Encyclopedische motor
JvS: Maarten Brandt initieert en inspireert, hij stelt in samenspraak met mij het merendeel van mijn programma's samen, we praten er met elkaar over, gaan daarbij enorm de diepte in en dat pakt heel verfrissend uit. Maarten is mijn encyclopedische motor. Natuurlijk, ik ken het repertoire, ik moet het dirigeren, maar het aanbrengen van een programmatisch coherente samenhang die zowel contrasteert als verrast, is typisch Maartens stiel en daar gebruik ik hem maar al te graag voor!
MB: Toen Jac als chef-dirigent was verbonden aan de Dortmunder Philharmoniker konden we als prima functionerend driemanschap (de chef-dirigent, de toentertijd aan het orkest verbonden dramaturge en ondergetekende) uitvoerig debatteren over niet alleen de samenstelling van de programma's maar tevens die van de seizoenen in hun totaal. Kom daar vandaag bij ons maar eens om, in een cultuur waarin daarvoor helaas doorgaans geen enkele aandacht meer is.
|
|
|
Jac van Steen |
JvS: Ik dirigeer al jaren veel in Duitsland en Engeland, twee landen die als 'cultuurdrager', niet in de laatste plaats op het gebied van de symfonische muziek, een enorme traditie met zich mee torsen, hoe verschillend die op zich ook mogen zijn. Nederland past zowel geografisch als qua mentaliteit precies in het midden, zij het dat zich daar helaas een - en ik zeg met nadruk helaas - totaal andere ontwikkeling heeft voltrokken die waarschijnlijk niet meer ongedaan kan worden gemaakt. In Engeland kan ik moeiteloos een programma samenstellen dat bestaat uit de Zesde van Sibelius met na de pauze het Celloconcert van Walton en de Zevende van Sibelius, waarbij de zaal voor driekwart is gevuld met publiek. In Nederland mogen we dan blij zijn met überhaupt publiek!
'Box office' als doel
In vergelijking met Engeland en Duitsland kent Nederland geen rijke historische symfonische traditie. We hebben Verhulst, Zweers, Röntgen, Van Gilse, Vermeulen, maar het ligt niet in onze landsaard ons daarvoor sterk te maken. Sterker nog, we kunnen het niet eens opbrengen trots te zijn op onze Nederlandse dirigenten. Een Canadees wordt naar Rotterdam gehaald, een Let en een Duitser naar Amsterdam, een Engelsman naar Groningen, enzovoort. De vraag rijst dan of wij zelf die kwaliteit niet meer hebben.
Een Nederlandse dirigent, om het even hoe goed hij ook is en hoe breed zijn repertoire, krijgt bij de Nederlandse orkesten doorgaans geen aanstelling als chef-dirigent. Let wel, ik zeg dit allerminst uit frustratie, integendeel! Hoe ik hier vanuit mijn functie als dirigent in sta doet er namelijk niet toe. Bovendien heb ik in het buitenland meer werk dan ik eigenlijk aankan.
Als ik als Nederlander in Engeland en Ierland dirigeer, ben ik mij terdege bewust van het repertoire dat daar wordt gespeeld en weet ik heel goed wat er voor nodig is een beetje gevulde zaal te krijgen. Bovendien, een dirigent die wordt gerespecteerd kan een lans breken voor een bepaald repertoire. In Nederland is dat in het geheel niet meer aan de orde. Daar denkt men alleen nog maar aan 'box office' en al helemaal niet meer aan tradities: het 'box office' als doel, maar sterker nog, als dogma, ja als terreur!.
Als orkesten slechts daarvoor gaan en daar alles aan opofferen, doen ze dat niet alleen om meer inkomsten te genereren (ik denk zelfs dat die paar duizend euro er au fond amper toe doen ), maar omdat ze als gevolg van de politiek geen kant meer op durven : de angst voor het verlies van subsidie door onvoldoende gevulde zalen is alles bepalend geworden en door die angst, namelijk om het contact met de subsidiegevers te verliezen zijn de orkesten juist ook het contact met het publiek verloren.
Boeiende ontwikkeling
Al heel lang geleden werd mij in Engeland duidelijk hoe men zich daar echt om het publiek bekommerde, ja dat er al het mogelijke aan werd gedaan het actief bij de orkesten maar ook de kleinere ensembles te betrekken en niet afkerig te zijn van sponsoring, die los staat van de programmering. In Duitsland echter is sprake van een totaal gesubsidieerd cultuurbestel. In Dortmund, de naar grootte elfde stad van het land, hadden we een budget van 33 miljoen per jaar. Daarvan kun je in Nederland zes keer het Residentie Orkest onderhouden! De Duitse subsidie komt voort uit de mentaliteit alles te doen voor zowel de oude als de nieuwe muziek. Voor alle duidelijkheid: óók voor componisten die niet 'populistisch' schrijven, dus van Rihm tot Lachenmann en van Widmann tot Jost.
Voor dirigenten geldt min of meer hetzelfde: er bestaat een zwaar gesubsidieerd dirigentenforum dat jonge dirigenten kansen geeft om jaar in jaar uit met goede beroepsorkesten te werken, om dan vervolgens een baan te krijgen bij een Duits theater of orkest. Er zijn in Duitsland maar liefst 87 orkesten en zo'n forum is natuurlijk uitermate geschikt om daaruit potentiële kandidaten voor de orkesten 'los te weken'. Wel te verstaan met uitzicht op de positie van chef-dirigent. Dat is een boeiende ontwikkeling, die we deels ook in Engeland zien: jonge dirigenten die in hun kielzog niet alleen gesubsidieerde jonge musici, maar ook jonge componisten meenemen, wat tevens verfrissende consequenties heeft voor het algehele muziekaanbod. Het opbouwen van ervaring en repertoire op een vaste plek: ziehier zoals het vroeger was, in de tijd van de 'Kapellmeister'. Karajan is zo begonnen. Maar ook Walter, Klemperer, Kleiber, Krauss, Keilberth, Knappertsbusch en noem maar op. Een soortgelijke opzet kent men daar ook voor instrumentalisten onder de dertig (zie website van de Deutscher Musikrat). Wie in aanmerking wil komen moet voor een zware commissie verschijnen, maar wie eenmaal de eindstreep heeft gehaald, wordt financieel ondersteund en kan - onder voorbehoud dat er plaats is - bij een Duits orkest worden aangesteld. Dat systeem kennen we in Nederland niet. Daar geldt dat talent het eerst maar in het buitenland moet 'proberen'.
