Tijdens de jaarlijkse bijeenkomst van de Frank Martin Stichting in Naarden ontmoette ik Jard van Nes (1948). Zij was uitgenodigd om een lezing te houden over haar uitvoering van Frank Martins toonzetting van Rainer Maria Rilkes »Die Weise von Liebe und Tod des Cornets Christoph Rilke« met het (toen nog Nieuw) Sinfonietta Amsterdam onder Reinbert de Leeuw, een opname uit 1993 die bijna twintig jaar later de ranglijst nog steeds aanvoert.
Later zocht ik haar op in haar huis in België, waar ze zich na haar zeer succesvolle zangcarrière toelegt op coaching, waaronder privélessen en masterclasses (onder meer op Schiermonnikoog). Ze is, evenals haar man Hans Hierck, bovendien een veelgevraagd jurylid.
De lijst van dirigenten waarmee zij in opera's en concerten optrad is indrukwekkend, waaronder grote namen: Daniel Barenboim, Roberto Benzi, Pierre Boulez, Riccardo Chailly, Charles Dutoit, Iván Fischer, Bernard Haitink, Reinbert de Leeuw, Kurt Masur, Carlo Maria Giulini, Nikolaus Harnoncourt, Mariss Jansons, Mstislav Rostropovitsj, Esa-Pekka Salonen, Kurt Sanderling, Georg Solti, Hans Vonk en Edo de Waart.
Dan was er het brede liedrepertoire
dat haar met grote begeleiders als Gérard van Blerk, Roger Vignoles en David Selig naar de muziektempels van o.a. Amsterdam, Londen, Parijs, Wenen en New York bracht.
Haar vele Mahlervertolkingen (ze heeft een bijzondere band met deze componist) zijn legendarisch, met als een van de vele hoogtepunten de concerten onder leiding van Bernard Haitink. In het door collega Paul Korenhof samengestelde liber amoricum ter ere van de zeventigste verjaardag van de grote dirigent memoreerde Jard van Nes het Mahlerconcert in Dresden in 1995, waar zij samen met Charlotte Margiono in de Tweede symfonie onder Haitink zong: “Charlotte Margiono en ik zaten vanaf het begin van de symfonie op het podium om te voorkomen dat er bij onze opkomst na het eerste deel geapplaudisseerd zou worden en dat zou nu, vanwege het herdenkingskarakter, nog extra storend geweest zijn. De hele uitvoering was van een enorme intensiteit, die haar hoogtepunt kreeg in de reactie van het publiek. Het klapte niet, maar stond na dat machtige slot in doodse stilte als één man op. Charlotte en ik waren in tranen. We hadden onzelf tekort gedaan als we pas na het eerste deel waren opgekomen. Nu was je vanaf het begin deel van dat indrukwekkende geheel.”
In januari 2001 beëindigde ze haar zangcarrière. Het laatste werk waarin ze zong was - niet toevallig - van Gustav Mahler: diens Derde symfonie met het Gelders Orkest onder Lawrence Renes. Een jaar later werd zij benoemd tot Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw.
|
Jard van Nes |
Je Mahler met Haitink in Berlijn maakte toentertijd op mij diepe indruk.
Ik zat in »Un ballo in maschera« bij De Nederlandse Opera, toen de Berliner Philharmoniker (het kan ook Philips zijn geweest, dat weet ik niet meer precies) mij in 1990 vroeg om in te vallen voor Jessye Norman, voor de opname van Mahlers Derde symfonie voor Philips onder leiding van Bernard Haitink. Dat kwam mij slecht uit want ik zat midden in een aantal voorstellingen.
|
|
Haitink had me al eerder willen hebben, maar die pogingen waren op niets uitgelopen, blijkbaar omdat Philips een exclusief contract had met Norman. Toen het moment dan daar was moest ik spoorslags afreizen naar Berlijn, maar ik kon op dat tijdstip geen rechtstreekse vlucht meer boeken. Ik woonde toen nog in Oosterbeek. De volgende dag vloog ik vanaf Düsseldorf, waarna ik werkelijk stokdoof in Berlijn aankwam. Er was onderweg iets niet goed gegaan met de regeling van de luchtdruk en daar had ik behoorlijk veel last van gekregen. Als je naar de tv-documentaire kijkt (Hans Hulscher: »Bernard Haitink, een dirigentenleven«) zie je hoe ik steeds weer aan mijn oor zit. Diezelfde dag nog heb ik de opname gedaan en ben de volgende dag teruggevlogen naar Düsseldorf, omdat ik die avond een voorstelling had in Amsterdam. Ik zou in Düsseldorf worden opgehaald, maar er kwam niemand opdagen. Op het laatste nippertje lukte het alsnog, maar wat een gedoe zeg, en wat een stress. Ik had beter zelf kunnen rijden! Ruim vóór een voorstelling heb je vooral rust nodig, je moet volkomen jezelf zijn en niet in beslag worden genomen door andere zaken.
Er was wat die Mahler-opname betreft dus weinig tijd voor voorbereiding.
Ik werkte minstens eenmaal per jaar met Haitink, maar meestal vaker. Hij is heel erg trouw: als hij graag met je werkt vraagt hij je terug, soms zelfs doorlopend. Als je zo op elkaar bent ingespeeld zijn er niet zoveel woorden nodig en is het meer een kwestie van invoelen, van perceptie.
|
|
|
Christa Ludwig |
Weet je nog hoe je eerste kennismaking verliep?
Nou en of, dat was met Mahler II, waarin ik nog nooit eerder had gezongen, ik kende het stuk niet eens goed. Ik werd in 1982 gevraagd voor een uitvoering met het Concertgebouworkest en bereidde mij zo goed mogelijk daarop voor, met Christa Ludwig als mijn voortreffelijke coach. Ze leerde me bijvoorbeeld hoe grote dirigenten als Leonard Bernstein en Bruno Walter het werk aanpakten. Roberta Alexander zong de sopraanpartij (sindsdien heb ik met haar een hechte band). We waren toen allebei bloednerveus. Die eerste pianorepetitie! Mijn hart klopte in mijn keel, ik wist bijna niet waar ik het zoeken moest, terwijl ik normaal gesproken nooit zo nerveus was; en zo jong was ik nu ook weer niet. Vierendertig? De meeste collega’s hebben dan al een behoorlijke carrière achter de rug. Ik begon wat dat betreft vrij laat. En tegen zo’n grootheid als Bernard Haitink keek je natuurlijk verschrikkelijk op. Ik begon dus heel zenuwachtig tegen hem aan te kletsen: “Ja, mijnheer Haitink, wilt u hier een pianissimo subito, en daar een crescendo, of juist een decrescendo?” Enzovoorts. Ik ben toch al een behoorlijke babbelaar en toen was ik helemaal niet te stuiten. Tijdens die stortvloed keek hij mij alleen maar mistig aan, om uiteindelijk tegen me te zeggen: “Mevrouw, ik weet niet wat u bedoelt, maar zing het nu maar een keer!” Nadat ik het had gezongen, en ik vond het door mijn zenuwen echt nog niet goed, reageerde hij spontaan: “Ik weet nog steeds niet wat u daarnet heeft bedoeld, maar het klonk prachtig!” Later hoorde ik van zijn chauffeur Arp (een schat van een man, die op zich al een instituut was) dat Haitink na afloop door het Concertgebouw had gelopen en had uitgeroepen: “Waarom kende ik die vrouw niet? Waarom heeft niemand mij over haar ingelicht?” Kort en goed, voor mij was dat een enorme ‘boost’.
