Interview

Liza Ferschtman: “Ik wil de oprechte musicus zijn”

 

© Aart van der Wal, juli 2010

Website van Liza Ferschtman

 

We hadden afgesproken in een klein café aan de Amsterdamse Linnaeusstraat. Liza kwam gewoon op de fiets, zoals zoveel Amsterdammers. Het contrast tussen die geweldige podiumpersoonlijkheid en het meisje op haar fiets had wat mij betreft niet groter kunnen zijn. Ze was slechts drie minuten te laat, maar toch zei ze met een stralende glimlach: "Je moest toch niet al te lang wachten, hè?" Er was geen ijs, maar als het er wèl was geweest, had het niet sneller kunnen breken.

Foto: Kasskara

Liza Ferschtman geldt wereldwijd als een van de belangrijkste violisten van haar generatie. Bij haar gaan hartstocht en intellect hand in hand, in de muziek lijkt ze zo vrij als een vogel, mede dankzij haar superieure techniek. Liza behoort bovendien tot de musici waarmee dirigenten en orkesten, maar ook kleine ensembles graag samenwerken. Wars van sterallures, maar met een grote gedrevenheid werkt ze keihard aan haar repertoire en aan haar bijzondere festival in Delft.

Met wie heeft Liza eigenlijk niet opgetreden! De lijst is te lang, maar een aantal orkesten en dirigenten mag hier best wel worden genoemd. In eigen land het Koninklijk Concertgebouworkest, Rotterdams en Nederlands Philharmonisch, Amsterdam Sinfonietta, Combattimento Consort en Residentie Orkest, in het buitenland het Liszt Chamber Orchestra, de symfonieorkesten van Praag, Norrköping, Israel en Asturia, met dirigenten als Jaap van Zweden, Frans Brüggen, Christoph von Dohnányi, Shlomo Mintz, Lev Markiz, Leonard Slatkin en Yakov Kreizberg.

Geboren uit Russische ouders, beiden eminente musici, kreeg ze op het Utrechts conservatorium haar eerste vioollessen van Philipp Hirschhorn. Ze nam al vroeg deel aan masterclasses van o.a. Yvry Gitlis en Igor Oistrach en studeerde tot 1998 aan het conservatorium in Amsterdam bij Herman Krebbers. Ze nam tevens les bij Ida Kavafgian aan het Curtis-instituut in Philadelphia en bij David Takeno in Londen.

Haar grote liefde voor de kamermuziek en haar absolute wil om fantasievol te programmeren en geijkte paden zoveel mogelijk te vermijden kan ze als artistiek leider van het Delft Chamber Music Festival ten volle exploreren. Ze bedenkt de concertprogramma's en nodigt haar musicerende collega's en vrienden uit om met haar in Delft op te treden.

Liza Ferschtman treedt in veel landen op, zoals in België, Frankrijk, Engeland, Duitsland, Zwitserland, Oostenrijk, Italië, Noorwegen, Rusland, Zuid-Afrika, Canada, de VS, Indonesië en Japan. Ze is een graag geziene gast op een groot aantal muziekfestivals, waaronder die in Brno, Saló, Kempten, Montréal en Rolandseck.

In het seizoen 2005/06 speelde ze in het Amsterdamse Concertgebouw alle Beethoven-sonates en kon ze daar in de zomer van 2008 haar eigen 'carte-blanche' serie samenstellen. In april 2006 trad ze voor het eerst op in New York, met de pianist Inon Barnatan. Het duo had daar zoveel succes dat het werd teruggevraagd voor het seizoen 2008/09. Toen maakte Liza, samen met Barnatan en de celliste Alisa Weilerstein tevens haar debuut in Washington DC.

Dan zijn er natuurlijk haar cd's, waarvan er twee op deze site werden besproken: o.a. Beethoven-sonates met Inon Barnatan (klik hier) en solowerken van Bach en Ysaÿe (klik hier).

In 2006 ontving Liza Ferschtman de Nederlandse Muziekprijs (klik hier).

