![]() DVD-recensie Um die Schönheit: Vadim Repin, Simon Rattle en de Berliner Philharmoniker
© Aart van der Wal, maart 2010
|
||
Stravinsky: Symphony in three movements. Bruch: Vioolconcert nr. 1 in g, op. 26. Beethoven: Symfonie nr. 7 in A, op. 92. Vadim Repin (viool), Berliner Philharmoniker o.l.v. Simon Rattle. Medici Arts 2056978 • 92' • Live-opname: 1 mei 2008, Tsjaikovski Conservatorium, Moskou
Ik herinner me een uitspraak van de Duitse dirigent Wilhelm Furtwängler van meer dan een halve eeuw geleden, toen hij fulmineerde tegen de naar zijn oordeel toegenomen wedijver tussen de orkesten die uiteindelijk ten koste zou gaan van de muziek zelf. Heeft hij gelijk gekregen? Volgens Norman Lebrecht,. de luis in de pels van het internationale, sterk geglobaliseerde muziekbedrijf wel, volgens anderen weer niet. Wel staat het volgens mij vast dat het niet de cd is die in dit opzicht als representatieve graadmeter kan gelden. Wat in de gewone concertpraktijk maar niet wil lukken kan elektronisch immers meestal wel worden gecosmetiseerd En met behulp van de digitale techniek kan dat zelfs dusdanig ingrijpend en minutieus dat het op pure verlakkerij gaat lijken. De kans is groot dat wie mee mag lopen tijdens het nabewerkingproces van een opname zich gewoon rot schrikt: "kan dat ook?" Ja, dat kon ook, sterker nog, men kon nog veel meer. De techniek die heer en meester is geworden over de muziek. Niet de dirigent bepaalt (meer) de klankbalans maar de man of vrouw aan de knoppen. Toen het Engelse muziektijdschrift Gramophone in de uitgave van december 2008 met veel geschal de twintig beste orkesten van de wereld voorstelde kon vrijwel iedereen al na een vluchtige blik op het gedane 'onderzoek' constateren dat het niet meer om het lijf had dan een ordinaire publiciteitstunt. Het bleek niet meer dan een slimme marketingtruc want de aangezochte elf muziekjournalisten (waaronder zelfs een Nederlander, Thiemo Windt van De Telegraaf ) beschikten niet over de financiële en logistieke middelen om gezamenlijk al die orkesten binnen een concertseizoen naar behoren te beoordelen. Dat betekende immers duizenden vlieg- en zaaluren? Maar de Gramophone hield natuurlijk stug vol: "The panel have considered the question from all angles - judging concert performances as well as recording output, contributions to local and national communities and the ability to maintain iconic status and increasingly competitive climate." Aan m'n zolen! Maar wát zullen ze in Berlijn en Wenen hebben gehuild, toen ze het slechte nieuws vernamen dat voor de Berliner of Wiener Philharmoniker geen eerste plaats was weggelegd! En hoeveel tranen zullen er in Philadelphia zijn geplengd toen daar het grote nieuws doorsijpelde dat het Philadephia Orchestra niet eens onder de eerste twintig was gerangschikt! Maar er was volop feest in Amsterdam, want het was ons eigen Koninklijk Concertgebouworkest dat op de eerste plaats eindigde. Ze snapten daar heus wel dat de uitkomst met een enorme dosis zout moest worden genomen, maar waarom er niet van profiteren? In datzelfde tijdschrift verscheen in diezelfde maand, tussen de uitslagen, een paginagrote advertentie: "For a wonderful conductor, a marvellous orchestra and superb acoustics, come to Amsterdam!" Dát was tenminste wel waar! Zo zat ik een beetje weg te mijmeren tijdens het afspelen van deze dvd waarvan de voorspelbaarheid werd bepaald door een technisch volmaakt spelende violist en een al even volmaakt spelend orkest. Dit is waar we aan gewend zijn geraakt: de muzikale Hochkultur zoals die door de orkesten in de grote wereldsteden wordt gepraktiseerd. Met