Liesbeth Hoppen (getrouwd met de Nederlandse pianist Theo Bruins – AvdW), die als mijn correpetitor aan het Haags conservatorium met mij tijdens mijn studie allerlei stukken had doorgenomen, vroeg me kort daarop hoe de kennismaking met Haitink was verlopen. Ik antwoordde haar, het klinkt misschien arrogant: “Het voelde als thuiskomen.” Want ik hoefde echt niets uit te leggen, we begrepen elkaar gewoon. Dat is niet alleen met Haitink zo, maar met alle echt goede musici. Met bijvoorbeeld Carlo Maria Giulini was het exact hetzelfde. Ik moest met hem in Parijs »Das Lied von der Erde« doen. Ik had nog geen noot gezongen, mijn aandeel begon bij het tweede deel, »Der Einsame im Herbst«. Daarin komt een hele lang frase voor die voor de solist ademtechnisch buitengewoon lastig is. Giulini was heel voorkomend: “Signora, als ik nu in die en die maat iets versnel, kunt u daarna weer langzaam terug naar het oorspronkelijke tempo." Let wel, ik had nog geen noot gezongen, maar ik had geen ‘hulpmiddelen’ nodig om dat stuk gewoon goed te zingen. Maar goed, je kijkt elkaar aan en je begrijpt elkaar. Dat had ik ook met de pianist Gérard van Blerk: we zeiden wat de interpretatie betrof nooit wat tegen elkaar! Als je mijn partituren ziet: ik schreef er nooit in. Hoogstens bij echt ingewikkelde maatwisselingen noteerde ik of de dirigent het in vieren, in tweeën of in enen deed, maar op een gegeven moment had ik ook dat niet meer nodig. Als je samenwerkt met iemand waarmee het klikt hoef je niet te praten, maar moet je zingen! Georg Solti schiet me eveneens zomaar in gedachten, maar ook Günter Neuhold, met wie ik in Australië op tournee was en in Melbourne op drie avonden Wagners »Wesendoncklieder« zong: dat waren drie totaal verschillende uitvoeringen, waar we na afloop dan euforisch over waren: er was zóveel interactie tussen dirigent en solist en ik voelde zo perfect aan wat hij wilde, en hij wat ik wilde. Dat werden geweldige uitvoeringen.
Er waren en zijn dirigenten die de vocalisten veel ruimte geven. Ik denk aan bijvoorbeeld Böhm, Karajan, Carlos Kleiber...
En Edo de Waart! Dat zijn echte zangersdirigenten!
Haitink?
Hij was niet altijd makkelijk, hij hanteerde vaak heel langzame tempi maar daardoor kon ik mij ook ontspannen, lukte het allemaal, precies zoals je het eerder zei: “Zeit lassen.”
Merk je dat ook bij je leerlingen? Dat ze aan weinig woorden genoeg hebben?
Dat hangt ervan af. Het is altijd een kwestie van wisselwerking: de docent die op de leerling reageert en andersom. Als het goed uitpakt krijg ik daarvan een kick, maar het kan ook zeer moeizaam verlopen.
Wat vind je van de huidige zangcultuur?
Er wordt soms ontzettend goed gezongen, met name in puur technisch opzicht. Destijds, zo’n drie decennia terug, waren het de Amerikanen die top of the bill waren, terwijl het nu toch vooral de Zuid-Koreanen zijn die technisch ontstellend goed presteren. Dat is echter slechts een kant van het verhaal, want wat de huidige tijd helaas ook met zich brengt is de bijna tomeloze vervlakking, op alle gebied. Ik mis de verdieping in de kunst, en dan heb ik het nog niet eens over het tot op het bot uitbenen van een tekst.
Heeft dat niet tevens met de opleiding aan de conservatoria te maken?
Daarover ben ik al evenmin echt enthousiast. Toevallig las ik onlangs het interview met Charlotte Ma rgiono op jullie site (klik hier), waarin ze min of meer hetzelfde zegt. De grote makke van het professionele muziekonderwijs is het gebrek aan podiumervaring van de kant van de docenten. Niet iedereen mag over een kam worden geschoren, maar er zijn erg veel mensen die het hoofdvak zang geven zonder dat ze ooit op het podium hebben gestaan. Terwijl het toch op dat podium is waar het vak echt kan worden geleerd.
Een soort pedagogisch droogzwemmen.
Ik vind dat er rare dingen gebeuren, ook in de wetenschap dat het een heel rare opleiding is. Wat moet je als student, maar ook als docent met zegge en schrijve VIJFTIG minuten hoofdvak per WEEK? Met de bezuinigingen die nu aan de orde zijn komt dat neer op maximaal 32 uur per jaar. Tel uit je winst, voor een hoofdvak! Belachelijk! De echt goede docenten laten het er evenwel niet bij zitten en besteden een deel van hun eigen tijd aan de ontwikkeling van echt talent.
Een elementair onderdeel van de zangpedagogiek is de techniek, de uitspraak van de vreemde talen en het stijlelement: barok, klassiek, romantiek, enz. En daarmee samenhangend dat enorme repertoire. Over toneelpresentatie heb ik het dan nog niet gehad. En dat moet dan allemaal in die VIJFTIG minuten per week?
Treurig daarbij ook is de stand van zaken rond het taalonderwijs. Ik heb nog meegemaakt dat ik vier talen moest leren: Nederlands, Engels, Duits en Frans, maar die laatste twee zijn ondergeschoven kinderen geworden.
Er moet echt heel veel gebeuren om het niveau op te trekken, laat staan om een peil te bereiken dat ook internationaal gewicht in de schaal legt. Het belangrijkste daarbij is dat het instrument gebouwd moet worden. Want de stem is geen piano. Dat bouwen, dat gebeurt veel te weinig en áls het gebeurt, is het te hopen dat het goed wordt gedaan want de stem is zo verknald, voorgoed. Al aan het begin van hun conservatoriumstudie krijgen eerstejaars nota bene Ravels »Shéhérazade« voor hun neus. Dat kunnen ze niet en dus gaan ze trucjes verzinnen om het toch nog ergens op te laten lijken. Die raken ze dus gedurende hun loopbaan nooit meer kwijt, ze zitten als het ware ingebakken.
Roberta en ik hebben er echt serieus aan gedacht om een opleiding te starten, maar we wilden dan alleen lesgeven, zonder administratief gedoe, het aantrekken van sponsors en wat er organisatorisch zoal verder bij komt kijken. We wisten precies wat we wilden, maar ook wat we absoluut niet wilden. Dat plan is daarom niet doorgegaan. Als we de vrije hand hadden gekregen? Iedere leerling zou dan letterlijk iedere dag twintig minuten les hebben gekregen, let wel, dag in dag uit, en twee jaar lang. Systematisch opbouwen van dat instrument dat de stem heet. Het repertoire kan dan in groepslessen aan de orde komen en degenen die daartoe al in staat zijn dat ook laten zingen. Kort en goed, een dagopleiding en niet zoals nu gebeurt, met slechts één les per week en de rest van de dagen dan zelf gaan knutselen, waardoor je een week later weer alles kunt terugdraaien wat verkeerd is ingestudeerd.
De structuur van de opleiding is fout. Daar kan verder niemand iets aan doen omdat we nu eenmaal opgescheept zitten met dat idiote budgetteringssysteem. Het is om moedeloos van te worden. Dan valt het de conservatoriumdocenten niet echt kwalijk te nemen dat ze zelf in de modder blijven steken.
Als we het toch over budgettering hebben: er zijn teveel conservatoria in ons land, het kan best een tandje minder. Ik ben bovendien een warm voorstander van specialisatie, niet alles op een grote hoop. Zoals die fantastische trombonegroep van Codarts in Rotterdam, al is die intussen dan naar het Amsterdamse conservatorium verhuisd. Wat op deze manier kan worden bezuinigd zou vervolgens ingezet moeten worden voor een betere opleidingsstructuur en methodiek.
Grote vocalisten lijken dus een andere opleiding te hebben genoten…
Vele van hen hebben ná een conservatoriumopleiding nog veel privélessen gevolgd, anderen hebben alleen maar privélessen gehad. Dat is doorgaans vanaf het prille begin goed aangepakt en dat werpt op den duur zijn vruchten af, al moet het talent uiteraard wel aanwezig zijn. Denk aan bijvoorbeeld die fabuleuze vioolschool van Philippe Hirschhorn in Utrecht, die echt grote violisten heeft opgeleverd, waaronder ‘onze’ Janine Jansen.
Het professionele muziekonderwijs is teveel versnipperd.
Waar wordt al niet het hoofdvak zang gegeven? Groningen, Zwolle, Enschede, Arnhem, Maastricht, Tilburg, Rotterdam, Den Haag, Amsterdam. En dan mag wel worden gezegd dat er aan de ‘ontvangende’ kant, dus de leerlingen, niet zoveel talent zit, maar aan de ‘gevende’, de docerende kant al evenmin. Daardoor ligt het nog meer voor de hand om de opleiding op hoogstens enige locaties te concentreren. Dat hoeft heus niet dichtbij huis te zijn, dat is je reinste flauwekul. Ik kwam uit Assen, maar ging wel piano studeren in Utrecht, bij Sas Bunge, en genoeg gewerkt om tijdens mijn studie brood op de plank te hebben. Ik gaf pianoles, plakte boeken, werkte met gehandicapten en waste af in hotels. Het kwam me niet aangewaaid. Het was vooral een kwestie van je tijd goed indelen, want je kunt niet zes uur per dag zang studeren. Je moet zuinig zijn op je stem, het is geen viool, cello of piano. Met een zangstudie is er doorgaans voldoende tijd over om andere dingen te doen.
|
|
|
Ilse Eerens |
Echt groot talent is dungezaaid.