* * *

Over impresariaten

Mijn impresariaat is dat van Marianne Brinks in Amsterdam, met Kika Nieuwenhuis als mijn eerste aanspreekpunt. Dan zijn er nog lokale agenten in Duitsland, Italië, Scandinavië en Japan. Het voordeel van een klein management is de sterk persoonlijke betrokkenheid bij wat ik wil en wat ik doe. Daar voel ik me echt happy bij. Dat betekent in dit geval een nogal kleinschalige opzet, die natuurlijk niet de ‘actieradius’ van de echt grote impresariaten heeft. Het alternatief is om het allemaal zelf te doen, maar of dat echt de goede richting is? Het betekent in ieder geval ontzettend veel extra werk. Ik zou dan veel tijd en moeite daarin moeten investeren, waardoor ik heel veel andere dingen, vooral muzikale!, dan zou moeten laten liggen.

Over publiciteit

Ik denk dat een groot platenlabel primair toch verkoopcijfers wil zien. Ik ben het wel met je eens dat het commerciel pousseren van een artiest gepaard kan gaan met een gebrek aan voldoende artistieke aanknopingspunten. Dat bijvoorbeeld aspecten die met de kunst op zich niet veel of helemaal niets te maken hebben te zwaar gaan meewegen, in de media als het ware worden uitvergroot. Niet iedereen is het ermee eens zoals sommige musici op de foto gaan. Of dat zo’n afgrijselijke term als ‘vioolbabe’ wordt gebruikt. Maar ja, ik kan zelf bepalen wat ik publicitair wel en wat ik niet wil doen. Het is niet aan mij om erover te oordelen wat anderen wel of niet doen. In ieder geval werk ik niet mee aan wat ik verkeerde publiciteit noem, maar ik kom ook niet zo snel in die publiciteitsmachine terecht. Een paar jaar geleden werd van mij een heel mooie foto gemaakt, maar waarvan ik dacht: ‘zo ben ik helemaal niet.’ Die foto vertelt niet het juiste verhaal en dus gebruik ik ‘m bijna niet.

Weet je wat ik buiten het musiceren zelf echt belangrijk vind? De presentatie naar het publiek toe, zoals met het Combattimento Consort onder Jan Willem de Vriend. De manier waarop hij met zijn publiek communiceert is in een woord fantastisch. Een paar weken geleden deed ik een serie concerten met dat ensemble en ik vond het geweldig. Zo’n sfeer maak je maar zelden mee, met bomvolle zalen en een publiek dat maar wat graag al die rariteiten uit de klassieke periode wilde horen en werkelijk aan Jan Willems lippen hing. Als die wetenswaardigheden en anekdotes zo smeuïg en geïnspireerd worden opgediend heeft dat een enorme uitwerking op de mensen!

Wie wil zij zijn?

Ik wil de oprechte musicus zijn die niet belangrijker is dan de muziek. Een musicus die niet vóór de muziek staat, geen barrière vormt. Bij mijn laatste cd (solowerken van Bach en Ysaÿe – klik hier) viel het me ineens op dat mijn naam veel groter op de hoes stond dan die van de componisten. Dat vind ik niet juist. De cd-maatschappij vond het nu juist wel goed, daar weet men hoe het werkt en daar leg ik me dan bij neer. Die bescheiden foto is wel precies zoals ik het wilde hebben. Tegelijkertijd ben ik mij er wel degelijk van de bewust dat de musicus natuurlijk het verschil maakt bij het overbrengen van de muziek. Dus ik ben altijd bezig de dunne scheidslijn te bewandelen tussen het volgen van de componist en het vertellen van mijn eigen verhaal.