Waar het om gaat is dat in Duitsland de uitvoeringstraditie een belangrijk ijkpunt is. Toen ik in Weimar aantrad, een nogal gesloten bastion, was men daar gewend aan Strauss, Wagner en Liszt. Daarmee hield het zo'n beetje op. Om daar vervolgens met het Celloconcert van David Matthews te komen, met Elgars Falstaff en Tweede Weense School. De orkestleden vonden het boeiend nieuw repertoire en men was zeker coöperatief, maar toch was er binnen dat gesubsidieerde systeem, bij de politiek maar ook bij de pers toch wel die houding van "rustig aan, Hollander, verloochen onze traditie niet!" Het feit dat Berlioz daar was, was in die beleving al modern genoeg. Ik heb echter gezegd, en ik zeg dat nog steeds: je moet beide doen.
MB: Een uitspraak van Alban Berg is dat men moderne muziek moet uitvoeren alsof zij klassiek is, en klassieke muziek alsof zij modern is. Het gaat om de altijd durende actualiteit van alle muziek, om het even waar en wanneer die is gecomponeerd.
|
Maarten Brandt tijdens een van zijn lezingen |
Niet meer welkom
JvS: Werkend in het buitenland ben ik in staat via het vogelperspectief naar Nederland te kijken en dan vraag ik mij af waarom het met de orkesten daar maar niet wil lukken. In de afgelopen anderhalf jaar heb ik tegen Engelse orkestmusici - ze spelen vaak drie verschillende programma's per week wat in Nederland ongekend is - dikwijls genoeg gezegd: klagen dat je het te druk hebt? Wees blij dat je zoveel werk hebt. Er zijn in Nederland musici op topniveau die worden gedwongen, om daarmee geld uit te sparen, bibliotheekzaken op zich te nemen of programmateksten te schrijven.
Ik noem een voorbeeld. Ik was bij het Brabants Orkest voor een Otto Ketting-weekend. Een programma vol met fantastische stukken, een portret van een van de belangrijkste componisten van ons land. Otto toonde zich achteraf hogelijk verrast dat een 'provincieorkest' zijn muziek met de solisten en met mij zo goed wist te vertolken. Het orkest had zich voor de volle honderd procent voor deze muziek ingezet. Het had ook iets van kijk ons, wat we vóór de Nederlandse muziek doen. Ik had het ontzettend naar mijn zin, ook al was het niet het Philharmonia Orchestra en zelfs niet de Dortmunder Philharmoniker. Maar er werd voor deze muziek wel een lans gebroken. Iedereen was gelukkig, de werksfeer was uitstekend, ook technisch zat het geheid in elkaar, er kwamen positieve kritieken, het weekend was zeer geslaagd, zo hoorde ik overal om mij heen. Toen kwam er een dirigentenenquête binnen het orkest en wat bleek? Van Steen hoefde niet meer terug te komen. Niet dat ik dit jammer vind of omdat ik boos ben, maar omdat ik er stomverbaasd over was. Ik weet gewoon het antwoord niet. Ik ben een van hen, hoor bij ze, ben zelf Brabander, kom uit Eindhoven waar we van begin tot eind de sterren van de hemel speelden. Daar ben ik opgegroeid, mijn carrière heb ik hier in Brabant ook en vooral aan hen te danken. Ik kreeg toen ik met dirigeren begon het meeste werk in Brabant en Gelderland. Dus bij de provincieorkesten. Daarna kwam het Residentie en tal van andere orkesten in binnen- en buitenland. Orkesten die mij hebben gemaakt, want zoveel is duidelijk: orkesten maken dirigenten. Nu ben ik eindelijk zover dat ik wat terug kon doen en kreeg notabene dit.
MB: Volgens Otto Ketting - en zij die Otto goed hebben gekend, weten hoe kritisch hij was en dat hij zijn mening, om het even hoe onverbiddelijk ook, nooit onder stoelen of banken stak - was de uitvoering van zijn Vierde symfonie de beste die hij ooit had gehoord. Het orkest speelde onder Jac boven zijn eigen niveau en had als het ware vleugeltjes gekregen. Het was werkelijk een onvergetelijke ervaring.
Geen chef-dirigenten uit eigen kweek
JvS: Waarom dirigenten bij orkesten in eigen land geen chefpositie aangeboden krijgen? Als er een goed project wordt opgezet en het slaagt met vlag en wimpel, wordt er achteraf geëvalueerd en moet iedereen daarover mee kunnen praten. Leve de democratie. Dus ook of juist de orkestcommissie. Dan zegt zo'n derde violist driehoog achter: nou nee hoor, hem niet meer, met zijn witte blouse altijd. Weet ik veel wat er wordt gezegd, maar over kwaliteit gaat het in ieder geval niet.
Ik proef in ieder geval dat in Nederland liever over de grens wordt gekeken, buitenlandse dirigenten hier naar toe worden gehaald, blijkbaar in de nogal merkwaardige veronderstelling dat die per definitie beter zijn. In ieder geval beter dan dirigenten die uit eigen kweek zijn voortgekomen.
MB: Ik had lange tijd geleden, het zal in de jaren tachtig zijn geweest, een interview met Bernard Haitink voor Mens en Melodie. Daarin kwam ook het - inmiddels alweer lange tijd geleden opgeheven - Utrechts Symfonie Orkest, het USO, ter sprake. Daar moest toen een nieuwe dirigent worden benoemd. Haitink zei toen: "Ik weet een goeie, Ed Spanjaard. Een uitstekende man een veelzijdig musicus." Haitink kende Ed goed, want hij was tijdens diens chef-dirigentschap assistent geweest bij het Concertgebouworkest. Wie werd benoemd? Een toen volslagen onbekende Roemeen, Corneliu Dumbraveanu. Een ramp! Ik hoorde onder zijn leiding de Vijfde van Mahler en meende naar 'Amériques' van Varèse te luisteren. Toen begon het al.