En dat is maar goed ook, want er is niet voldoende werk in dit vak voor zoveel mensen. Echt talent komt altijd bovendrijven, daar ben ik honderd procent van overtuigd. We kennen nu allemaal Ilse Eerens, maar toen dat toen achttienjarige Belgische meisje bij mij voor het eerst kwam voorzingen kende niemand haar. Ik viel bij wijze van spreken van mijn stoel, zoveel talent, zoveel schoonheid in haar stem, maar technisch zat het fout. Die door God gegeven stem in de juiste richting te ontwikkelen! Je ziet het wel vaker bij natuurtalenten: Ilse heeft het vak moeten leren terwijl ze het in feite al kon. Ze wist niet waarom en ze wist niet hoe. Als je ziek bent moet je ook kunnen zingen en daarom moet je precies weten wat je doet. maar ik wist vanaf dat eerste moment: ze komt er en zo is het uitgepakt. Ze was heel anders opgevoed dan ik. Daar komt nog bij dat Belgen in mijn beleving heel wat bescheidener zijn dan Nederlanders.
Ilse werkt als een paard, is dol op repeteren, is uiterst kritisch jegens zichzelf en altijd bereid haar visie op een stuk opnieuw te wegen. Dat niets definitief is. Bij het repeteren van Rameau’s »Les Indes galantes« onder Frans Brüggen was zij het die hem zei dat ze dit werk nog niet eerder had ingestudeerd en dat ze vooral veel commentaar van hem verwachtte. Dat is altijd een krachtige combinatie: talent en leergierigheid. Nog geen dertig en al een carrière om heel trots op te zijn. Ze is zelfs in Argentinië geweest, in het Teatro Colón in Buenos Aires, maar ook in Australië en net terug uit Warschau. Dan is er de Munt in Brussel. Ilse is net zo’n uniek talent als Christianne Stotijn en dan weet je het gewoon: die komt er. Het is die grote middenmoot die goed is, maar niet uitzonderlijk; en komen er andere factoren bij, zoals uitstraling, présence, zaken die je niet kunt leren, net zo min als muzikaliteit. En daar is het hoe het muntje valt, naar rechts of naar links.
Timing…
Dat kun je volgens mij evenmin leren. Althans, niemand heeft het mij ooit uitgelegd, terwijl ik zo vaak de vraag krijg voorgelegd wat wel of niet een goede timing is.
Er is niet alleen timing in de muziek, maar ook in het leven.
Ook nog, op het juiste moment de juiste beslissing nemen. Maar als je echt goed bent is er altijd wel een manager te vinden die bereid is om voor jou aan de slag te gaan, desnoods de onderste steen boven te halen. Die heb je ook nodig om met al je talent niet alleen verder te komen, maar zo efficiënt mogelijk. Degene die de weg goed weet kan heel veel en achteraf vaak onnodige energie besparen.
Er is ook zoiets als beeldcultuur. Klassieke muziek die als ‘duf’ wordt bestempeld en die in de vaart de volkeren moet worden opgenomen met behulp van speelse hoezenpoezen, doorkijkblouses en vooral een erotische uitstraling. Zoals een Philips-man me eens zei: Die foto van Alfred Brendel doet het niet bij het jonge publiek.
Dat vind ik misschien wel het grootste nadeel: in mijn tijd waren al die wel of niet gefotoshopte glamourfoto’s niet nodig, we konden als artiesten zónder. Ik heb zowel Christianne als Ilse meegegeven dat het aan hen is of ze zich door dat beeldcircus wel of niet laten meeslepen: volg je intuïtie, die liegt niet en laat je nooit iets aanpraten. Ook niet meedoen aan spelletjes op televisie, geen jurering in specifieke programma’s zoals »Un voce particolare«. Ik kan geen mooi weer spelen als ik iets niet goed vind. Ik ben een Drentse die zegt wat zij denkt. Maar ik kan en wil mensen publiekelijk evenmin afkraken, want wat breng ik daardoor teweeg?
Heb je weleens in een stuk tegen je zin gezongen?
Ik had nooit Zemlinsky’s »Eine florentinische Tragödie« moeten doen, met al die hoge Bessen. Reinbert de Leeuw bleef maar aandringen, dat was volgens hem het ideale stuk voor mij, enz. Ik heb het gered, daar niet van, maar ik had het nooit en te nimmer moeten doen. Het was voor mij gewoon te hoog, technisch dus te hoog gegrepen, ik heb het er uitgeperst en achteraf bezien had ik het niet eens zo slecht gedaan, zo zag ik in een documentaire, maar toch.
Sommige artiesten ruilen al lang toegezegde optredens in voor “betere”..
Als je een contract hebt houd je je daaraan. En als er iets beters voorbij komt? Jammer dan. De vorige manager van Ilse wilde dat ze een week vóór de geplande concerten met Frans Brüggen en Jos van Veldhoven die opgaf om in New Castle »I Capuleti e i Montecchi« van Bellini te kunnen zingen. Een rol die zeer geschikt voor haar was, maar helaas, ze was niet vrij. Ze heeft die om die reden niet aangenomen, maar dat is haar zo ontstellend kwalijk genomen! Ze kreeg uit Engeland heel vervelende mails en telefoontjes, want New Castle was véél belangrijker dan de afspraken in Nederland, vond de manager. Ze zat er echt mee, maar ik hield haar voor het niet te doen. Het risico is er altijd dat je als onbetrouwbaar wordt gebrandmerkt en dan is het vrijwel over en uit. Één incident kan voldoende zijn om je de das om te doen. Die manager was fout, Ilse handelde juist.
Impresario’s lijken meer en meer naar de achtergrond te worden gedrongen door de komst van websites en email.
In mijn tijd hadden we alleen de postbezorger. Toen mijn zangcarrière op zijn eind liep kwam er alsnog een fax in huis. Tegenwoordig hebben de meeste artiesten een eigen website en email, waardoor het heel gemakkelijk is is geworden om rechtstreeks contacten te leggen en te onderhouden. Maar wanneer die echte carrière nog van start moet gaan heb je gewoon iemand nodig die de juiste contacten heeft en ze op jouw talenten en mogelijkheden attendeert. Een impresario die goed op de hoogte is van de programmering bij de verschillende orkesten, gezelschappen en ensembles en die deze instellingen kan attenderen op jouw talent, is bij wijze van spreken goud waard.
Ik heb in het begin van mijn carrière heel veel geluk gehad met Piet Veenstra, toen de artistiek leider van het Residentie Orkest. Hij zei: “waarom zou je het ver van huis halen als je het dichtbij ook kunt krijgen?” In mijn eerste jaar als soliste bij het Residentie Orkest heb ik Ligeti, de »Missa solemnis« van Beethoven en »La vida breve« van De Falla gezongen. Sindsdien was ik in geen enkel hokje meer te stoppen. Want dat is ook zoiets, dat je al snel een etiket krijgt opgeplakt. Bijvoorbeeld dat van een Mahlerzangeres. Het wordt dan al snel een vicieuze cirkel, als je constant voor Mahler wordt gevraagd en je dus ook voortdurend Mahler zingt.
|
|
|
Jard van Nes en Hans Hierck |
Hoe kijk je tegen audities aan?
Zelf heb ik in totaal drie audities gedaan. De eerste was in Keulen, voor de Chicago Lyric Opera, met veertien kandidaten zonder vooraf afgesproken volgorde. Voor eenieder was een kwartier uitgetrokken, het was ergens op de zevende verdieping. Niemand kon naar beneden voor een kop koffie, want dan kon het uitgerekend jouw beurt zijn. Ik had geluk, ik was de vierde maar daarmee hield mijn voorspoed wel op want ik hoorde er nooit meer iets van. Ik kwam thuis en zei tegen Hans (Hans Hierck, voormalig directeur van Het Gelders Orkest, bekend jurylid en programmamaker bij Radio 4): “Dat doe ik nooit meer.”
Ik was niet lang daarna in Londen en daar hoorde ik dat Georg Solti contact met me had gezocht. Ik was echter vastbesloten om niet te auditeren, maar nee, dat was de bedoeling niet. Hij had veel over me gehoord en wilde me ontmoeten. Ik zocht hem thuis op, waar hij zelf aan de piano ging zitten. Hij vroeg of ik het Requiem van Verdi op mijn repertoire had. Dat was zo en vervolgens hebben we een uur keihard gewerkt, waarna ik prompt werd geëngageerd voor de uitvoering van het werk in Bologna. Vanaf die tijd heb ik veel met hem gewerkt. Dat soort audities heeft zin, maar nu is er alleen nog sprake van algemene audities, waarbij een kandidaat soms slechts een paar minuten op het podium staat. De casting directors zijn geen musici: ze kijken meer naar hoe je er uitziet dan hoe het klinkt.