Ik bevind me nu in een periode dat ik zeker nog wil doorgroeien, maar dat wil ik zelf doen. Ik ga er in ieder geval niet voor op mijn knieën liggen. Hoe dat dan uit zal pakken moet dan maar blijken. De macht van het grote artistieke management ligt grotendeels in Engeland en ik weet dat ik niet zo snel bij een van die echt hele grote snel binnen zal komen, maar dat wil ik ook niet. Wel een van de kleinere grote. Ik zou het best fijn vinden als die zich achter mij zou scharen. Of dat kan? We zullen zien. Ik ontdek steeds meer mijn eigen krachten en leer daarop te vertrouwen. Of ik commercieel inderdaad aantrekkelijk genoeg ben om het ‘te laten gebeuren’. Binnen de grenzen zoals ik die zelf kan stellen.

 
  Foto: Marco Borggreve

De vraag is daarbij of ik het als een geluk of een ongeluk moet beschouwen dat ik niet meer zo jong ben. De afdeling jong talent ben ik al lang en breed gepasseerd. Ik zit zo’n beetje in de tussenfase, maar wel met een lange muzikale adem. Ik moet dan net in dat juiste hokje gezet worden! Of liever natuurlijk geen hokje... Ik vind mijn collega Isabelle Faust een heel mooi muzikaal voorbeeld. Zij is niet bij het grote publiek zo bekend, maar ze doet haar projecten zoals ze dat wil . Ik ben het niet altijd eens met hoe zij speelt, maar wel weet ik dat haar stijl heel echt is, niet gelikt of gekunsteld, of sterk beïnvloed door factoren die door anderen zijn bepaald. Dat waardeer ik zeer in haar. Bovendien, elke keer als er weer een nieuwe cd van haar uitkomt is dat uitgerekend met het repertoire dat ik ook nog graag wil opnemen, dus ik zie wel een bepaalde muzikale verwantschap.

Over talent

Talent is niet het gehele verhaal. Het is heel belangrijk, maar er zijn voorbeelden genoeg van grote talenten die het uiteindelijk toch niet ‘gemaakt’ hebben. Nee, ik noem geen namen, maar het is wel zo. Een solist moet ook durven zichzelf te verkopen, op deuren te kloppen, niet rustig af te wachten of er nog iets gebeurt. Ook zoiets als: ik ben het waard, ik ga ervoor. Grote talenten zijn er genoeg, zoals ‘onze’ Simone Lamsma, maar ook bijvoorbeeld mijn Noorse collega Vilde Frang, voor wie ik een aantal keren ben ingevallen omdat ze problemen had met haar handen.

Unieke talenten komen altijd wel naar boven, maar het is een feit dat het perfectionisme van de cd zijn sporen duidelijk heeft nagelaten. Of we het nu willen of niet: die cd is nu eenmaal erg belangrijk en voor bijna iedereen een streven geworden. Ik heb het gevoel dat juist door de cd het publiek een bepaald soort klank verwacht. Op de cd hoor je alles zoveel duidelijker, maar door technische ingrepen in de balans raakt het klankbeeld vertekend, althans vergeleken met de werkelijkheid van de concertzaal. Een al te stoutmoedige uitspraak wil ik er niet aan wagen, maar wel wil ik kwijt dat dit misschien een van de belangrijkste oorzaken van de vervlakking is: dat musici zich te sterk fixeren op de perfectie van de cd en dat men teveel naar elkaar luistert, in plaats van de eigen weg te gaan.

Over vioolscholen

Ik vind dat een lastig onderwerp. Zo wordt er bijvoorbeeld verwezen naar mijn Franse collega's die de Franse School zouden aanhangen, maar ik geloof er niet zo in. Sterker nog, ze spelen Franse muziek veel minder Frans dan je zou verwachten. Renaud Capuçon daarentegen zou ik zeker wel tot de Franse school willen rekenen, hij heeft een bepaalde elegante stijl, maar hij is dan voor mij eigenlijk de enige uitzondering. De globalisering heeft in de muziek in ieder geval totaal toegeslagen. Vroeger was dat bepaald anders, maar door allerlei kruisbestuivingen lijkt dat toch voorgoed voorbij te zijn. Er zijn helaas genoeg violisten waarvan je dan denkt dat ze vooral door anderen beïnvloed zijn, geen echt eigen stijl bezitten.