JvS: Ed Spanjaard is nadien chef geworden van het voormalig en onlangs in het nieuwe fusieorkest (Philharmonie Zuidnederland, AvdW) opgegane Limburgs Symfonie Orkest en heeft toen samen met Maarten programma's gemaakt die er niet om logen. Niet alleen op papier zag dat er mooi uit, maar het klonk ook nog verdraaid goed. Ed was in staat uit dit ensemble zowel een hechte eenheid te smeden als orkestspel van grote klasse tot stand te brengen. Het is dus duidelijk dat Ed op grond van zijn kwaliteiten bij ieder orkest ontzettend goed werk kan doen. Men is niet trots op Ed Spanjaard over wat hij in Limburg heeft gedaan, dat hij van het LSO iets moois heeft weten te maken; met uitzondering van de Limburgers gelukkig. Maar er komt een jonge generatie aan die op termijn het stokje van ons kan gaan overnemen: denk bij voorbeeld aan Antony Hermus.
MB: Een van de belangrijke leden van het Concertgebouworkest luisterde via zijn autoradio naar Daphnis et Chloé. Het klonk verdraaid goed. Welk orkest zou dat zijn? Hij wilde het weten, parkeerde zijn auto, en hoorde de afkondiging: het Limburgs Symfonie Orkest onder Ed Spanjaard. Het kan verkeren!
Jonge dirigenten met oud repertoire
JvS: Er waart een spook over het Europese orkestbestel. Zo is het kennelijk niet meer hip een dirigent aan te stellen die ouder is dan dertig jaar. Sinds Gustavo Dudamel zo'n succes heeft - het is zo'n successtory à la Bill Gates, van krantenjongen tot multimiljonair - is een beweging ontstaan rond de 'idee fixe' dat alleen een jonge dirigent een jong publiek kan aanspreken - een denkfout van jewelste. Dat er überhaupt wordt gedacht dat jonge mensen in een leeftijdsgenoot zijn geïnteresseerd die als dirigent weinig tot niets heeft te bieden! En denk je dat zo'n dirigent nieuw repertoire meebrengt? Welnee, die staat pas aan het begin, moet nog heel veel ontdekken en wil ook zijn Haydn, Mozart, Beethoven en Brahms doen. Tunnelprogrammering, dat is wat je vooral bij hen ziet : ze zijn nog lang niet toe aan de tachtigste keer Beethovens Eroica of Brahms ' Vierde.
JvS: Ik ben ook eerste gastdirigent van het symfonieorkest in Praag, men is daar al een paar jaar op zoek naar een nieuwe chef, omdat Jirí Kout, sinds 2006 aan het ensemble verbonden, met zijn gezondheid worstelde en eigenlijk niet meer op een consistente basis kon dirigeren. Stel je voor, een stad en een land met een dermate rijke muzikale traditie en toch moest er a tout prix een jonge chef komen. Ze kwamen met een Fin op de proppen: Pietari Inkinen. Hij was midden twintig, paste perfect in het profiel van die jonge hond. En wat wilde hij dirigeren? Zijn eerste Sjostakovitsj, zijn eerste Mahler, het grote repertoire. Als een dirigent van de oudere generatie zie ik dat overal in Europa gebeuren. Men denkt dat daarin de toekomst ligt: jonge dirigenten met oud repertoire dat zij als het ware opnieuw ontdekken.
De vraag zou dan vervolgens kunnen zijn: Wie bepalen dat? Naar mijn idee de orkestleiding en de agenten. Heeft het met intense muzikaliteit te maken? Nee, met marketing, verkoopbaarheid, met het op de kaart krijgen en houden van een glamour uitstralende jeugdigheid. Bij solisten zie je dat ook: liever niet een al wat oudere celliste die fantastisch cello speelt.
|
Hoe de hazen lopen...
Het zijn de impresario's die als een wolk boven de orkesten hangen. In Europa zijn er hoogstens tien impresariaten die er werkelijk toe doen. De belangrijkste die mij momenteel te binnen schieten zijn Askonas Holt en Harrison/Parrott in Londen, Interartists in Amsterdam en Schmidt in Duitsland. Die impresariaten of agenten hebben allerlei lijntjes naar de orkesten, ze spelen als het ware een schaakspel waarin ze de pionnetjes uitzetten. Het is bovendien een gesloten circuit. Stel nu eens dat een jonge dirigent het goed doet. Hij moet echter nog een carrière opbouwen, is dus goedkoper en hij vindt - om het een beetje te chargeren - aanbiedingen allang prachtig, hij is voor het orkestmanagement veel plooibaarder dan een gesettelde dirigent. Daar staat tegenover dat ik echt lastig ben als het om het samenstellen van een concertprogramma gaat. De toegang tot de jonge generatie dirigenten is van nature veel gemakkelijker dan tot die van mij. Daar komt nog bij dat het orkest het zelf prachtig vindt als een jonge dirigent met hen musiceert. Inmiddels doen de pionnetjes van de agencies hun werk wel: als zij hun dirigent kunnen positioneren bij de diverse orkesten, hun pionnetjes uit kunnen zetten met de wetenschap dat zij tevens een contingent solisten in hun portefeuille hebben ; wat zie je dan gebeuren? Precies! Ik hoef het niet eens uit te leggen!
Dit is anders met het impresariaat waarmee ik al sinds jaar en dag tot grote tevredenheid werk: dat is een privé-agentschap (Herzberger Artists, AvdW), met slechts twee dirigenten: Reinbert de Leeuw en ikzelf.
Laat ik voorop stellen dat al die jonge dirigenten hun vak uitstekend verstaan. Ik kan dat beoordelen, want ik leid ze ook op. Een orkestdirecteur die een agent om een bepaalde dirigent vraagt, krijgt er allicht een pianist of violist bij. Dat is voor hen aantrekkelijk want hij kan twee van zijn artiesten in een keer boeken, vangt tweemaal commissie, de orkestdirecteur krijgt korting en het orkest is van een zorg af: het programma is al voor de helft gedekt, zo niet helemaal. We kunnen er verbaasd naar kijken dat dit zo werkt, maar het is nu eenmaal dikwijls de realiteit van alledag.
In Duitsland loopt het soms net even anders. De chef-dirigent is daar oppermachtig. Als ik een dirigent wil hebben die niet in het landelijke dirigentenforum zit, een Engelsman bijvoorbeeld, betaal ik een prijs X voor zijn engagement. Ik zie de orkestdirecteur al naar mij toekomen: "wil je die echt hebben, want voor dit repertoire biedt het dirigentenforum dirigent Y aan, voor de helft van de prijs die Y normaliter vraagt. Het forum betaalt de helft van de gage van Y.