Mijn derde auditie, als je het zo wil noemen, was op verzoek van Haitink die mij bij Covent Garden als Erda in Wagners »Ring« wilde hebben. Ik zal toen vijfendertig zijn geweest en vond dat eigenlijk te vroeg. Zeker, ik had de voor deze rol vereiste laagte, maar de klank van mijn stem was vrij slank. Op dat moment zong ik Fricka en zei dat ook tegen Haitink: dat ik eerder een Fricka dan een Erda was. Toch vroeg hij mij om het te komen ‘bewijzen’ en zo heb ik daar voorgezongen. Wat ik vond, vonden zij ook: eerder een Fricka dan een Erda, maar een Fricka hadden ze al. Niet erg, nu wisten ze het!
Vorig jaar werden er bij het Internationaal Vocalisten Concours in Den Bosch door Annett Andriesen ook audities georganiseerd. Twee van mijn leerlingen moesten dat ook doorstaan. De tijd die iedereen kreeg op papier bleek behoorlijk ingekort en ik was heel boos over de labberkakkerige manier waarop er daar met de kandidaten werd omgesprongen. Er mocht slechts één stuk worden gezongen, en bij de aria’s in A-B-A vorm alleen de eerste A en een stukje B. “We hebben genoeg gehoord, dank u wel.” Wegwezen. Verschrikkelijk unfair, zo ga je niet met mensen om, maar zo gaat dat tegenwoordig.
Je hoort weleens iets over kruiwagens…
Dat zal best, maar daarvan hoeft niemand hoge verwachtingen te hebben. Ja hoor, het kan even werken, maar wie niet echt goed is wordt heus niet teruggevraagd. Daar gaat het nu juist om: dat je wordt teruggevraagd.
Soms maak ik een dirigent op een bepaald talent attent. Dat heb ik o.a. bij Jaap van Zweden gedaan, die toen ter plekke wilde engageren. Fijn natuurlijk dat een dirigent als Jaap zoveel waarde hechtte aan mijn oordeel, maar zo werkte het niet, vond ik. Niet alleen op mijn mening afgaan, maar eerst zelf luisteren en pas daarna beslissen. Dat is de goede volgorde.
Dat doe ik graag voor echte talenten, maar dan zijn er mensen die denken dat ze uit hun contact met mij voordeel kunnen halen: via jou kan ik misschien, enz. Nou, niet dus.
De bezuinigingsplannen stemmen je somber?
Als het inderdaad de bedoeling is om de praktijk om te gooien kan ik daar wel mee leven, maar waar ik bijna slapeloze nachten van heb is de agressieve manier waarop in dit land opeens over kunst wordt gesproken, en dan met name door Haagse politici. Het is totaal omgeslagen en men is volslagen vergeten of uit het oog verloren dat een orkest een belangrijke functie heeft in de gemeenschap. Neem het Gelders Orkest, waarmee we, Hans en ik, zeer warme banden onderhouden. De orkestleden geven les op het conservatorium of de muziekschool, ze doen ook daarbuiten heel veel aan educatie en werken samen met de Philadelphia Stichting (gehandicaptenzorg). Zo zijn er schoolklassen maar ook gehandicapten, geestelijk of lichamelijk, die midden in het orkest mogen zitten, repetities kunnen meemaken. Daar wordt zo positief op gereageerd dat de mensen uit het orkest soms met de tranen in hun ogen zitten te spelen.
Dan heeft het orkest in de binnenstad een functie naar de horeca en andere evenementen en nu moeten ze het dan met de helft minder subsidie doen? Zijn die orkestleden subsidieslurpers? Kom nou, dat zijn mensen met een báán!
Het zogenaamde ‘schnabbelen’ heeft mogelijk aan de negatieve beeldvorming omtrent het inkomen van de beroepsmusici bijgedragen. Daar wordt veel verdiend, heet het dan.
Ik heb gehoord dat goede musici, die freelancer zijn, niet meer ontvangen dan 75 euro per repetitie en 160 euro voor een concert. Dat zijn geen bedragen om van je stoel te vallen. Ik heb het niet over de kleine top die heel veel geld verdient. Ik zie ook niet in waarom een Neeme Järvi voor een seizoen in Den Haag met ik weet niet hoeveel tonnen naar huis gaat.
Er moet worden bezuinigd, de toekomst van ons orkestbestel gaat er anders uitzien.
Dat geloof ik ook. Het idee van Hans is om tot een pool te komen waaruit kan worden geput. Niet meer een vast orkest die een stad of een regio bedient, maar een flexibele organisatie die de musici ‘levert’ voor een specifiek ensemble. De kwaliteit van die musici is tegenwoordig dusdanig dat het niet meer nodig is om een orkest vanaf de grond op te bouwen, die tijd is gewoonweg voorbij. Men moet eerst programmeren en daar dan de musici bijzoeken; niet andersom.
Daar komt nog iets anders bij. Vaste verbintenissen zijn door de globalisering op de tocht gezet. Dat geldt niet alleen voor dirigenten en instrumentalisten, maar ook voor vocalisten. Vroeger woonde een zanger in een stad die er een operahuis opnahield waar hij of zij aan verbonden was. En die zong daar niet alleen, maar gaf er ook les. Ik gaf les in Den Haag, hoofdvak zang op het conservatorium, maar ik zat op een gegeven ogenblik bijna alleen nog maar in het vliegtuig, reizend van hot naar her. Als ik dan thuis was moest ik eerst op adem komen en mijn stem sparen. Het ging op die manier niet. Ik moest met het lesgeven stoppen, hoe jammer ik dat ook vond. Ik geef verschrikkelijk graag les.
Wat is je voornaamste drijfveer om les te geven?
De meesten zullen geen carrière maken, dus die gaan lesgeven. Dat kunnen ze dan maar beter goed doen. Ik krijg er een kick van als mensen binnenkomen met problemen en dat ik die kan oplossen, waarna ze helemaal blij weer vertrekken. Het leukste op dit gebied is op Schiermonnikoog, waar ik jaarlijks een hele week lesgeef. Wat er in die zes dagen gebeurt, welke vorderingen er dan worden gemaakt, niet te geloven! Dan schieten ze vooruit, terwijl ze ook nog bij elkaars lessen zitten en daar heel veel van opsteken. ’s Ochtends privéles en ’s middags in klassikaal verband en zie én hoor de vorderingen!
|
|
|
|
Tijdens de Schubert Masterclass 2011 |
|
Hoe worden die privélessen ervaren?
Ze zijn er juist voor bedoeld om een leerling kennis te laten maken met mijn aanpak, maar ook om ze gerust te stellen: dat ik echt niet bijt. Er moet een vertrouwensband tussen docent en leerling worden gekweekt en daar horen anderen niet bij te zijn. Die bouw je samen op. We proberen dan technische aspecten uit en ’s middags kan daar in de klas wanneer nodig op terug worden gekomen. Daarom geloof ik in een opleiding waarin zeker aan het begin iedere dag les wordt gegeven.
Impliceert je aanpak ook dat je precies aangeeft voor welk repertoire een leerling niet of minder geschikt is?
Exact. Bijvoorbeeld een lichte sopraan die iets zwaar dramatisch wil zingen moet ik dan echt uit de droom helpen; of het omgekeerde natuurlijk. Nog even terugkomende op Ilse Eerens: toen ze hier kwam zong ze al Hérodiade van Massenet. Van Richard Strauss zong ze diens zwáre liederen. Ze was toen net achttien! Ik vond dat ze terug moest naar Mozart, want ze was bezig haar stem te verpesten. Maar wat ook een onderdeel is van echt talent: ze voelde dat haar stem achteruitging, zo jong als ze was. Ze voelde dat het niet goed was wat ze deed.
Een halfjaar later gaf ze me een video, waarin ze als zestienjarige de hoofdrol zong in een operaatje van Salieri. Ik haalde Hans uit de tuin: “Je moet nu eens komen kijken, want nu snap ik waarom ze bij mij terecht is gekomen.” Het was zó prachtig, zo transparant en zo licht, maar toen ze voor het eerst bij mij kwam zat er druk op haar stem.
Vals zingen is ook zo iets. Dat heeft niets met de oren, maar alles met slechte techniek te maken. Veel vocalisten zingen te laag, vooral in het midden- en in het lage gebied. Ze laten de boventonen niet meeklinken: ze lopen de trap af, in plaats van dat ze bovenaan blijven stappen. zeg ik dan maar. Ze vergeten in het midden en de laagte met dezelfde energie te zingen als in de hoogte.