 
  Met de pianist Inon Barnatan (Foto: Marco Borggreve)

Over de Russische School

Dat is een breder begrip dan vaak wordt gebruikt. Het is niet alleen maar dat stevige spel, dat heel technisch in elkaar steekt. Nee, de Russische School, de manier van spelen zoals ik die van mijn ouders heb geleerd, is het heel liefdevol benaderen van de muziek. Niet alleen maar gaan voor de grote klank, maar ook door verder te kijken dan alleen de eigen muzikale neus. Er is immers ook literatuur, poëzie, beeldende kunst, er is heel veel geschiedenis, ook buiten de muziek. De muziek behoort daarvan niet te worden geïsoleerd, zij maakt er deel van uit, want er is zoveel meer. Dat is voor mij de ultieme Russische School: de muziek ingebed in al die andere aspecten van kunst en van de sociale en politieke geschiedenis. Dus niet de Russische School waarin de techniek centraal staat, met musici die het ene na het andere concours afwerken, die van muziek een soort wedstrijd maken.

Ik heb van huis zoveel andere kunstuitingen dan alleen de muziek meegekregen dat ik er bijna voetstoots vanuit ging dat dit voor al mijn collega’s gold, maar dat was dus niet zo. Maar voor mij geldt dat ik de cultuur in de breedste zin adem, dat ik heel sterk voel dat ik er deel van uitmaak, al ben ik dan meer een product van deze tijd. Ik kijk bijvoorbeeld meer televisie dan mijn ouders. Als ik erg moe ben, mijn gedachten alle kanten opvliegen, denken, denken, denken, bijvoorbeeld over mijn komende festival in Delft, dan kan ik heus wel lekker uitgezakt voor de tv zitten. Ik houd veel van lezen, ook Russische literatuur, maar dan helaas in het Nederlands vertaald, want ik beheers het geschreven Russisch daarvoor niet voldoende. Ik lees dan als een klein kind, hardop. Wel zoek ik zoveel mogelijk tweetalige uitgaven, bijvoorbeeld dichtbundels, met op de ene pagina de Russische en op de andere de Nederlandse tekst. De vertaling heeft altijd grote beperkingen, maar dat weet je natuurlijk pas als je de originele Russische tekst kunt lezen!

Krebbers-geluid...

Natuurlijk is de invloed van de leraar op de leerling gigantisch groot. Toen ik bij Herman Krebbers studeerde zei mijn toenmalige vriendje dat ik speelde met een typisch ‘Krebbers-geluid’. Dat herkende ik helemaal niet. Natuurlijk, achteraf kijkend was dat misschien wel zo, of een beetje zo, want je bent nog jong, je wilt echt leren en dus doe je bepaalde dingen na, maar tegelijkertijd liet Krebbers je qua frasering absoluut vrij. Natuurlijk zei het wel het nodige over bijvoorbeeld stijl en glissandi. Voor hem waren er twee glissandi-stijlen:die van Wieniawski, van onderen af, en het Brahms-glissando, zeg maar het pakkende glissando, het soort dat ik heel vaak gebruik. Ik heb veel aan Krebbers gehad. Ook wat de eigentijdse muziek betreft. Als ik bijvoorbeeld voor een concours een eigentijds stuk moest instuderen, gingen we er samen helemaal doorheen.

Theoretische onderbouw

Wat ik bij Krebbers niet heb geleerd is harmonische en structurele analyse. Daarover spraken we eigenlijk nooit. En eerlijk gezegd was ik op het conservatorium geen ster in harmonie en solfège. Dat is iets wat ik later ben gaan missen, dat ik vrijer op die kennis kon terugvallen indien nodig. Maar je leert het uiteindelijk op je eigen manier en in jouw tijd, gaandeweg. Ik ken trouwens niet veel viooldocenten die daarmee echt bezig zijn, dat belangrijk vinden, of in ieder geval daar uitgebreid over spreken met hun leerlingen, terwijl het best wel essentieel is. Toevallig sprak ik laatst een jonge violist die les had genomen bij Kavakos en die hem nu juist stimuleerde om dat wèl te doen, zoveel mogelijk de theorie eigen te maken en veel meer de achtergrond te kennen van de stukken die je speelt. Ik vind het fantastisch dat Kavakos dat bij jonge mensen zo stimuleert.