Laat ik die naam nog eens noemen: Pietari Inkinen. Een interessant geval. Hij was uitgenodigd door het Rotterdams Philharmonisch Orkest. Ik ging naar dat concert, ergens in 2004, ook omdat een zeer goede vriendin van mij, Janine Jansen, het Vioolconcert van Brahms speelde. Na de pauze volgde een grote Dvorák-symfonie. Prima. De Finse regering subsidieerde dat concert om Inkinen voor dat orkest te krijgen, voor de helft van zijn gage. Een typisch Fins exportproduct: een jonge Finse dirigent die bij een uitstekend orkest mag aantreden. Zo ging het eens met Salonen en later met Saraste. Dat is het systeem waarvan je wel of niet blij kunt worden. Ik laat dat maar in het midden. Om het nog sterker te formuleren: Inkinen werd chef van een goed spelend Praags Symfonieorkest, het tweede orkest van de stad, goed betaald, mooie programma's, hij kon er alles doen, maar hij is inmiddels vijf jaar niet meer bij dat orkest geweest. Het orkest heeft er geen idee van hoe hij zich in die tijd heeft ontwikkeld. In de benoeming hebben de orkestleden nul procent inspraak gehad. De orkestdirecteur wilde per se een jonge dirigent, was daarover met Interartists in Amsterdam in de slag en sloot vervolgens de deal, punt uit.
Nog een ander voorbeeld. De Deen Thomas Søndergård is nu chef van het BBC National Orchestra of Wales (Cardiff), waar ik zeven jaar lang zeven weken per jaar was. Ze hebben mijn positie daarna niet ingevuld omdat men geen jonge dirigent kon vinden die en een composer's work shop kon doen, Mahler V kon dirigeren, Haydn 87, en Debussy over het voetlicht kon brengen en Nederlandse muziek naar het orkest kon brengen. Omdat zo'n dirigent even niet was te vinden, werd die positie in het ijs gezet. Ze hebben echter wel Søndergård, nu 34, chef gemaakt. Op zijn openingsprogramma prijkte Debussy's La Mer, de eerste keer dat hij het stuk dirigeerde. Moet je dat willen? Ik zou als orkest hebben gezegd: we nemen een stuk dat de nieuwe chef door en door kent, waarvan hij alle facetten beheerst, waarmee normaal gesproken zowel orkest als dirigent eer kunnen inleggen. Maar nee, er wordt alleen maar nuchter vastgesteld dat het de 'eerste keer is dat hij het doet'.
Nieuw repertoire
Vooropgesteld zij dat het voor ons, dus voor orkest en dirigent, interessant is een aantal stukken ieder jaar terug te laten komen. De Sibelius-symfonieën bijvoorbeeld heb ik heel vaak gedaan, maar iedere keer kom ik daar weer nieuwe dingen in tegen. Het wordt nooit vervelend, ik kan het alleen maar beter doen. Met de muziek van Alban Berg is het niet anders. Dat echter ook ruim baan dient te worden gemaakt voor nieuw repertoire staat eveneens buiten kijf.
Vanochtend heb ik een blik geworpen op een nieuw celloconcert van Robin de Raaff, omdat ik dit ergens wil uitvoeren, want het is een klein meesterwerk dat in Rotterdam een matige première beleefde. Ik zoek er een topcellist voor die het stuk kan spelen. Het is razend moeilijk, misschien moet er wel een jaar op worden gestudeerd in tegenstelling tot de Rococovariaties van Tsjaikovski met bij wijze van spreken twee vingers in de neus - maar het lijkt de moeite meer dan waard. Zelf vind ik het interessant om buiten mijn enorme repertoire iets nieuws te ontdekken dat me zowel fris houdt als in contact brengt met nieuwe Nederlandse muziek
|
|
Armzalige programmering
Terwijl ik die slag eigenlijk al verloren heb, want er is geen orkestdirecteur die nog met een dirigent van mijn generatie een speciaal project met Nederlandse muziek wil opzetten. Als docent aan het Koninklijk Conservatorium in Den Haag heb ik alle programma's van de Nederlandse symfonieorkesten voor het komend seizoen 2014-15 aan mijn oog voorbij laten trekken omdat ik voor mijn vier 'masters' een plek moet zien te vinden, waar ze met de dirigent kunnen werken en af en toe voor het orkest kunnen staan. Je zult het niet geloven: in een en hetzelfde seizoen Schubert IX in Rotterdam, Amsterdam (NedPho), Arnhem, Den Haag en Eindhoven. Toen ging ik verder kijken: Brahms I in Rotterdam, Arnhem en Den Haag. Dat moet je absoluut niet willen! Dat die orkestdirecteuren niet iedere dag met elkaar bellen, snap ik ook wel, maar het betekent wel dat al die orkesten het repertoire extreem beperken. Waarom? Waarschijnlijk met als achterliggende gedachte: daar komt het volk voor. Ik help het ze hopen. Brahms en Schubert, prachtige stukken, niets op tegen, maar er is iets goed mis als ze telkens opnieuw en zo vaak terugkomen. Ik zocht nog naar Stravinsky en Prokofjev: niets. Franse muziek een beetje, één Nederlands stuk (Hans Kox: Anne Frank Cantate 'A child of light', AvdW). Vandaar dat ik ernstig overweeg voor mijn leerlingen een project op te zetten: twee dagen theorie aan tafel, met een aantal Nederlandse partituren. Want vanuit datzelfde vogelperspectief zijn er geen Nederlandse stukken op de orkestlessenaars te zien, met misschien wel als belangrijkste conclusie dat er qua algehele programmering alleen maar sprake is van een ongewenste 'Ausgleich' en dat prikkelt niemand. Het is uiteraard een verbijsterende ontwikkeling: Nederlandse muziek, muziek die tot ons erfgoed behoort, blijft doodgemoedereerd op de plank liggen. Waarbij ik overigens geen lans breek voor muziek die met name na 1950 is gecomponeerd en die op papier wel leuk oogt, maar te cerebraal, te 'berekend is' om te kunnen beroeren. Ook al zijn er wat dat betreft natuurlijk best uitzonderingen.
MB: inderdaad, serieel, cerebraal of niet, een stuk als Boulez' Pli selon Pli, een van de grote en meest poëtische meesterwerken uit de afgelopen twintigste eeuw, is in strikte zin niet serieel, maar wel een gevolg van de seriële ontwikkeling. In ieder systeem, tonaal of atonaal, vinden we goede en slechte stukken. Er moet niet primair naar het systeem, maar naar het stuk zelf worden gekeken. Ook in C-groot is slechte muziek geschreven.