Er zit een soort draaideureffect in: docenten die zelf slecht zijn opgeleid kunnen nimmer zelf goed les geven. Zo wordt ook het slechte doorgegeven.
Ze zijn net zelf afgestudeerd en dan doen ze het hoofdvak zang. Dat kan niet. Er is zeker een groep docenten die het goed doet, weet wat er te koop is, praktijkervaring heeft, maar helaas is dat slechts een kleine minderheid. Het merendeel heeft werkelijk geen flauw idee van zoiets als toonvorming. Ik krijg zelfs afgestudeerde zangers op mijn ‘spreekuur’ die van ademhalingstechniek geen flauw benul hebben, terwijl die nu juist aan de basis van het gehele zangvak staat! Ademsteun, houding, géén idee! Hoe produceert zo iemand één goede toon? De stem is een instrument, het moet klinken en dragen tot de achterste rij. Maar nee hoor, geen flauw idee! Je houdt het niet voor mogelijk.
De consequentie van een rommelige tot slechte aanpak is dat echt talent alsnog verloren gaat.
Dat is in het verleden ook gebeurd. Toen ik nog in Arnhem woonde kreeg ik een meisje op les die een volledige conservatoriumopleiding had gevolgd maar vijf tonen miste. Met engelengeduld hebben wij die tonen er weer in gekregen. Later kwam ze met een opname van haarzelf, gemaakt zo rond het tijdstip dat ze het conservatorium was binnengekomen. Haar vertolking van een Bachcantate, zo prachtig, met een bloedmooie stem, zo zuiver, zo helder, zo muzikaal. En dan komt ze ná haar conservatoriumstudie bij mij en mist ze vijf tonen…
Zij had in ieder geval niet het vermogen om het mankement zelf op tijd op te merken.
Dat was inderdaad het probleem. Sommigen gaan zang studeren zonder dat ze een instrumentale achtergrond hebben: geen lessen op een bepaald instrument, maar alleen zang. Dan worden ze echt ontdekt door hun stem. Ze weten weinig tot niets van compositietechniek, van melodie, harmonie, ritmiek en die lacunes kunnen ze bijna niet meer inhalen. Ze worden uitsluitend op hun stem binnengehaald en dan is alles nieuw. Wie kan dan nog beoordelen of er sprake is van een slechte docent? Waar is het vergelijkingsmateriaal, waar is de eigen toetssteen?
Ik had als kind eerst acht jaar viool gestudeerd, me met gitaar en blokfluit beziggehouden en daarnaast ook nog een stevige portie pianoles gehad. Mijn eerste studie aan het conservatorium was piano en schoolmuziek met een hoop muziektheorie: zo moest ik contrapuntoefeningen inleveren, vierstemmige fuga’s maken enzovoort. Die achtergrond leverde me bij de latere zangstudie heel wat meerwinst op; om maar niet te zeggen dat het van onschatbare waarde is geweest. Wie eenzijdig aan een zangstudie begint komt a priori veel tekort en dan is het maar te hopen dat de docent voldoende geëquipeerd is om dat zo goed mogelijk te compenseren.
Een stevige muzikale achtergrond hoeft niet per se een eerste vereiste te zijn voor een succesvolle zangcarrière.
Het is niet helemaal zwartwit, maar een pre is het duidelijk wel. Natuurlijk zijn er leerlingen hier voorbijgekomen die werkelijk een dijk van een stem bezaten, maar zonder enige muzikale achtergrond, soms afkomstig uit een milieu waar in het geheel geen muziek werd gemaakt en het toch goed doen. Maar wat je ook vaak ziet is iemand die verschrikkelijk zijn best wil doen, gaat duwen en schreeuwen omdat de voorwaarden er eenvoudigweg nog niet zijn om het op een relaxte manier te laten gebeuren. Zoals je ook niet tegen een kind kunt zeggen dat hij moet groeien: dan zul je het wel goed te eten moeten geven. En bij zang is dat goede eten dat je het goede gereedschap aanreikt voor een goede techniek.
Jij bent als docent degene die de leerling niet alleen bewust maakt van zijn mogelijkheden, maar tevens van zijn beperkingen. Dat betekent dan tevens dat je als docent de criteria moet aandragen op grond waarvan zo’n leerling zich daarvan in voldoende mate bewust is of wordt.
Als iemand door de aangereikte techniek voelt hoeveel gemakkelijker het zingen gaat: concentreer je daarop. Van daaruit probeer je door een positieve insteek uit te breiden. Een talentvolle leerling begrijpt dan ook wat er nog ontbreekt en wil daaraan werken. De mensen die hier voorbijgekomen zijn, zijn allemaal kritischer op zichzelf geworden, maar ze horen nu ook wat er bij collega’s wel of niet aan schort.
|
Hoe kijk je tegen concoursen aan?
Daar ben ik heel dubbel in. In muziek kun je geen wedstrijd houden, maar aan de andere kant kunnen sommigen juist daardoor echt doorbreken. Dat is mij ook overkomen, dankzij het Internationaal Vocalistenconcours in Den Bosch. Daarna heeft Piet Veenstra mij geëngageerd en zong ik in datzelfde jaar bij tal van oratoriumkoren, waardoor ik een geweldig pak ervaring opdeed. Ik reed van hot naar her en zong zo’n beetje in alle grote oratoria die er geschreven zijn.
In zo’n concours word je wel gelijk voor de leeuwen gegooid.
In zekere zin toen niet, want de eerste ronde was zonder publiek. Dat was er pas vanaf de halve finale, toen met uitsluitend pianobegeleiding. Nu is alles met publiek én met orkest. Als de kandidaten de goede instelling hebben leren ze er ook van, maar het is en blijft een vreemde situatie: wedijveren in de kunst. Maar ik vind sowieso dat er teveel concoursen zijn.
Concoursen hebben ook een commercieel doel.
Dit jaar zat ik in de selectiecommissie van het Koningin Elisabeth Concours in Brussel. We moesten door maar liefst 198 dvd’s met optredens heen om de deelnemers te kunnen selecteren. Daarnaast leverde ik commentaar tijdens de tv-uitzendingen van de VRT. Ik heb ze toen gezegd dat ik het niet begreep waarom de omroep was overgeschakeld van de reguliere avonduitzendingen naar uitsluitend de zogenaamde ‘nachtlus’, dus uitzending in de kleine uurtjes, en dit op het laatste moment, met uitzondering van de live uitgezonden finaleavond. De hele week een avond lang had de VRT een fantastisch publiek voor die uitzendingen kunnen hebben, zowel in Nederland als in België, en dan besluit men ineens om daarmee te stoppen. Alleen de RTBF, de Franstalige tak, hield vast aan het oorspronkelijke schema. Hoe het ook zij, de Nederlandse omroepbladen waren allang gedrukt of in voorbereiding en daar stonden die ‘spontane’ wijzigingen dus niet in. Hoe verzin je het. Dus zo commercieel waren ze nu ook weer niet.
Jaren geleden gaf ik ook commentaar op de VRT en toen zei mijn Belgische groenteman spontaan: “U bent in mijn huis geweest!” Ik begreep ‘m niet, tot hij mij uitlegde dat hij naar het Elisabeth Concours had gekeken!
Klassieke muziek voor een breder publiek.
Ha ha. Popzangers klassiek laten zingen op tv.. Maar dan ga je toch niet aan het niveau tornen? Maar ook met andere zogenaamd populaire klassieke-muziekprogramma’s zal dat echt niet lukken. Er moet aan de basis worden begonnen en dat is voor mij de lagere school. Daar begint het muziekonderwijs en nergens anders. Dat is wat bijvoorbeeld het Gelders Orkest doet. Schoolkinderen tijdens een repetitie tussen de musici. Musici ook die de wijken intrekken en de schooljeugd kennis laat maken met hun instrument. Enthousiasmeren en kennis overbrengen, daar gaat het om. Toen onze jongens middelbare school deden waren er zogenaamd drie cultuurvakken: drama, muziek en tekenen. Alleen waren toen de eerste twee al wegbezuinigd.
Nieuwsgierigheid prikkelen.