Een mooi voorbeeld van hoe je toch echt ontwikkelt door de jaren heen was voor mij de Derde sonate van Brahms die ik al jaren niet meer had gespeeld. Als jong meisje, een keer op een concert, dat was het dan. Ik wist er niets meer van en als je dan de vioolpartij gaat bekijken weet je na de tweede regel al dat je daaraan niets hebt. Zonder pianopartij wéét je helemaal niets. Je hebt er dan als violist geen idee van wat er daaronder gebeurt! Toen ik twintig was concentreerde ik me eerst op de vioolpartij. Dat was toen mijn eerste referentiekader, daarna pas de hele partituur. Helaas ken ik teveel collega’s die zelfs nooit de partituur erbij zullen nemen tot ze op de eerste repetitie komen. Ernstig! Dit is iets wat Krebbers wel altijd heel erg stimuleerde: wat gebeurt er in de pianopartij, wat gebeurt er in het orkest. Mijn ouders hebben de kennis van de theoretische kant van de muziek wel degelijk gestimuleerd, maar toch moet je zelf ontdekken wat je nodig hebt. Om welke kennis het gaat en hoe je die moet vergaren. Voor mijn ouders lag dat gemakkelijker. Mijn moeder kreeg op haar zevende al les op de muziekschool in Moskou; mijn vader was dertien toen hij daar begon. Alle grote Russische musici zaten op die school. Wie je ook noemt, ze zaten daar. Als je al vanaf je zevende harmonie en solfège krijgt… Dan komt dat wel goed hoor!

In Amsterdam is het onderwijsniveau op het gebied van harmonie en analyse best hoog, zeker in vergelijking met bijvoorbeeld de school waar ik in Amerika aan heb gestudeerd. Ik ging daar studeren aan het heel bijzondere Curtis Institute of Music, een hele kleine, exclusieve school. Maar als je daar harmonieles kreeg, begon men aan het begin van het boek en daar kwam geen analyse bij kijken. Het ging alleen maar om die akkoordjes, terwijl het nu juist de bedoeling is dat je snapt hoe het precies in elkaar zit en hoe het in de muziek zelf wordt toegepast. Dat is nu juist de lol ervan. Er werd een kort muziekfragment gespeeld dat daarover ging, en daar hield het dan mee op. Heel schools en niet muzikaal stimulerend. Dat vond ik heel erg jammer.

Lesgeven

Zelf geef ik officieel geen les, maar ik ben dit jaar wel begonnen met het af en toe privéles geven aan jonge mensen die wel allemaal een eigen leraar hebben maar bij mij meer voor advies of de puntjes op de i komen. Ik heb nu een jong pianotrio, 14, 16, 17, dat af en toe les wil. Het is een heel zware verantwoordelijkheid, lesgeven. Dat wil ik niet zomaar doen. Je kunt het als docent namelijk behoorlijk verpesten. Daarom houd ik me graag met kamermuziekles bezig, want dan kan ik me met de muziek zelf bezighouden. Als je de leerlingen echter regelmatig ziet, ga je je natuurlijk met de techniek en met de muzikale ontwikkeling op langere termijn bemoeien. Maar je leert zelf wel ontzettend veel van lesgeven. Een echt heel goede leraar word je alleen met de nodige ervaring !

Kamermuziek

Ik speel erg graag kamermuziek. Het draait in het komende muziekfestival in Delft om het thema “Speel!”, om het spel en spelplezier en daardoor o.a. om het strijkkwintet, voor mij een van de mooiste vormen van de kamermuziek. In de strijkkwintetliteratuur, en dan die specifiek met twee alten, zitten echt de mooiste stukken. Die van Mozart zijn misschien wel de allermooiste ooit geschreven. Dat je die dan kunt spelen is een geschenk. Vaak is dan de volgende vraag: wat doe je liever? Maar het een kan wat mij betreft niet zonder het ander. Niet alleen kamermuziek spelen. Ook een prachtig vioolconcert, met een mooi orkest en een geweldige dirigent!

