R. Strauss: Die Frau ohne Schatten
Stephen Gould (Der Kaiser), Anne Schwanewilms (Die Kaiserin), Michaela Schuster (Die Amme), Wolfgang Koch (Barak), Evelyn Herlitzius (Seine Frau), Markus Brück (Der Einäugige), Steven Humes (Der Einarmige), Andrea Conrad (Der Bücklige), Thomas Johannes Mayer (Der Geisterbote), Rachel Frenkel (Die Stimmedes Falken), Peter Sonn (Die Stimme eines Jünglings), Maria Radner (Eine Stimme von oben), Christina Landshamer (Der Hüter der Schwelle des Tempels) e.a., Salzburger Festspielkinderchor, Konzertvereinigung Wiener Staatsopernchor, Wiener Philharmoniker
Dirigent: Christian Thielemann
Opus Arte OA 1072 D (2 dvd's)
Opname: Salzburg, Grosses Festspielhaus, 29 juli 2011
R. Strauss: Befreit, op. 39 nr. 4 - Winterliebe op. 48 nr. 5 - Traum durch die Dämmerung op. 29 nr. 1 - Gesang der Apollopriesterin op. 33 nr. 2 - uit Arabella: 'Mein Elemer' - Eine Alpensinfonie op. 64
Renée Fleming (sopraan)
Wiener Philharmoniker
Dirigent: Christian Thielemann
Opus Arte OA 1069 D
Opname: Salzburg, Grosses Festspielhaus, 7-8 augustus 2011
Gedurende ruim een halve eeuw is Salzburg een speeltuin voor grote Duits-Oostenrijkse dirigenten geweest, maar Christian Thielemann heeft tot zijn 51ste moeten wachten eer hij er mocht debuteren. Toen het in 2011 eindelijk zo ver was, deed hij dat op een manier die helemaal paste bij de naam die hij zich verworven heeft. Nadat hij zich eerst in Bayreuth had geprofileerd als de belangrijkste Wagner-dirigent van deze tijd, gaf hij zijn visitekaartje bij de Salzburger Festspiele niet af met Mozart, zoals misschien gebruikelijk is, maar met Richard Strauss. Het programma vermeldde zijn naam bij een nieuwe productie van Die Frau ohne Schatten en bij een concert met vier orkestliederen, het slot van de eerste akte uit Arabella en Ein Alpensinfonie. Radio en televisie gaven natuurlijk acte de présence en eer een jaar voorbij was, waren beide uitvoeringen verkrijgbaar als dvd-uitgaven.
Een Strauss-concert
Het concert van 7 en 8 augustus is in alle opzichten representatief voor het niveau van de uitvoerenden. In een viertal orkestliederen horen we de romige klank van Renée Fleming in volle glorie door het Grosses Festspielhaus zweven en daarbij kan ik hooguit aantekenen dat Europese Strauss-zangeressen als Lisa Della Casa en Gundula Janowitz toch iets minder op de klank en iets meer op de tekst gewerkt zouden hebben, waardoor ook iets meer differentiatie werd bereikt. Dat geldt helemaal als we daarbij het slot van de eerste akte uit Arabella betrekken, waarin ik hier toch iets te weinig een romantisch jong meisje op huwbare leeftijd hoor doorklinken. Deze Arabella klinkt mij iets te volwassen, terwijl een van de kernpunten van die rol juist is dat zij dat in de loop van het tweede en derde bedrijf een beetje gaat worden.
Het is misschien een cliché, maar met de Alpensinfonie leidt Thielemann ons naar de toppen van de neoromantiek en de Wiener Philharmoniker zijn hem daarbij maar al te graag ter wille. In hun evocatie van het Centraal-Europese berglandschap hebben dirigent en orkest elkaar duidelijk gevonden en dan is het toch wel prettig dat er in de concertzaal geen regisseurs rondlopen die het allemaal wel even beter weten. Hier spelen in feite slechts twee zaken: hoe goed is het orkest en neigt de dirigent meer naar het analytische of naar het romantische?
Bij Thielemann bestaat daarover geen twijfel. Zijn hart ligt bij de romantiek, maar daarbij toon hij zich wel een muzikale grootmeester, die ongegeneerd climaxen kan opbouwen en een breed crescendo van de tutti durft op te roepen zonder dat het resultaat vettig of bombastisch wordt. Of liever: zonder dat de muziek bombastischer wordt dan die al is, want de grootmeester van de subtiliteit die wij vinden in zijn liederen en enkele operapartituren die ontstonden tijdens de samenwerking met Hugo von Hofmannsthal, maakte even een ommetje toen Strauss enkele van zijn grote orkestwerken schreef.