Wilma ten Wolde, die het Nationaal Kinderkoor leidt, schreef eens voor NRC Handelsblad haar aflevering van het wekelijks dagboek. De aanleiding was dat het koor was uitgenodigd om bij de doop van prinses Amalia te zingen. Er hadden toen al meerdere kranten geschreven dat klassieke muziek helemaal niet geschikt was voor kinderen en daar was Wilma terecht bijzonder kwaad over geworden. Ze schreef dat die kinderen altijd zongen, ook op weg naar die doop, maar evenzo op de terugweg, en meerstemmig! Wat zei de chauffeur van die bus? Wat is dit prachtig! Hier heb ik nooit eerder kennis mee gemaakt. Daar gaat het om, kennismaken met.
Onze eigen kinderen wilden op een gegeven moment niet meer mee naar concerten, maar nu merk ik dat het weer is teruggekomen omdat ze het in hun jeugd hebben meegekregen. Waarmee ik wil zeggen: het mag dan verloren gaan, maar dat is vaak tijdelijk.
Er zijn ook bemoedigende muziek-op-schoot initiatieven.
Ouders die met hun kinderen muziek komen maken. Er zijn overal in Nederland groepen en groepjes ontstaan die zich daarmee bezighouden. Dat vindt zijn oorsprong in de ouders, die op de een of andere manier een muzikale opvoeding hebben gemist en het voor hun kinderen per se wel willen. Er gebeuren gelukkig heel leuke dingen.
Van de mens mag trouwens ook wel worden verwacht dat hij zelf op onderzoek uitgaat, zijn horizon verbreedt. De basis hoeft niet per se in de jeugd worden gelegd.
Natuurlijk niet, maar het helpt wel. Tegenwoordig is er een overmaat aan beeldcultuur, de mens is zo visueel ingesteld. Zozeer zelfs dat hij niet eens in de gaten heeft dat hij naar eigentijdse muziek luistert tijdens het bekijken van een film!
Veel componisten hebben zich op het multimediagebeuren gestort en proberen dat als uitgangsbasis voor hun creativiteit te gebruiken. Daar is overigens niets op tegen. Misschien moet het ook wel veranderen, maar al die moderne ontwikkelingen ten spijt vraagt klassieke muziek nog steeds om goede zorg en begeleiding. We hebben echter de pech dat we zijn opgescheept met een staatssecretaris die vindt dat de klassieke-muzieksector zichzelf wel kan bedruipen, gelet op de manier waarop André Rieu dat doet. Kom nou toch! Ik heb heel veel respect voor André, ik ken hem nog uit de tijd dat hij de aanvoerder was van de tweede violen bij het Limburgs Symfonie Orkest en ik optrad in Wagners »Wesendoncklieder« onder Ed Spanjaard. We waren er tijdens de repetitie niet goed doorheen gekomen, maar het was toen wel André die opstond en zei dat het zo mooi werd dat er best wel een halfuur langer gerepeteerd kon worden. In de pauze had hij me verteld dat zijn grote droom een salonorkestje was. Nou, dat is hem wel gelukt! Het is zijn muzikale keus geweest en hij bereikt er miljoenen mensen mee, die hij een grandioze avond bezorgt. Hij gooit er al zijn geld in, zorgt van A tot Z voor zijn musici, geen kwaad woord daarover, maar het is maar een heel klein nisje in die enorme muziekgeschiedenis die we hebben.
Naarmate de tijd verstrijkt is er steeds meer om op terug te vallen, een ware hoorn des overvloeds. Die geschiedenis zal eens oeverloze proporties gaan aannemen waardoor geleidelijk aan weer heel veel zal verdwijnen.
Zoveel stukken, zoveel uitvoeringen, en het gaat maar door en door en door. Overprikkeling en vervlakking kunnen hand in hand gaan. En er zijn veel meer creatieve mogelijkheden dan vroeger. Mijn zoon herkende de »Walkürenritt« als ringtone op zijn mobiel…
We worden overvoerd en dat geldt voor alles. Syrië kunnen we nu per seconde volgen en we weten op slag wat er op de financiële markten gebeurt. Wie kan er vandaag de dag nog zonder email? Ipad? We slepen een hele bibliotheek digitaal achter ons aan! De mogelijkheden lijken onuitputtelijk. Overigens laat ik het bij email en dat ook niet iedere dag.
Maar luisteren we nu nog wel naar die oude stemmen?
Het is jammer dat de opnamekwaliteit in die dagen zwaar onder de maat was. Daardoor word je als luisteraar te sterk met het korte vibrato geconfronteerd: de boventonen ontbreken immers. En er zijn van die uitvoeringen die ongelooflijk spannend zijn, mij naar de keel grijpen, terwijl anders wordt gezongen dan in de partituur staat aangegeven. Een goed voorbeeld daarvan zijn Moesorgski’s »Liederen en dansen van de dood« gezongen door Galina Visjnevsjkaja. Die vrijheid van toen, die kan niet meer, dat wordt vandaag de dag niet meer geaccepteerd.
Technisch kunnen instrumentalisten, maar ook vocalisten meer dan vroeger, maar wat ik duidelijk mis is de diepgang in de interpretatie. Ik merk dat ook bij mijn leerlingen, die hier met een stuk verschijnen dat ze niet of nauwelijks in de vingers hebben maar dat ze wel over een paar weken al moeten zingen. Dat gaat dus niet. Ik werkte soms een jaar aan een stuk. Ken je eigen kracht, maar ook je beperkingen! Ik zal zo’n drieëndertig zijn geweest toen Hein van Rooyen, toen artistiek directeur van het Concertgebouworkest, mij vroeg of ik wilde inspringen voor Jessye Norman, met Berlioz’ »Les nuits d’été« op het programma. Ik kende dat stuk al tien jaar, was er al die jaren mee aan het werk geweest, maar had het nog nooit in het openbaar gezongen. Nee dus. Vond hij dat vervelend? Nee, want – zo luidde zijn reactie – dan weet ik de volgende keer dat je iets wel goed kunt als je ja zegt!
Bezorgt je eigen cd je concurrentie?
Dat heb ik wel zo ervaren. De perfectie van de cd kan een behoorlijk obstakel opleveren, maar dat geldt ook voor oude live tv-opnamen. Ik herinner me nog dat ik in Madrid was voor Mahler II en dat op de avond vóór mijn concert de uitvoering van hetzelfde stuk uit de beroemde serie Kerstmatinees met het Concertgebouworkest onder Haitink werd uitgezonden. Dat was, mind you, wel een uitvoering van twintig jaar eerder! Ik zag me daar toen terug op tv, ik had toen nog bronchitis ook en ik dacht jeetje, dat red ik nu niet. Wat was dat toen fenomenaal! Zo word je inderdaad een concurrent van jezelf.
|
|
|
Roberta Alexander |
Het moeten grootse momenten zijn geweest, daar en toen in het Concertgebouw.
Dat was zo feestelijk en zo indrukwekkend dat ik iedere minuut ervan nog kan terughalen. Iedereen was op zijn best, koor, orkest, solisten, dirigent, terwijl de repetities toch best lastig waren. Bij de televisie gaat het alleen maar om het ‘plaatje’. Roberta (Alexander) en ik raakten steeds meer geïrriteerd, wanhopiger ook, want dan moesten we daar staan, dan weer daar. Nee, dan weer daar, maar dan kwam er een fagot uit ons hoofd, enz. Niemand had het verder over dat gigantische werk zelf, wat ons behoorlijk dwarszat. En we waren vanaf het begin al zo zenuwachtig, toen we in de straat naast het Concertgebouw al die omroepwagens zagen staan, met die eindeloos lange kabels en al die haspels. Mijn hemel, dachten we, wat overkomt ons hier! We want to go home!
Op een gegeven moment zei Roberta tegen de tv-mensen: doen jullie nu maar zoals jullie het willen hebben, dan gaan wij naar huis en kijken we daar wel naar de Kerstmatinee. Dan zien we thuis wel hoe jullie het allemaal hebben opgelost. Uiteindelijk was er dan de generale met publiek en dat was voor ons gelijk vertrouwd, want dat beeld kenden we goed. Dus toen we in die heel warme zaal de trap afkwamen vielen de spanningen bijna als vanzelf weg.
Luister je naar je eigen opnamen?