Maar het is tekenend dat In het Diepenbrock-jaar, ik heb dat geturfd, nauwelijks Diepenbrock is gespeeld. Zeker in vergelijking met de jaren vijftig, zestig en zeventig, op een enkel incident na, vrijwel niets. Zo is dat bij ons en daar is maar een woord voor: schrikbarend.
Onweerstaanbare zapcultuur
JvS: Hoe er de laatste jaren in Nederland wordt geprogrammeerd vraagt om een antwoord in een wat breder perspectief, waarbij ook de rol van de media niet moet worden onderschat. Ik kijk niet regelmatig naar zo'n tv-programma als De Wereld Draait Door, maar wat ik ervan zie vind ik heel gevaarlijk. Drie, of als je gelukt hebt vier minuten mag een item duren. Dan is er om elf uur een ander programma dat sterk op het netvlies van de Nederlanders stond: Pauw en Witteman. Daar mocht een onderwerp zes minuten duren. Het model is gebaseerd op zappen; of beter, tegen het zappen. Afgezien van het feit dat ik met name in DWDD steeds weer dezelfde mensen zie, dezelfde tafelheren en -dames, met dezelfde mantra's. Het publiek is dat allang weer vergeten, ervaart het waarschijnlijk als 'nieuw'. In korte tijd komen er tal van onderwerpen voorbij. Het is een formule die zich in het gen van de Nederlander heeft genesteld. Toen onlangs werd aangekondigd dat P&W zou ophouden te bestaan, wemelde het van 'oh-nee-toch' reacties in de media. Nederland ging ten onder!
Matthijs van Nieuwkerk, Jeroen Pauw en Paul Witteman, wereldtop op hun vakgebied. Ze weten precies hoe ze zo'n programma moeten inkleden, de boel draaiende moeten houden, goed gebekt, ik heb er groot respect voor. Al diegenen die daar mochten opdraven hebben straks dus geen platform meer; terwijl je er pas echt bijhoort als je in zo'n programma bent geweest. Er moeten straks dus andere manieren worden gevonden om erbij te horen, want het P&W platform bestaat niet meer. Jan Willem de Vriend, een door mij zeer gerespecteerd musicus, lijkt nu de spreekbuis voor iedereen die het wil zien en horen, van en voor de Nederlandse musicus.
Als je zo op een presenteerblaadje 'al je cultuur' krijgt opgedist, deze voortdurend ronddraaiende carrousel, dit volkomen gaar gekookte soepje dat ons vanuit Hilversum wordt aangeboden, dan roept dat een soort verslaving op: wie niet kijkt is niet bij. In DWDD had men het zelfs een hele uitzending lang over de Matthäus, met het Concertgebouworkest erbij! Goh, wat een cultuur! En Jan Willem de Vriend maar vertellen, dat Bach zoveel kinderen bij twee vrouwen had. Het ging helemaal nergens over, dus waarom zou je naar de Matthäus-Passion gaan? Jeetje zeg, drie uur muziek, dat houd ik niet vol, hoeft ook niet, ik weet nu toch waar het over gaat? Dat is mijn grote zorg: dat de tv een plaatsvervangend element wordt voor datgene waar het concert vroeger voor was. Het medium concert zijn we aan het verliezen.
|
Draaideur
Zorgelijk is dat al die orkestdirecteuren binnen hetzelfde stramien opereren. Als ze van standplaats wisselen, gebeurt er qua programmering niets, alles blijft bij het zelfde. Als de artistiek directeur van standplaats wisselt, verhuist zijn visie mee en wordt elders weer in praktijk gebracht en wat je krijgt is daarom dat een andere programmering binnen die carrousel geen schijn van kans heeft : impresariaten en orkestmanagers maken de dienst uit. Zeker, ze vragen mij om feedback, maar wie zijn bek goed opentrekt, wordt de volgende keer niet meer gevraagd. Wat moet ik er nu van denken als zo'n manager tegen mij zegt: "Jij hebt je vak heel goed geleerd, je hebt heel veel ervaring. Als ik een vakman nodig heb, vraag ik jou." De jonge dirigenten die hij heeft ingehuurd hebben die kwalificaties blijkbaar niet. Maar ze zijn goedkoop, vol glamour en hebben geen grote bek.
Ik kijk weer vanuit dat vogelperspectief, ik vlieg letterlijk over Nederland heen. Jan Willem de Vriend met Kees Bakels vaste dirigent bij Philharmonie Zuidnederland. Jan Willem de Vriend straks vaste dirigent bij het Residentie Orkest, voor het klassieke repertoire. Jan Willem de Vriend chef-dirigent van het Nederlands Symfonieorkest. Met alle respect, en dat zeg ik zonder reserve jegens hem, daarover niet het minste misverstand, maar dat moet je als Nederland niet willen! Hij doet Schubert V in Enschede en een paar weken later ook in Den Haag. Hij werkt graag, hij doet het leuk, en het orkest denkt: jeetje, dat is een interessant verhaal dat hij vertelt!
Vanuit dat vogelperspectief zie ik iedere keer weer diezelfde stukken en diezelfde piepeltjes. Ik snap dan de wereld niet meer, ik geef het dan maar op. Hoe kan het Residentie Orkest een dirigent engageren die bij twee andere Nederlandse orkesten zo'n belangrijke positie vervult? Hij kan echter praten als Brugman, zit in DWDD en ook nog eens bij Paul Witteman, en gedraagt zich daarbij als spreekbuis voor de muzieksector.
|
|
De chef die geen chef meer is
Wat mij vooral ernstige zorgen baart is dat tegenwoordig een chef-dirigent geen echte chef-dirigent meer is, wat ook een gevolg is van die alom manifeste zapcultuur. Ga eens terug naar de tijd van een Edo de Waart of Franz-Paul Decker in Rotterdam, Willem van Otterloo in Den Haag, Bernard Haitink in Amsterdam en Hein Jordans in Brabant. Dat waren echte chefs, ze identificeerden zich met 'hun' orkest, wisten er alle ins and outs van, trokken er bij wijze van spreken dag en nacht mee op. Zoals ik vijf jaar in Dortmund. En nu? De chef is gast geworden, hij verdeeld zijn tijd over meerdere orkesten, soms zelfs heel veel orkesten. Denk je dat zo'n 'chef' echt kan werken aan een eigen orkestklank die staat als een huis, zijn vingerafdruk, zijn visitekaartje kan achterlaten ? Vergeet het maar. Als Yannick Nézet Séguin zes of zeven weken in Rotterdam dirigeert is hij geen chef, maar een principal guest conductor. Een beetje verbinding, en niet meer dan dat. Zeker de jonge dirigenten zijn en vogue, de markt wil ze hebben en de agenten positioneren ze wel. Overal waar ik dirigeer, in welke stad ook, kom ik Yannick tegen, zoals ook een Daniel Harding en een Pablo Heras-Casado. Het lijkt op prostitutie: wel naar de hoeren gaan, maar geen relatie opbouwen.