Een klein schoonheidsfoutje is wel dat de geluidsregie aan de koebellen merkbaar minder aandacht besteedt dan de beeldregie, die deze nauwelijks hoorbare instrumenten opvallend nadrukkelijk in beeld brengt. Tweede schoonheidsfoutje: vlak voor de 'Gefahrvolle Augenblicke' gaat de dvd over naar de tweede laag en staat Thielemann opeens een halve seconde met zijn armen stokstijf voor een orkest dat eveneens doodgevallen is. Dat had beter gepland kunnen worden!
Orkest in de hoofdrol
De enscenering die Christof Loy vorig jaar ontworpen had voor Die Frau ohne Schatten, was al twee weken eerder in première gegaan en had voor- en tegenstanders van de Duitse regisseur in fervente discussies tegenover elkaar gesteld. Niet onbegrijpelijk voor wie zich zijn visie op Verdi's Les Vêpres siciliennes bij De Nederlandse Opera herinnert. Ik heb die Salzburger voorstelling helaas gemist, maar omdat ik het muzikale aspect wel al via de WDR had kunnen beluisteren, zat ik met pen en papier in de aanslag om me nu op de enscenering te concentreren.
Het bleef bij een voornemen, want binnen een kwartier was mijn aandacht weer volledig bij het spel dat Thielemann aan de Wiener Philharmoniker ontlokte. O ja, de zangers deden ook mee, maar hier had het orkest onmiskenbaar de hoofdrol en hoewel ik mijn radio-opname al meerdere malen beluisterd had, raakte ik wederom gefascineerd door het muzikale filigraan dat uit de luidsprekers kwam. De partituur op zich is daarbij al een wonder van detailwerking, zeker in de eerste twee bedrijven. Strauss gebruikt hier zijn grootste operaorkest met nog meer verfijning dan we horen in zijn voor net iets meer dan dertig musici geschreven Ariadne auf Naxos. Pas in het derde bedrijf gaan alle sluizen open, maar ik heb altijd het gevoel dat de componist dan eigenlijk alles al gezegd heeft en effectvol aan het herhalen slaat, maar ook daar betoont Thielemann zich de ideale 'Kapellmeister' op wie we na het overlijden van Böhm en Karajan hebben zitten wachten.
Jammer dat de solisten voor het merendeel niet verder komen dan een goede invulling van hun partijen, en dat alleen de Färberin van Evelyn Herlitzius voldoende persoonlijkheid uitstraalt om vocaal in en haar uitbeelding de vergelijking met grootheden uit het verleden aan te kunnen. De Kaiserin van Anne Schwanewilms, om wie Loy de voorstelling heen heeft gebouwd, klinkt integer en betrokken als altijd, maar om de een of andere reden blijft haar gelaatsexpressie mij beter bij dan haar zang. Die mist iets van het verscheurde dat haar personage eigen is en daarnaast klonk haar hoogte tijdens deze toch niet zo vrij als ik gewenst had. Van Michaela Schuster (Amme) en Stephen Gould (Kaiser) kunnen we stellen dat zij naar moderne maatstaven uitstekende vertolkingen afleveren, maar de Barak van Wolfgang Koch blijft wat vlak en mist toch die kern van ruwe-bolster-blanke-pit. Het ensemble daaromheen staat op een behoorlijk niveau, maar mist in enkele cruciale bijrollen (Geisterbote, Falke, Stimme des Jünglings) de overtuigingskracht die solisten van het oude Salzburger of Münchner niveau eraan hadden kunnen meegeven. Helaas, de tijden waarin zulke rollen bezet konden worden met grootheden als Kurt Böhme, Lucia Popp en Fritz Wunderlich, liggen voor goed achter ons.
Vervreemdend
Ten aanzien van de enscenering moet ik tot mijn eigen verbazing constateren dat ik daar helemaal niet zo negatief tegenover sta als ik verwacht had. Wel besloop mij al kijkend een steeds sterker déjà-vu en opeens wist ik het: Theodora van Händel met Christine Schäfer tijdens de Salzburger Festspiele 2009. Deze 'oratorium-opera' had Loy geënsceneerd als (de aanloop naar) een concertante uitvoering waarbij de persoonlijke conflicten en relaties tussen de solisten gaan meespelen. Zo'n benadering stoelt natuurlijk op het vervreemdingseffect, maar heeft ook het voordeel dat het verhaal niet met onlogische kunstgrepen gewrongen moet worden naar een tekst en een muziek die er niet bij passen.