Vroeger bij uitzondering, want ik was zelden echt tevreden over mijn stem in zo’n opname. Sterker nog, ik vond anderen meestal beter dan ik, hoewel ik me ervan bewust was dat ik een bijzondere stem had. We leven sinds het begin van de jaren tachtig in het tijdperk van de cd, maar ik heb hier nog een groot aantal opnamen van mijzelf op cassettebandje. Inclusief het erbij horende gejengel! Soms komt er dan een cd uit met vroegere opnamen, zoals volksliedjes van Brahms, Bergs op. 2, Debussy, De Falla met Gérard van Blerk, maar ook die Luister-cd, een aan mij gewijde special met liederen van Sibelius, Liszt en Chausson, best een ear-opener waar ik heel blij mee was. Na zoveel tijd ben je vergeten welk gevecht je toen moest leveren. Voor het eerst hoorde ik mij op cd, in plaats van op een cassettebandje! Ik vond het goed, was er erg blij mee. Maar er ligt nog zo heel veel in het archief dat best ontsloten zou mogen worden. We hebben plannen om een cd-box uit te geven, maar dat is niet iets om er zomaar even bij te doen; en ik kan zo laks zijn! Ik maak liever muziek, speel liever heel veel piano, en kijk liever vooruit. Alles wat op de plank ligt ademt het verleden.
Terugkijken kan geen kwaad.
Ik heb een geweldige tijd gehad en mag helemaal niet klagen, met fantastische concerten, recitals, prachtige opera’s, grote orkesten, dirigenten en regisseurs. Van Ligeti met Peter Sellars en Esa-Pekka Salonen tot producties met Johannes Schaaf en Georg Solti tijdens de Salzburger Festspiele 1991. Ik heb er allemaal van genoten, met heel diepe teugen, maar op een gegeven moment gaat je lijf tegensputteren, waar dan ook nog eens de gevolgen van een rugoperatie bijkwamen. Op het podium met vier schroeven in mijn rug! Ik kon lange tijd niet zitten, alleen maar liggen of staan, met een plaatwerk en een gipskorset. Dan was er tot overmaat van ramp de menopauze, waardoor ik absoluut niet meer op mijn stem kon vertrouwen. De ene dag was ik een sopraan, de andere een bas. Toen begon bij mij de gedachte post te vatten dat mijn zangcarrière misschien weleens ten einde zou lopen. In september 2000 overleed mijn jongste broer, hij was 47 (sinds kort heb ik ook mijn tweede broer verloren en heb ik er nog maar een over). Ik voelde me doodongelukkig, moest weer op reis en werd nog heviger dan anders met de nadelen van het vak geconfronteerd: je bent doorgaans alleen, ondanks mijn boeken (geen tv kijken in hotelkamers, want dat is zo’n eenzame bezigheid, maar een boek lezen kun je overal). En wie mocht denken dat je voor of na een voorstelling of concert met elkaar optrok? Met sommigen wel, maar met de meesten toch niet. Ik bewaar goede herinneringen aan dirigenten als David Zinman, Eliahu Inbal en Günter Neuhold, maar als solist was je vaak klaar vóór de pauze. Dan was je al lang en breed terug in het hotel als het concert was afgelopen. Je moest tenslotte ook nog eten, want je zong niet met een volle maag. Succes beleefde ik in mijn eentje, maar de ellende ook, als ik eens niet zo goed in mijn vel zat. Achteraf, als ik een live-opname terughoorde, bleek het alleszins mee te vallen, was het lang zo erg niet als ik toen zelf dacht, maar zo in je eentje voortmodderen is toch geen pretje. Mijn boek was mijn beste metgezel, ik las overal: in restaurants, op vliegvelden en hotelkamers. Ik las alles wat los en vast zat, waarvan veel Engelse literatuur. Ik kwam er laatst achter dat ook Haitink belangstelling heeft voor George Eliot, the Brontë sisters, Henry James, die historische tijdsbeelden.
Bezocht je ook musea?
Zelden of nooit, want ik vind dat je museumbezoek met iemand moet delen. Wel ben ik gek op sieraden, niet om ze te kopen, maar om ze te zien. Ik was eens in New York, toen Gilbert Kaplan, je weet wel, van Mahler II, me uitnodigde voor een veiling van estate jewelry. Dat glimt voornamelijk, het zijn joekels van stenen, en toen zag ik dat daar ook kijkdagen waren voor weefwerk, kleden en zo. Dat interesseerde me mateloos. En boekhandels natuurlijk, want daar viel altijd wel iets op de kop te tikken dat ik per se moest lezen. Heerlijk, ’s ochtends in je eentje door zo’n stad dwalen. Mensen kijken, goed observeren, waardoor je heel veel kunt ontdekken. Door veel te lopen zie je ook veel. Ik deed dat dan tot pakweg een uur of twee, om zo laat mogelijk te lunchen en daarna een poosje naar bed te gaan. Ik sliep niet altijd, maar gewoon lekker in bed, met de benen omhoog. Rond een uur of vijf bestelde ik dan thee en maakte ik mezelf op voor het komende concert die avond. Ik arriveerde daar altijd heel vroeg van tevoren, minstens zo’n anderhalf uur eerder. In Nederland nog vroeger, om mijn gezin uit mijn hoofd te krijgen. Dan opmaken, inzingen, die rituelen die gewoon nodig zijn, die je nodig hebt. Het liefst alleen, want ik heb een bloedhekel aan in- en uitlopende mensen die in je kleedkamer eigenlijk niets te zoeken hebben maar er wel zijn omdat ze die of die kennen. Nog erger als ze ook nog een gesprek wilden beginnen, terwijl ik in mijn hoofd met iets heel anders bezig was. Ik was er nogal onhandig in om ze eruit te werken.
De nadelen van het alleen zijn…
Op een gegeven moment gaat de weegschaal kantelen. Het alleen zijn ging zwaarder drukken, ik miste vriendschappen want ik was er nooit. Dan ging het niet meer zo lekker, wat trouwens vaak ook voor het hotel gold, want zelden eindigde ik in de kamer waar ik begon. Er was altijd wel iets, een lift naast je deur, of een luidruchtig washok, een kletterende Coca-Cola machine of een drilboor boven je kop. Omdat je alleen was kreeg je meestal een rotkamer.
Ik heb al eerder gemerkt dat Hans en jij zich bijzonder opwinden over de bezuinigingen in de muzieksector.
Het is gewoonweg verschrikkelijk. Hans ligt er letterlijk van wakker. Hij ontwerpt ’s nachts scenario’s over hoe het verder moet (klik hier). Hij heeft geen rust in zijn kop, ziet de gevolgen van wat de Haagse politiek voor de muziek in petto heeft. Hoe moet het straks, als een orkest een grotere regio moet gaan bedienen? Wat gaat al dat extra gereis niet kosten? En al die mensen die werkloos worden terwijl ze hun vak wel moeten onderhouden? Want anders is het echt afgelopen. En wat is verloren is misschien wel voorgoed verloren, komt niet meer terug. Dat is niets anders dan kapitaalvernietiging. Bedenk daarbij dat het huidige niveau van de orkestmusici heel hoog is. Maar ook de maatschappij zelf lijdt er rechtstreeks onder, want wat haal je niet weg. Politici zitten er hoogstens vier jaar en verder denken ze niet. Er is geen visie, er is geen goed plan, het lijkt daarentegen op prijsschieten. Hupsakee, de BTW naar 19%, met uitzondering van het circus en de bioscoop. Pure willekeur is het en niets anders.
Dat neemt niet weg dat de muziekindustrie deels een fossiele indruk maakt.
Zeker, het kan en het moet anders, want wat is versteend moet echt worden losgewrikt. Het kan leuker, spannender, inventiever, creatiever, enz. Muziek ook in combinatie met andere dingen, niet per se als een wereld op zichzelf. Ik ben betrokken bij allerlei evenementen die bomvolle zalen opleveren. Een duidelijk teken dat mensen er behoefte aan hebben. Niks linkse hobby’s. Kunst is van ons en voor ons allemaal. Schiermonnikoog vind ik een prachtig voorbeeld. Je zit allemaal in die kroeg van Van der Werff, je komt mekaar overal tegen op het eiland de fiets, musici en publiek. In Schiermonnikoog gaat het helemaal zonder subsidies, er zijn alleen sponsors, maar nu, met al die bezuinigingen in aantocht, weet ik het niet. Heeft het Oerol-festival op Terschelling overlevingskansen? Ik weet het niet. Je moet wel creatief blijven, hoe dan ook. Piet Veenstra was niet voor niets zo succesvol was met het programmeren van de concerten van het Residentie Orkest in de jaren zeventig, met sit-ins incluis die zo rond de klok van vier begonnen. Dat waren reuze avontuurlijke programma’s die liepen van Guillaume Machaut tot de hedendaagse muziek. En het was er altijd bomvol. Kijk het nu eens aan, met een halflege zaal of nog erger!
Een van mijn laatste concerten daar was met Elgars Sea Pictures onder Svetlanov. De mensen klapten na ieder nummer, dat had ik nog nooit meegemaakt. Wat bleek? De zaal zat vol met sponsors! Ze hadden blijkbaar geen idee van de mores.