In Duitsland ligt de zaak volkomen anders. De chef-dirigent (symfonieorkest) en de Generalmusikdirektor (operahuis) hebben een grote verantwoordelijkheid omdat zij in negen van de tien gevallen in dienst zijn van de stad. Een oude traditie waar men aan vasthoudt: de plaatselijke politiek kan rechtstreeks ingrijpen als het niet gaat zoals zij wil dat het gaat. In zekere zin is op die manier een verbinding te leggen tussen de dirigent en het electoraat. Het zijn de lokale politici die aan dat electoraat willen laten zien dat ze progressief kunnen denken en dus werd van mij verwacht dat ik ook nieuwe(re) stukken op het programma zette. Ik doel nu op een stad, maar het kan ook voor een deelstaat gelden. En daar is geld voor. Al moet in de voormalige DDR nog wel een inhaalslag plaatsvinden, met veel te grote orkesten, zoals dat altijd achter het IJzeren Gordijn het geval was. Ook in Praag zie je dat nog: ik heb daar de beschikking over een orkest van 130 man! Daar moet dan een goed plan onder worden gezet, er moeten keuzes worden gemaakt want inmiddels loopt het water over het zwembad heen.
Neem het Residentie Orkest na het vertrek van Jaap van Zweden. Svetlanov trok zijn lieslaarzen aan en ging vissen in Scheveningen. Hij wist niet eens de naam van zijn eerste hoboïste. Het interesseerde hem helemaal niet hoe het orkest in de samenleving moest staan, hoe de connecties met de politiek liepen. Daarna kwam Neeme Järvi die het ook allemaal geen barst kon schelen, die niet werkte aan de klankcultuur van het orkest. In zeven, acht jaar liep de zaal langzaam leeg, was de marketing allerbelabberdst, werd aan de zaal zelf niets gedaan. Daar wordt nu de rekening voor gepresenteerd, om het even welke chef ook in huis wordt gehaald. Het orkest is teruggegaan naar 70 procent en het is maar de vraag of die kar nog vooruit te krijgen is. Het zit er momenteel ook niet in dat de orkestleden willen vechten voor hun muziekbestaan. Misschien zou het er anders hebben uitgezien met een echte, betrokken chef-dirigent die niet zo af en toe eens aanwipt.
Ik heb in Dortmund vijf jaar als chef gewerkt. In het eerste jaar begon ik rustig met opbouwen, vertrouwen winnen, er heel veel mee bezig zijn. Ik moest me iets eigen maken dat ik niet kende, en dat laatste zeker niet van binnenuit. Werken als chef is iets bijzonders, maar dan moet je niet tussendoor van hot naar her vliegen. Rust in het lijf en in het hoofd is heel belangrijk voor een dirigent.
Ik heb ook in Limburg gewerkt, een ander goed voorbeeld van een provincieorkest dat als het ware boven zichzelf kan uitstijgen als je er als dirigent maar vaak genoeg bent.
De identiteit van een orkest komt niet uit de lucht vallen, maar uit een intense samenwerking van de dirigent met zijn musici, en dit alles gericht op het publiek. Er ontstaat vertrouwen en daardoor is er steeds meer mogelijk. Ook qua programmering. Een orkest, een dirigent en een goed programma: ze stralen een eigen identiteit uit, en volgens mij is het dat wat in diepste wezen ook het publiek wil.
Private sponsoring: geen vies woord
In Engeland wordt de muziek traditioneel zwaar ondergesubsidieerd, en zeker nu: er is besloten meer geld in de National Heritage te stoppen: parken, tuinen, kastelen, musea, natuurgebieden. Een aanzienlijk deel van de fondsen die de Arts Council beheert, is daar naartoe gegaan. Het heeft voor de muziek echter minder dramatisch uitgepakt omdat Engeland al járen - toen wij er hier nog niet eens serieus aan dachten - private sponsoring heeft gestimuleerd en gebruikt, om maar niet te zeggen misbruikt. Binnen het orkestbestel bestaan aparte afdelingen die zich alleen met sponsoring bezighouden. Daar wordt niet vies over gedaan, maar dankbaar gebruik van gemaakt. Een willekeurig voorbeeld: de stoel van de concertmeester van het Hallé Orchestra wordt voor vijftienduizend pond gesubsidieerd door lady So and So. Instrumenten komen weer uit de een of andere stichting. Het is een subcultuur die boven de politiek staat. Een uur voor het concert wordt een bijeenkomst georganiseerd, met allerlei lekkere hapjes en drankjes. De laatste keer waren er dertig mensen. Ik was er een van, de overige negenentwintig waren sponsoren. Een jongedame, een musicologe in dienst van het orkest, hoeft die avond maar een ding te doen: te zorgen dat de sponsoren het naar hun zin hebben. Ze stelt de dirigent voor, houdt een praatje over het komende programma en mengt zich tussen het gezelschap. Dat is al jaren zo. Maar dat kennen wij hier niet.
Anderhalf jaar geleden werd bij het Bournemouth Symphony Orchestra een nieuwe zakelijk leider aangesteld. Het eerste dat hij deed was drie mensen fulltime op marketing en sponsoring zetten. Zonder geld kon hij mij niet die Mahler VI laten doen. Zo simpel was het. Sponsoring en programmering, gaat dat samen? Ik denk niet dat je dat op de sponsoring moet betrekken. Kijk eerst naar het publiek. De kracht van de programmering schuilt in de combinatie. Het verrassende, avontuurlijke moet je daaruit halen. Terwijl er ook een traditie is om u tegen te zeggen, in de beste betekenis van het woord. Ik dirigeerde een keer een Elgar-programma en dan komen de mensen er van heinde en verre naar toe, in bussen, ingehuurd door de Elgar Society.
|
|
|
Verliezen stapelen zich op
Ik vrees dat over een jaar of vijf dat beetje publiek dat we in Nederland nog hebben, nog veel verder zal zijn uitgedund. Ik ben nooit tegen een ouder publiek geweest, want het wordt nu eenmaal niet jonger. In Duitsland heb ik een speciale serie Weense klassieken voor de oudere garde samengesteld, bestaande uit concerten die op een redelijk vroeg tijdstip begonnen en een groot succes waren. Het geld dat daaruit voortvloeide kon weer voor andere dingen worden gebruikt, want er ontstond een soort kruisbestuiving, aangezien die oudere mensen ook nieuwsgierig werden naar wat er in de 'gewone' concerten gebeurde.