voldoende geld in kas, zo hoog mogelijk opgeschroefde eisen tijdens de audities (alleen de allerbeste proefspelkandidaten krijgen een plaats in het orkest), een minutieuze voorbereiding en uitwerking en de allogamie van dirigenten die elkaar overal in de wereld tegenkomen krijgen we per saldo wat we denken te verdienen: het beste van het beste, waarbij de muziek zelf sterft op het altaar van de klankcultuur. Furtwängler had toen gewoon gelijk en hij hoefde er niet eens voor in een glazen bol te kijken. Orkesten die de lokale, regionale of nationale dans even willen ontspringen en de wijde wereld intrekken, op tournee, ver van huis de uitdaging aangaan met een nieuw publiek en veeleisende muziekcritici en een zucht van verlichting slaken als ze met lof zijn overladen en daarmee de voorpagina van de kranten hebben gehaald. Op de thuisbasis worden de leemten opgevuld door gastoptredens van weer andere orkesten die ... op tournee zijn omdat ze er ook bij willen horen. Erbij willen horen, deel uitmaken van de internationale scene, het was lang geleden al zo. Händel en Haydn die naar Londen trokken, Mozart die zijn kunsten in bijna geheel Europa vertoonde en Beethoven die best zijn kaarten wilde zetten op de Philharmonic Society in Londen. Dat was nog in de tijd dat orkestmusici konden componeren en componisten konden musiceren. Tegenwoordig zijn dat strikt gescheiden werelden, zit iedereen in zijn eigen cocon, en worden er ook nog eens stevige krijtstrepen getrokken tussen de 'traditionele' ensembles en de historiserende uitvoeringspraktijk. Beethovens Die Weihe des Hauses blijkt ineens voor een geheel ander bouwwerk bestemd te zijn als deze ouverture wordt gespeeld door een 'authentiek' orkest onder een 'authentieke' dirigent. We zien dan plotsklaps de scherpe groeven in de stenen, de toegangsdeuren wringen een beetje, schetterende hoorns en trompetten onderstrepen het feestelijke karakter van de opening van het theater. Wat is er eigenlijk mooier dan muziek waaraan je kunt horen dat het moeite kost om haar goed te spelen? Of dat er een lavastroom lijkt te zijn losgebroken? Zo viel ik van mijn stoel toen ik Richard Strauss' Tod und Verklärung driemaal onder Karajan beluisterde: tweemaal voor Deutsche Grammophon met de Berliner Philharmoniker (Berlijn, 1973 en 1983) en eenmaal voor EMI met het Philharmonia Orchestra (Londen, 1953 - klik hier). Het verschil? Hemelsbreed, ongekend, met in de voorste gelederen die onwaarschijnlijk eruptieve, borrelende en kolkende uitvoering die glorieus en glashelder uit de mono-opname van 1953 komt. De Engelsen hebben hiervoor een mooie term bedacht: 'white heat'. Precies zoals het is, een verzengend vuur, zonder ook maar een spoortje van die vréselijke geliktheid waarmee Karajan twintig jaar later de meeste liefhebbers en critici op onverklaarbare wijze op zijn hand kreeg en waar hij tien jaar later zelfs nog een schepje bovenop deed. Wie niks van die geschiedenis weet, denkt misschien met die uitvoering uit 1973 het neusje van de zalm in huis te hebben, maar niets is minder waar. Die twee Berlijnse Karajan-opnamen en dan met name die uit 1983 staan eigenlijk model voor het probleem dat vele orkesten vanaf de tweede helft van de vorige eeuw meer en meer is gaan omcirkelen: het ongebreidelde streven naar technische perfectie, het voortdurende egalisatieproces dat ten slotte de ziel uit de muziek trekt, alsof die zo nodig moet worden voorgesteld als een ronkende bolide die alles en iedereen achter zich laat. De bijzondere frisheid van zijn Londense opnamen met het Philharmonia Orchestra heeft Karajan - een uitzondering daargelaten - daarna niet meer geëvenaard. Waarom ze niet of nauwelijks in kritieken nog worden genoemd? Waarschijnlijk omdat die opnamen van te lang geleden stammen (de jaren vijftig, uit de oude doos zogezegd) en merendeels nog mono zijn. Het mankeert bij veel musici en critici vaak aan historisch besef. Ze hebben er niet of nauwelijks een idee van hoezeer een buitengewoon rijke discografische geschiedenis bepalend is geweest voor het hedendaagse musiceren. Dat niets uit zichzelf is ontstaan, maar uit een lange ontwikkeling is voortgekomen. Het is de historiserende uitvoeringspraktijk geweest die de aan de traditie verankerde dirigenten en orkesten eerst aan het denken heeft gezet om hen dan vervolgens - zij het vaak niet zonder weerstand - een andere richting op te duwen. Een richting die bepaald verder ging dan het afzweren van paukenstokken met pluimen in Beethoven, met een frutseltje hier en een frutseltje daar. Hoezeer de bordjes werden verhangen bleek wel uit bijvoorbeeld Claudio Abbado's laatste, op dvd vastgelegde, Beethoven-cyclus. Plotsklaps werd het Adagio un poco moto in Beethovens Vijfde pianoconcert minder stroperig en werd het Allegretto in Beethovens Zevende symfonie niet meer als een soort treurmars voorgesteld. De articulatie werd beduidend beter, de dynamiek scherper en de tussenstemmen kregen meer aandacht. Wat helaas bleef waren de tot in het kleinste detail uitontwikkelde instrumenten die niet meer dat weerbarstige karakter van hun verre voorouders bezaten. Wie maalt er in de traditionele symfonieorkesten eigenlijk nog om de ventielhoorn, Brahms' voorkeurinstrument? Natuurlijk, het kan werkelijk niet missen, Repin, Rattle en de Berlijners boden daar, in de grote zaal van het Tsjaikovski-conservatorium in Moskou, in termen van klankcultuur het beste van het beste, het mooiste van het mooiste. Dat kan trouwens moeilijk anders met musici die tot de best betaalde in Europa behoren en met de rang van universiteitsprofessor of daaromtrent door het leven gaan. Maar tegelijk het is o zo voorspelbaar, het loopt af als een perfect ingestelde veer, met alles en iedereen volmaakt gepositioneerd. Die lijn kan met een gerust hart worden doorgetrokken naar de beeld- en geluidsregie, want ook op dit vlak hoeft niemand werkelijk ook maar iets tekort te komen. Wat ik echter mis is de overrompeling die muziek tot een echt flitsend en sprankelend evenement kan maken. Toen ik deze dvd in het afgelopen weekeinde bekeek had ik net het concert in het Amsterdamse Concertgebouw meegemaakt, waar zich iets vergelijkbaars afspeelde, met Brahms' Vioolconcert (solist: Frank Peter Zimmermann) en de Vijftiende en tevens laatste symfonie van Sjostakovitsj, met het Koninklijk Concertgebouworkest onder leiding van de inmiddels zeer bejaarde Bernard Haitink. Meer dan dertig jaar terug ging ik van die symfonie onder dezelfde dirigent bijna uit mijn dak (en koester ik zijn prachtige Decca-opname met het London Philharmonic Orchestra), maar nu? Jawel, het stond allemaal perfect onder elkaar, iedere frase was binnen het fragmentarische geheel meesterlijk opgepoetst en keurig gedoseerd, de dynamische verhoudingen waren precies zoals ze moesten zijn, maar van die o zo bijzondere dimensie die zo'n concert als dit boven zichzelf kan uittillen, er een werkelijk unieke belevenis van maakt, heb ik werkelijk niets bespeurd. Aangrijpend werd het niet, Russisch klonk het niet en de Rossini- en Wagner-citaten misten hun innerlijke verband, alsof ze er met de haren waren bijgesleept. De kern van deze uitvoering was het geciviliseerde melodrama en niet de muzikaal gesublimeerde tragiek van een