Met Solti in Salzburg, de Festspiele. »Die Zauberflöte«. Wij stonden tijdens de ouverture achter de coulissen, wachtend op de dames in ‘Zu Hilfe! Zu Hilfe!’. Als we dan weer zo’n slap applausje hoorden keken we elkaar veelbetekenend aan: er zijn weer heel veel diamanten in de zaal… Ze zijn zeker bang dat ze ze verliezen als ze hard klappen… Overdag, tijdens de openbare repetitie, kwamen de mensen ook in het lang, maar dat was het echte publiek dat de tent vervolgens bijna afbrak van enthousiasme. Dan was het een geweldige belevenis.
De kunstensector vist in dezelfde vijver…
als Natuurmomenten, Vogels, Das en Boom, toneel, dans, muziek, ze zijn allemaal afhankelijk van diezelfde bedrijven die zelf ook in een recessie zitten. Hoe kun je dan onder die moeizame economische omstandigheden dan uitgerekend nu bedenken dat subsidies moeten worden afgebouwd? Terwijl de belastingen voor de mensen niet omlaag gaan.
We danken de huidige ellende met name aan de banken die veel te veel risico hebben genomen, terwijl het diezelfde banken zijn die jarenlang de kunsten hebben gesponsord en dat deels nog steeds doen. Het klinkt bijna als een sardonische grap.
Een uitspraak van Churchill: “Als we moeten bezuinigen op kunst, waar voeren we dan nog oorlog voor? Het is toch het behoud van onze cultuur, waar we voor vechten. ” En Joop den Uyl: “Kunst is geen toetje maar de hoofdmaaltijd.”
Ik kan me ook zo kwaad maken over intussen ingeburgerde begrippen als subsidieslurpers. Het zijn mensen die keihard werken, vrijwel nooit vrij zijn en voortdurend met hun vak bezig zijn. Niet van 9 tot 5, maar altijd, en overal. Ze moeten zich daarvoor veel ontzeggen, hun familieleven zelfs min of meer opgeven. Al die uren! Reken dat nu eens terug naar puur inkomen, en schrik!
Jij hebt de goede tijd meegemaakt.
Misschien moet je het wel zo zeggen. Ik ben blij dat ik niet nu een carrière hoef op te bouwen, onder de voortdurende druk van beknibbelen en politiek gekrakeel. ik mag terugkijken op volle zalen en successen, in plaats van dat eindeloze gezeur over geld.
Hoe sta je tegenover eigentijdse muziek?
Ik geef toe dat die heel moeilijk kan zijn, maar laat ik het voorbeeld van een eigentijds schilderij nemen: als ik er de goede uitleg bij krijg snap ik wat de schilder bedoeld heeft, wat hij heeft willen uitdrukken en met welke techniek. Daarnaast is er voor de musicus zoiets als de uitdaging, de wil ook om een complex eigentijds stuk helemaal uit te pluizen, te doorgronden en uiteindelijk technisch én interpretatief te beheersen. Ik weet nog wel dat de mensen er gek op waren als ik Dvoráks »Biblische Lieder« zong. Die vond ik zo psalmerig! Als ik ze weer eens moest instuderen ging ik eerst een poos pianospelen om daarna achter mijn naaimachine te gaan zitten. Ik vond ze zó saai, helemaal geen uitdagende muziek. Dit was voor mij typisch geen partituur waar ik met groot plezier indook, me in vast wilde bijten, het waarom ervan zo nodig moest ontdekken. Stukken daarentegen waarmee het publiek niet bepaald wegliep prikkelden juist wel mijn nieuwsgierigheid, daarin vielen zoveel nieuwe dingen te ontdekken, een nieuwe horizon te verkennen. Dat hoefde niet per se eigentijds te zijn, maar wel briljante muziek waaraan je bleef ontdekken, werken, sleutelen.
|
|
|
Reinbert de Leeuw |
Heeft Reinbert de Leeuw een belangrijke rol gespeeld bij jouw kennismaking met de eigentijdse muziek?
Sterker nog, door hem ben ik erin gerold. Hij heeft mij absoluut de weg daarin gewezen. Bovendien ben ik er best trots op dat ik veel eigentijds Nederlands repertoire heb gezongen. Ik denk bijvoorbeeld aan dat vreselijk moeilijke, maar prachtige stuk van Wim Laman, »Fleurs du mal«. Er stond daarin werkelijk geen noot op een tel, altijd 32sten ervoor of erna. Zo’n stuk had ook iets in zich van dat moet ik kunnen, dat wil ik beheersen! Of aan de stukken van Tristan Keuris die hij voor mij geschreven heeft, of aan Theo Loevendies »Naima«. Maar ook de partituur van Schönbergs Vier liederen op. 22 heeft alle hoeken van de kamer gezien, mijn hemel, wat was dat moeilijk, zonder een absoluut gehoor, maar ook puur zangtechnisch was dat zo’n stuk dat werkelijk de allerhoogste eisen stelde. Daar kwam je niet zomaar mee weg, maar dat wilde ik dan kunnen. Het bood mij, samen met de andere ensembleleden, een fascinerende zoektocht, maar als ik het op de radio hoor zet ik het uit. Dat dan weer wel.
Het is doorgaans de kwaliteit van de uitvoering die het verhaal goed moet vertellen.
Natuurlijk. Een zeer goede uitvoering kan bovendien zwakke plekken maskeren of een zwak stuk boven zichzelf uittillen. De hele goede vertolkers kunnen dat. Soms loop je tegen een stuk aan dat je misschien minder graag wilt doen of waaraan je op muzikaaltechnische gronden twijfelt, maar dat is een uitzondering. Termen als mooi of niet mooi zeggen op zich niet zoveel omdat ze subjectief bepaald zijn. Aan de andere kant is er een genre waar ik me niet aan waag: de operette. Ik heb het een keer gedaan, maar dat was tevens de laatste keer. Gewoon mijn stiel niet, punt uit. Dat gold ook voor belcanto: ik kon daar niet goed mee omgaan, ik had er weinig mee, terwijl ik er juist wel graag naar luisterde.
Een merkwaardige paradox: een stuk waar je je helemaal voor geeft, maar dat je op de radio uitzet; en belcanto waar je graag naar luistert maar dat je liever niet zelf beoefent.
Evenals bijvoorbeeld Christa Ludwig had ik meer moeite met het typisch Italiaanse bel-canto of verismo. Dat ligt je als vocalist, of dat ligt je niet. Duits, Engels, Frans, Spaans, zelfs Scandinavisch ging me best goed af. Ik heb Un ballo in maschera gedaan, maar dat is het dan wel zo’n beetje.
En Luigi Dallapiccola.
Maar dat is een heel ander verhaal, dat is geen bel-canto, meer eigentijds. Gek eigenlijk hoezeer ik geniet van mijn leerlingen als ze Verdi of Puccini zingen. In ieder geval was mijn stemtype er niet geschikt voor en ik denk dat, alles bijeengenomen, dat toch de doorslaggevende factor is geweest. Dat moet je zelf ontdekken. Zoals je ook niet Aan de Amsterdamse grachten moet zingen met een operastem. Het is ook de kunst van nee kunnen zeggen.
Kun je je in je publiek verplaatsen?
Een van de grootste gevaren is saaiheid. Dat moet je als zanger tot iedere prijs proberen te voorkomen. Hoe je een noot produceert is niet interessant, maar hoe je van de ene naar de andere noot gaat, daar gaat het om. Het verhaal dat verteld moet worden. Sellars had mij voor Ligeti (»Le Grand Macabre«) gevraagd. Ik had nog nooit met hem gewerkt. Ik wilde wel eens weten waarom hij per se mij wilde hebben. Ik dacht, hij kent mij helemaal niet, maar dat bleek een vergissing: “Ik zag je in Los Angeles, in Das Lied von der Erde, en toen zag ik ook actie en dat je de laatste noot al in je hoofd had en dat er sprake was van een grote spanningsboog. Toen wist ik: zij kan acteren.” Hij is uiterst muzikaal en de enige mij bekende regisseur die tijdens de orkestrepetities de partituur voor zich heeft.
Hebben specifieke gebeurtenissen in je leven hun weerslag op je interpretaties?
Dat weet ik niet. Persoonlijke tragiek kan zeker worden verbonden met een bepaald stuk dat je zingt, wat voor vreugde trouwens ook geldt. Maar ik denk eerder dat je met de toename van de levenservaring weet wat emoties zijn, je meer begrip hebt voor de mensen om je heen en je vertolkingen aan diepte winnen. En nog iets, musici maken nooit oorlog…