In Nederland gaan we teveel verliezen door het onvermogen jonge mensen naar binnen te halen en de oude(re) te behouden. Die trouwe abonnementhouders hebben nu toch wel voor de tachtigste keer de Eerste Brahms gehoord !
MB: De gedachte overheerst dat het concertpubliek alles bij het oude wil laten, maar de juistheid daarvan is nooit onderzocht, laat staan bewezen. Stel dat het publiek iets niet wil, wat ik betwijfel, dan is het zaak er voor te zorgen dat het dit wel gaat willen. Zo simpel is dat. Als ik een lezing houd over eigentijdse muziek ben ik telkens weer aangenaam verrast over het feit dat er ook oudere mensen in de zaal zitten. Die moderne muziek hoeft natuurlijk niet gelijk mooi te worden gevonden, maar het wordt vaak wel als spannend, als avontuurlijk ervaren. Mooi en lelijk vind ik zelf relatieve begrippen, maar afgezien daarvan: het is echt de moeite waard om oude en nieuwe muziek met elkaar te combineren, want alleen zo kan een fascinerende contrastwerking in het leven worde geroepen. Wat niet wegneemt dat je bizarre dingen meemaakt. Ik gaf eens een lezing met merendeels veertigers en vijftigers over Nederlandse muziek. Aan het begin liet ik een fragment horen met vervolgens de vraag: herkent u dit stuk? Niemand die het wist. Het was een werk dat in de jaren vijftig en zestig van de vorige eeuw door vrijwel ieder Nederlands orkest regelmatig werd gespeeld: de Kuhnau-variaties van Hendrik Andriessen. Het ging toen misschien wel vijf tot zes keer per seizoen, bij de verschillende orkesten. En dat zegt wel iets over een belangrijk repertoiregebied dat fundamenteel is verdwenen.
JvS: Er is zoveel repertoire dat we kunnen aanbieden. Waarom moet dat iedere keer, zoals bijvoorbeeld met die Brahms I en Schubert IX, hetzelfde stuk zijn?
Uitdaging
MB: Natuurlijk blijft het grote repertoire altijd een ijkpunt. Maar waar het om gaat is dat men het steeds in een andere samenhang aanbiedt, dus bij voorkeur ook in relatie tot eigentijds werk. Dat is de uitdaging voor zowel de musici als het publiek. Opdat we, om John Cage aan te halen, met happy new ears leren luisteren! De programmering moet zodanig zijn dat er niet alleen nieuwe dingen worden ontdekt maar ook dat men op een andere manier Brahms I ondergaat. Dat doe je niet - en dit is helaas schering en inslag - door op een en hetzelfde concert Brahms en Schumann te spelen. Dat is het slechtste wat je kunt doen. In het komend seizoen is het uitgerekend die onzinnige mix die de Berliner Philharmoniker als programmatisch 'hoogtepunt' gaat inzetten.
We moeten er niet in berusten dat eigentijdse muziek 'moeilijk' is. Een anekdote. Thuis bij John Cage, met een select gezelschap schotelt deze componist de aanwezigen een stuk muziek voor. Na een minuut breekt hij af. Wat vinden jullie ervan? Men vindt het verschrikkelijk! Daarop speelt hij hetzelfde stuk opnieuw af, maar nu gedurende vijf minuten. En nu? Nog steeds verschrikkelijk. Opnieuw, ditmaal tien minuten. Moeilijk, moeilijk, maar wel interessant! Men wil opnieuw luisteren. Dat bedoel ik nu: verwerven, het greep krijgen op iets nieuws dat is iets fundamenteel anders dan plat consumeren. Vroeger hadden we dat keuzeconcert. Voor de pauze een aantal moeilijke eigentijdse stukken met daarna de mogelijkheid voor de bezoekers te kiezen welk stuk men nogmaals wilde horen. Soms werd een moeilijk toegankelijke compositie tweemaal gespeeld. Ik denk hierbij aan de jaren zestig en zeventig toen Hans Rosbaud, Pierre Boulez en Ernest Bour bij het Concertgebouworkest gasteerden. Dat waren nog eens tijden. Na het concert werd erover gediscussieerd met publiek en musici. Dat was in de periode toen Marius Flothuis bij het Concertgebouworkest artistiek directeur was en een programmering lanceerde die uiterst vooruitstrevend was en sterker nog: nu nog onverminderd is. Wat heet! En uitgerekend tegen die programmering liepen de Notenkrakers te hoop! En nu? Stilzwijgen alom, terwijl er bij de symfonieorkesten vrijwel geen eigentijdse en, laat staan, Nederlandse muziek meer op de lessenaars staat. De jonge garde is oud geworden, hoort nu bij het establishment. Je hoort ze niet meer. Een nieuw stuk brandt hooguit eenmaal en daarna floept het kaarsje uit. Wat zei Otto Ketting ook alweer? "Een première is een dernière."
Haitink en Flothuis: een jeugdconcert met onder andere de Vijf orkeststukken van Anton Webern. Moet je je even voorstellen. Niks Peter en de Wolf! Je zou willen dat de grote orkesten anno nu net zo creatief zouden programmeren als toen dagelijkse kost was.
JvS: We kennen allemaal het praatje voor het concert, de inleidende lezing. Prima, maar ik heb er in Dortmund nog een dimensie aan toegevoegd: een toelichting op de te spelen muziek van die avond met orkestvoorbeelden. Ik had dat terdege voorbereid op een A'4tje en de orkestleden tevoren gezegd: als er tachtig man op de Bühne zitten en slechts veertig in de zaal: trek je er niets van aan, doe of je het leuk vindt, big smile! Er was best stevige weerstand tegen deze aanpak: eerder van huis, dat paste niet in de cao, er kwam nog een groot concert achteraan en zo verder. Wat bleek bij de eerste keer: dik vierhonderd man in de zaal! En dat is zo gebleven.
