft gemaakt.”

Fanatiek
“Mensen vragen me weleens of mijn gebit is verzekerd. Want blaas maar zo mooi met een kunstgebit! Ik ben daartegen niet verzekerd, want het voedt alleen maar de angst. Misschien gaat het juist dan mis. Als ik sterk verminkt raak, door een ongeval bijvoorbeeld, dan gaat de trompet aan de kant en zal ik misschien alleen nog kunnen componeren. Ach, dan komt er wel iets anders in mijn leven. Ik denk dat ik fanatiek genoeg ben om me dan volledig daarop te storten!”

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links