Voor Die Frau ohne Schatten ging Loy uit van de eerste (stereo-)opname van dat werk onder leiding van Karl Böhm in een koude en onverwarmde Sophiensaale in het Wenen van 1955 (historisch niet helemaal juist: de opname vond in werkelijkheid plaats tussen 29 novemer en 10 december van dat jaar in de Wiener Musikverein). Een tweede uitgangspunt was de cast zelf met een combinatie van de 'jonge ster' Leonie Rysanek en een 'grande dame' uit een vorige generatie - en een persoonlijke favoriete van Böhm, de mezzosopraan Elisabeth Höngen.
In zijn enscenering schildert Loy hoe een opkomende jonge zangeres, die gevraagd is in een nieuwe opname van de 'FroSch' de rol van de Kaiserin te zingen, geconfronteerd wordt met gevestigde sterren als een oudere diva als de Amme, 'Herr B' als Barak en diens temperamentvolle echtgenote als de Färberin, verwijzingen naar zowel Elisabeth Höngen als naar Walter Berry en Christa Ludwig (welke laatste in de jaren vijftig overigens nog niet aan die rol toe was). Een andere verwijzing is die naar een 'nieuwe Amerikaanse tenor' die geëngageerd was voor de rol van de Kaiser (James King, in de tweede helft van de vorige eeuw ieders ideaal voor die rol, zou in 1965 in diezelfde Sophiensaale zijn eerste grote opname maken als Siegmund in de Ring van Solti en Culshaw).
Dubbel perspectief
Hoe aanvechtbaar sommigen zo'n uitgangspunt ook zullen vinden, in dit geval heeft Loy, ongetwijfeld geholpen door zijn ervaringen met Theodora, op intelligente wijze een brug weten te slaan tussen het verhaal dat hij wil vertellen en dat van Hofmannsthal. Er is inderdaad een sterke parallel met enerzijds de werelden van de Kaiserin ('de toekomst'), de Färberin ('het heden') en de Amme ('het verleden') en anderzijds de spanningen tussen de drie zangeressen die in de geënsceneerde 'opname' die rollen vertolken.
Aan de andere kant biedt het decor van een opnamestudio een nog betere mogelijkheid om te ontsnappen aan dramaturgische problemen dan het concertpodium in Theodora. Als beide verhalen dreigen te botsen, kan hij namelijk moeiteloos overschakelen naar het verhaal van Hofmannsthal, waarbij de zangers zich in die tekst kunnen 'inleven' en zich daardoor soms zelfs nog sterker bewust kunnen worden van de emotionele parallellen in dit dubbele perspectief.
Een vreemde situatie overigens: essentieel voor de theatrale mythe was door de eeuwen heen dat de toeschouwers in het uitgevoerde gegeven iets van hun eigen situatie moesten herkennen, maar hier speelt Loy met het feit dat in zijn regie de personages dat moeten doen. In feite komt erop neer dat we getuige zijn van een oude 'plaatopname', compleet met technische staf en alles wat erbij hoort, waarbij de solisten zich dusdanig in hun rollen inleven, dat zij meer dan eens werkelijkheid en theater niet meer uit elkaar kunnen houden. Alleen voor het slot moest duidelijk iets 'verzonnen' worden, maar laten we eerlijk zijn: behalve op de EO-landdag is daarvan toch echt niets meer te maken waar je als modern mens serieus naar kunt kijken…
Ik kan me voorstellen dat de gemiddelde lezer nu iets wat sceptisch begint te kijken, maar een kennismaking loont beslist de moeite. Afgezien daarvan geeft het anekdotische karakter de dvd-uitgave extra reliëf. Hoevelen onder ons zullen ooit een complete opera-opname in de Sophiensaale hebben meegemaakt? Hier zien we die situatie tot in de kleinste details nagebootst op het immense toneel van het Grosses Festspielhaus - en dan zou ik bijna zeggen: waarom wel kijken naar een compleet concertante uitvoering en niet naar een voorstelling waarbij de solisten zo betrokken raken, dat zij zich met hun rollen gaan identificeren?
De technische afwerking is voortreffelijk met een goede cameraregie, haarscherpe beelden en een prachtig doorzichtige audio-opname. Een informatief drietalig boekje completeert de uitgave, maar helaas vond Opus Arte het weer niet nodig daarin een track-indeling af te drukken.