Blijft natuurlijk staan dat het maken van een goed programma essentieel is en blijft. Echt, je moet er alles aan doen om het publiek niet van je te vervreemden. Dus bij de les blijven. En heus, ik garandeer je, ik kan in Nederland een prachtig programma samenstellen rond Nederlandse componisten als Robin de Raaff, Martijn Padding of Willem Jeths. Dat kan overigens alleen de chef doen: je kunt geen gast verplichten om Nederlandse muziek op de lessenaars te zetten. Je ziet het probleem in Nederland al helder voor je: geen Nederlandse chef-dirigent, geen Nederlandse muziek, een enkele uitzondering natuurlijk daargelaten. Nederlandse Impresariaten confronteren buitenlandse musici niet of nauwelijks met de Nederlandse muziek. Ik denk niet dat Yannick weet dat zij überhaupt bestáát!
|
Falende chef-dirigenten en artistieke leiding
MB: Het hangt ook enorm van de algehele artistieke leiding af. Het lijkt intussen wel op opa vertelt, maar opnieuw: Marius Flothuis gaf buitenlandse dirigenten die het Concertgebouworkest kwamen dirigeren een aantal Nederlandse partituren ter inzage: "Kijk er maar eens naar, ik zou het leuk vinden als je zo'n stuk zou dirigeren." En dus dirigeerde Eugen Jochum Heppener en Kox, en dus deed Kondrashin Pijper en Diepenbrock. Maar er treden niet alleen buitenlanders als chef aan, maar ook de artistiek directeur komt van over de grens. Wat weet een Hans Waege in Rotterdam van de Nederlandse muziek? En hoe lang blijft zo'n manager in functie om de broodnodige kennis en ervaring in het eigentijdse domein op te doen? Tegenwoordig is de houdbaarheidsdatum wel erg kort en is er geen sprake meer van continuïteit in het uitzetten van de artistieke lijnen. We hebben het in Dortmund gezien: er is minimaal een jaar of vijf voor nodig om een echt artistiek goed doortimmerd en toekomstgericht beleid op de rails te krijgen. Het is onzin om te beweren dat 'het publiek het niet wil'. Er moet goed, genuanceerd en gewetensvol aan worden gewerkt. De ZaterdagMatinee zit ook bij 'moeilijk' repertoire vrijwel vol. Dat zegt toch wel iets. Het is alleen wel een kwestie van lange adem en geducht volhouden en vooral: geloof in de goede zaak uitstralen.
Saaiheid troef
Wat ook iets zegt - maar dan heel wat minder positief - is de uitgesproken saaie programmering in Rotterdam. Alsof men daar altijd volle zalen mee trekt! Nee, het tegendeel is dikwijls waar. Het is ronduit beschamend dat men dat durft voor te zetten. Wie echter thuis achter de computer via de website van YouTube Wolfgang Rihm intypt, krijgt zo'n dertig filmpjes voorgeschoteld met stukken die je nooit van zijn levensdagen meer in de concertzaal zal horen. En,clandestien of niet, er zijn honderden filmpjes met uitsluitend Nederlandse muziek. Die informatie is er dus allemaal wel, maar niet bij de Nederlandse symfonieorkesten. Het is een absurde situatie.
Wat we tegenwoordig in de concertzalen op het gebied van de programmering tegenkomen is niets anders dan imitaties van de in steeds dezelfde repertoiregebieden doldraaiende producties van de grote cd-maatschappijen. Een dat brengt mij op wat Piet Veenstra (voormalig artistiek directeur van het Residentie Orkest) eens zei: "A ls er een programma is met drie stukken die elkaar versterken, is het programma als geheel het vierde stuk. " Wat is nu een overtuigend programma? In ieder geval geen willekeurig rijtje stukken, waarbij niemand zich drukt maakt over de volgorde, laat staan hoe ze op elkaar werken.
JvS: Er gaan tegenwoordig steeds meer solisten dirigeren. Voorbeelden te over. Zeker blazers zitten al snel aan het eind van het solorepertoire. Tja, wat dan? Kom, we gaan dirigeren! Hebben ze programmeren in hun vakkenpakket gehad? Nee. Hebben ze orkestratie, harmonieleer en contrapunt voor orkesten gehad? Al evenmin. Hebben ze historisch besef ? Nee. Ze leren gaandeweg het vak, maar heb je er iets aan? En de consument? Die zapt, ziet een jonge vent met krulletjes, en dat vindt hij leuk.
MB: Ik heb jarenlang voor Mens en Melodie geschreven, met name over de programmering bij de Nederlandse orkesten. Mijn kritiek was niet mals, maar denk nu niet dat er ook maar een reactie op kwam. Programmeren is tegenwoordig in ons land geen issue. Zoals er in ditzelfde land ook geen enkel inhoudelijk debat is geweest over wat de symfonische cultuur betekent en al helemaal niet wat we ermee willen. Dit debat is broodnodig, maar het komt er gewoon niet. We houden ons per definitie niet bezig met datgene wat niet meetbaar is maar wel te maken heeft met de kwaliteit van ons leven. De schoonheid van een zonsondergang kunnen we niet meten, de schoonheid van Bachs Hohe Messe, Bruckners Negende of Boulez' Pli selon pli evenmin.
Falende muziekjournalistiek
Het heeft ook te maken met de muziekjournalistiek die van een hoogst deplorabel niveau is, niet alleen bij de regionale pers, maar ook bij toonaangevende bladen als d e Volkskrant en de NRC. Er is geen ruimte meer voor, het moet allemaal kort en dus blijven de recensies, voor zover ze er nog zijn, aan de oppervlakte. Een ontwikkeling die we ook in toenemende mate zien in Engeland en Duitsland. Ook dit past in de zapcultuur: niet te lang, even de aandacht en dan roetsj, naar het volgende onderwerp. Vroeger, zeg maar vanaf Matthijs Vermeulen in het interbellum, vervulde de muziekkritiek een wezenlijke rol. Niet alleen als poortwachter maar ook als aandrager van nieuwe ideeën. Wat aan de kaak gesteld moest worden, werd aan de kaak gesteld, vaak tegen de algemene meningsvorming in. Dat maken we sinds de jaren zeventig niet meer mee: alsof men zich vrijwillig de mond heeft laten snoeren. Het is naar mijn mening een van de vele oorzaken van de problemen waar we nu tot over onze oren inzitten.