Kamermuziek spelen betekent je muzikaal dienstbaar opstellen. Dan gaat het niet om kracht, maar om subtiliteiten in bijvoorbeeld de balans, maar vooral in kleuren. Je mag alles uit de kast halen om het verhaal met je muzikale partners te vertellen. Grote solisten houden zich daar vaak minder mee bezig, of kunnen zich er, door de eeuwige strijd om de balans met het orkest, minder mee bezig houden. Collega’s als Janine Jansen en Leonidas Kavakos kunnen dat wel: ze hebben niet alleen een prachtige, grote toon, maar zijn ook in staat om bijzonder subtiel te musiceren. Ik zou Lisa Batiashvili graag naar Delft halen, maar dat blijkt heel lastig. Ik probeer dat al jaren, maar ze heeft kinderen en houdt de zomer voor ze vrij. Lisa heeft een innerlijke muzikale intelligentie die heel bijzonder is. Haar man speelt trouwens prachtig hobo. Bij Lisa is alles altijd prachtig in balans. Ze speelt niet alleen sterk intuïtief, zoals Janine dat bijvoorbeeld doet, maar ook met een bepaalde koelheid die haar de nodige afstand geeft om de muziek te laten spreken.

Foto: Marco Borggreve

Kamermuziekfestival in Delft

Het is tegenwoordig niet meer zo eenvoudig om een zomerfestival te organiseren. Het is zó druk in de zomer! Alsof het concertseizoen geen begin of einde meer kent. Ik probeer zoveel mogelijk musici op vriendschapsbasis naar Delft te krijgen, zoals bijvoorbeeld Jonathan Biss, die eerst niet met zekerheid kon zeggen of hij zich daarvoor vrij kon maken, maar uiteindelijk toch komt. De spectaculaire celliste Alisa Weilerstein is iemand met een ongelooflijk drukke agenda maar komt toch maar mooi de hele negen dagen naar Delft!

Mijn verbintenis met het Delft Chamber Music Festival stamt nog van voor de tijd dat mijn voorgangster, Isabelle van Keulen, daar wegging. Zij zat bij hetzelfde artists management als ik, Marianne Brinks. In 2005 besloot Isabelle in overleg met het festivalbestuur om terug te treden. De voorzitter, Huub van Dael, was voor mij een oude bekende, mijn mentor bij de Nederlandse Muziekprijs. Zo kwam het dat aan mij werd gevraagd of ik bereid was om Isabelle op te volgen. Ik was toen pas 25, nog een jong meisje eigenlijk. Ik moest er eerst eens goed over nadenken of ik dit wel wilde, maar ook of ik het wel kon. Ik heb best wel getwijfeld, maar niet te lang en uiteindelijk toegehapt. Toen had ik nog twee jaar voordat ik in 2007 de eerste concerten in Delft ging leiden. In 2004 had ik er trouwens al gespeeld en ik zou er in 2005 en 2006 sowieso optreden. Dat was toen, in 2005, nogal eigenaardig. Alleen Isabelle en ik wisten dat ik het festival ging leiden, niemand anders wist dat toen. In 2006 lag dat anders, toen wisten de mensen het inmiddels wel. Ik voelde me daardoor eerst niet zo op mijn gemak. De grote baas was er nog, ik moest duidelijk groeien in mijn nieuwe rol als ‘directrice’, maar ik ben er vol in gestapt.