mensenleven dat verre van onopgemerkt voorbij was gegleden. En Brahms' Vioolconcert? Dat was toch meer de bejaarde Brahms in de Weense Karlsgasse dan de kwieke Brahms aan de zonovergoten Ossiacher See. Het orkest etaleerde duidelijk hoorbaar een groot respect voor de inmiddels 81-jarige dirigent, maar enige intonatieproblemen daargelaten moest het echte proza toch vooral van Zimmermann komen. De wufte orkestrale distantie met zijn gladgestreken fraseringen en weggepoetste harmonische plooien versus de expressieve intensiteit van Zimmerman, daar ging het alleen maar om. Rattle is, vergeleken met Haitink, nog een jonkie (hij was ten tijde van de opname pas 53), maar de Russische meesterviolist Vadim Repin (toen bijna 37) is evenals Zimmermann een echt expressieve geweldenaar die met behulp van zijn fabelachtige techniek (een middel, geen doel!) een dusdanig sterke vertolking van het Bruch-concert neerzette dat daardoor de rol van het orkest geheel naar de achtergrond werd verschoven. Terwijl Bruch, in tegenstelling tot bijvoorbeeld Chopin, heus wel goed voor het orkest kon schrijven. Rattles lezing van Stravinsky's Symphony in three movements werd heel mooi ingebalsemd, maar ik miste in het openingsdeel het scherpe en hoekige van Stravinsky zelf, in zijn opname met het Columbia Symphony Orchestra uit 1961. Qua timing ontloopt het elkaar overigens nauwelijks (alleen in het slotdeel, Con moto, neemt Rattle de tempoaanduiding wel erg letterlijk). Bijna een halve eeuw na Stravinsky zelf is Rattles visie op het werk duidelijk gladder en vlakker en sluit daarmee naadloos aan bij de orkestcultuur anno nu. Sinds mijn discussie met collega Siebe Riedstra over de uitvoering van een viertal Beethoven-symfonieën door het Minnesota Orchestra onder leiding van Osmo Vänskä (klik hier) luister ik met argusogen naar de tweede violen in de inleiding van de Zevende symfonie, als zij in maat 15 en 16 een fragment van het hobothema oppikken en daar negen van de tien keer door de fortissimo hout- en koperblazers worden overstemd. Het duurde even maar we waren het er uiteindelijk wel over eens dat er geen enkele reden is om op dat liggende akkoord door te blijven tetteren, waar dan de strijkers regelrecht op stuk lopen. Of zoals Siebe het kernachtig samenvatte: "Neem de partituur niet zo letterlijk, maar interpreteer hem. Zoals Frans Brüggen en Vänskä dat doen." En Rattle? Die volgde keurig de traditie en liet eveneens zonder blikken of blozen doortetteren. Het was zo'n moment waarop heel even schrijnend duidelijk werd dat in de muziek het vaak de kleine dingen zijn die het grote verschil uitmaken. En niet of een orkest op de ranglijst van een commercieel gedreven muziektijdschrift de eerste of tweede, of voor mijn part de zestiende plaats mag bezetten. Want we hebben het hier zonder uitzondering over ronkende en glanzend opgepoetste Maserati's die moeiteloos en zonder enige aarzeling iedere bocht of hobbel kunnen nemen en ongeschonden de eindstreep bereiken. Voor iedere chef werkplaats een eitje. Misschien verdient het, alles samenvattend, zo langzamerhand de voorkeur om af te stappen van die glanzende, gepolijste en vervlakkende retoriek die onze blik op de wezenlijke inhoud van de muziek zo niet verstoort dan toch vertroebelt. Het is door de bank genomen toch de historiserende uitvoeringspraktijk die - ondanks het soms dogmatische karakter dat daaruit spreekt - de nieuwe inzichten levert waarmee de conventionele orkestpraktijk zijn voordeel kan doen. Dat gaat veel verder dan wel of niet paukenstokken met een pluimpje. Hearing is believing zeggen de Engelsen toch? index | ||