Het is heel veel werk, met een steeds weer vollopende emailbox. In de loop der tijd heb ik wel beter geleerd om het nodige te delegeren. Marianne Brinks is de zakelijk leider en die doet natuurlijk heel erg veel. Er is vanuit het kantoor bovendien veel ondersteuning. Ik maak een lijstje van wie ik graag op mijn festival wil hebben. Als ik ze zelf redelijk goed ken, benader ik ze zelf. Anders doet Marianne dat. Dan is er de programmaopbouw die van A tot Z mijn verantwoordelijkheid is. Waarbij er altijd veel overleg met de musici wordt gepleegd. Soms vraag ik ze wat ze zelf graag zouden willen spelen, binnen de perken van het festival thema uiteraard. Maar meestal heb ik mijn plan toch wel zelf getrokken en dan begint het grote onderhandelen. Dit jaar heb ik echter de keus voor het officieuze openingsprogramma op 30 juli op de gracht geheel aan het Rubens Kwartet overgelaten. Maar verder heb ik dit jaar bar weinig gevraagd wat mijn gasten wilden doen!

De Rabobank, een van onze grotere sponsors, heeft zich teruggetrokken, er moet worden bezuinigd en de zaal moet natuurlijk wel goed vol zitten. Daardoor kreeg ik qua programmering wel de vraag daar rekening mee te houden. Simpel gezegd luidt dan de opdracht: maak een toegankelijk programma. Als ik dat dan hoor wordt het – althans wat mij betreft – ineens een stuk minder spannend. Want dat kan iedereen wel een programma samenstellen. Het leek me juist een uitdaging om de gulden middenweg te vinden en ik denk dat ik daarin ook ben geslaagd. Ik wist al langer dat ik graag veel strijkkwintetten op het festival wilde hebben en dat past naar mijn idee heel goed in het thema “Speel!”. Vverder wilde ik zoveel mogelijk Sings, Games and Messages van György Kurtág aan bod laten komen. Korte, haast miniatuurachtige composities voor wisselende samenstellingen, soloviool, altviool en cello, maar ook in triocombinaties. Het zijn haast dagboekfragmenten van een briljant componist. En de overkoepelende titel past weer heel goed in het thema dit jaar.

 
  Foto: Marco Borggreve

Toevallig eigenlijk dat je eerder Kurtágs Kafka-Fragmente aanroerde. Mijn collega Carolin Widmann en ik hadden het stuk dit jaar graag willen programmeren, maar in een laat stadium moest ze zich terugtrekken omdat ze het dit jaar tijdens de Salzburger Festspiele geënsceneerd gaat doen. Maar het staat nog steeds op mijn wensenlijstje!

Kamermuziek is per definitie intiem en voor een kleine ruimte bedoeld. Veel componisten schreven hun muziek ook om samen met vrienden uit te voeren, niet zelden in huiselijke kring. De musici die ik voor dit festival heb uitgenodigd zijn in zekere zin ook bijna allemaal vrienden en dat willen we zeker in het samenspelen en qua spelvreugde overbrengen. Met de titels van de concerten ben ik soms wat ver gegaan, het meligheidgehalte is misschien wel wat hoog, maar het is tenslotte een festival in zomerse sferen. Maar er wordt verder heel serieus en hard gewerkt. Vorig jaar hadden we best een zwaar programma, het thema was Oorlog en Vrede, ook met veel onbekend werk. Dit jaar heb ik bewust voor een beduidend lichter festival gekozen, wat op zich dan, bezien over die twee jaar, een mooie mix oplevert. Ieder concert levert sowieso een of meerdere stukken op die het publiek kent, of bekend in de oren klinkt. Terwijl het daarnaast belangrijk is dat mensen zich willen laten verrassen. Ze vinden het fijn dat naast het bekende werk, dat voor hen in zeker zin ontspannend werkt, er iets wordt geboden waar ze wat meer hun best voor moeten doen. Het kan prima, het vroegste (!) Pianokwartet in d van Mendelssohn naast het Strijktrio van Schnittke. Een muzikaal avontuur, dat moet het zijn!

Robert Holl komt uit Wenen. Hij zit ook heel vaak in Bayreuth. Ik sprak hem in oktober 2008, tijdens de Zaterdagmatinee-voorstelling van Frank Martins Der Sturm. Ik vroeg hem bij die gelegenheid of hij naar het festival in Delft wilde komen. Hij was daar in het verleden vaak geweest. In 2010 stond er geen Bayreuth op zijn programma. Dus ja, hij komt! En hij neemt een geweldig goede pianist mee, Oleg Maisenberg. Ik heb hen samen al enkele keren kunnen beluisteren en dat is een belevenis! Robert is natuurlijk inmiddels wat ouder, maar je krijgt wel de diepte van het verhaal, met veel meer expressie dan een zanger van 25 te bieden heeft.

Ik vind dat een festival niet zomaar een verlenging moet zijn van het ‘gewone’ concertseizoen, maar echt iets bijzonders, iets afwijkends moet bieden. Dat kan met een bijzonder thema. Wil je dit goed doen en met de ambitie er iets heel moois van te maken? Dan kost het je veel kopzorgen, veel denkwerk. Het valt echt niet allemaal automatisch op zijn plek. Vorig jaar heb ik doelbewust hulp gezocht om een geschikt, gebalanceerd programma samen te stellen, maar de ideale samenwerking op het gebied van programmeren moet ik nog ontdekken. Ik word graag geïnspireerd en gestimuleerd. Ik heb er de vorige editie wel veel aan gehad, maar het was niet de juiste vorm: ik kreeg een lijst met mogelijke werken die binnen mijn thema zouden passen. Maar ik vond het niet zo goed werken, hoewel ik een paar stukken op die lijst heb geprogrammeerd. Je gaat toch over elk stuk weer lezen, zeker als je het niet kent en nadenken, tijd die ik had gehoopt te besparen. Het komt er uiteindelijk toch op neer dat ik het meeste zelf doe en mijn inspiratie daarvoor uit de raarste dingen haal. Soms door een fantastisch concert, of doordat iemand iets zegt, of dat je iets leest waarvan je denkt: daar kan ik iets mee. Ik gebruik een boekje waarin ik leuke ideeën opschrijf. Dit jaar heb ik het in ieder geval iets losser gelaten, al heeft ieder concert wel iets van een speelelement in zich, of een werk dat gerelateerd is aan spel. Dat kan trouwens ook een divertimento zijn. Diverteren is immers vermaken, dat is ook een spel dat wordt gespeeld. Jammer dat van Stravinsky’s Jeu de cartes geen bewerking kon worden gemaakt! Het was het eerste stuk waaraan ik dacht. Een ander stuk wat mooi gepast zou hebben, Barbers A hand of bridge, een miniopera met vier kaartspelende zangers, hebben we al twee jaar geleden gedaan. Jammer, want het past perfect bij het festivalthema en het is bovendien een ontzettend grappig dingetje van slechts negen minuten.

 
  Foto: Marco Borggreve
   

Nederlandse Muziekprijs

Natuurlijk was ik verguld met de Nederlandse Muziekprijs in 2006 (klik hier), maar het meeste dat ik daaraan heb gehad is in de studie die eraan vooraf gaat. Je kunt studeren bij wie je wilt, maar vooral die dingen doen die jou als musicus en mens verder brengen. En natuurlijk is de steun van je mentor in die periode heel wezenlijk. Er zijn dit jaar drie musici of zelfs meer die de prijs krijgen, dat gaat een beetje ten koste van de exclusiviteit ervan, maar er is kennelijk genoeg kwaliteit op dit moment! Je krijgt even heel veel aandacht en het staat natuurlijk mooi op je c.v. Zo stond ik met een foto op de voorpagina van de NRC en kwamen er veel concerten op mij af, maar voor de rest moet je het vergeten en gewoon verder gaan. Ik weet nog dat ik als kersverse prijswinnaar behoorlijk veel druk voelde, die ik dan eerst van mij af moest schudden.

Dromen...

Mijn dromen...ik zou heel graag eens met Simon Rattle of Mariss Jansons willen werken. Maar vooral eigenlijk blijven groeien en ontwikkelen zodat ik steeds meer recht kan doen aan die geweldige muziek die we mogen spelen!


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links