![]() DVD-recensie Hybride Ariadne triomf voor Zerbinetta
© Paul Korenhof, november 2010
|
||
R. Strauss: Ariadne auf Naxos. Waldemar Kmentt (Der Haushofmeister), Wolfgang Brendel (Ein Musiklehrer), Susanne Mentzer (Der Komponist), Richard Margison (Der Tenor/Bacchus), Mark Schowalter (Ein Offizier), Tony Stevenson (Ein Tanzmeister), John Fiorito (Ein Perückenmacher), James Courtney (Ein Lakai), Natalie Dessay (Zerbinetta), Deborah Voigt (Primadonna/Ariadne), Nathan Gunn (Harlekin), Eric Cutler (Scaramuccio), John Del Carlo (Truffaldin), John Nuzzo (Brighella), Joyce Guyer (Najade), Jossie Pérez (Dryade), Alexandra Deshorties (Echo)., Metropolitan Opera. Virgin Classics 64186795 Opname: april 2003 Van de voorstelling die ik negen jaar geleden met nagenoeg dezelfde bezetting in New York meemaakte, is mij geen overweldigende indruk bijgebleven. Op zich is dat ook niet zo vreemd. Tenslotte is Ariadne auf Naxos, met een nauwkeurig omschreven orkestbezetting van circa 36 musici (het ligt er maar aan hoeveel mensen aanrukken voor het slagwerk), nog minder geschikt voor de Met dan Così fan tutte, Die Zauberflöte of een willekeurige opera van Händel. Bovendien kan een dirigent bij dit werk niet zomaar even besluiten er wat extra strijkers tegenaan te gooien of de houtblazers te verdubbelen om het volume wat op te vijzelen. Het zou de delicate balans totaal verstoren. Ik zal niet zover gaan om te zeggen dat Ariadne in de Met doet denken aan een goudvis in een dolfinarium, maar die kant gaat het wel uit. In eerste instantie was het werk bedoeld voor een theater waarin zowel opera als toneel werd opgevoerd, een zaal dus waarin spreken op het toneel even natuurlijk was als zingen, en dat is toch wel een heel andere wereld dan de immense zaal van de met, waarvoor stemmen als die van Cecilia Bartoli eigenlijk zelfs te klein zijn. Ook thuis bij de beeldbuis blijf ik me er voortdurend van bewust dat de stemmen hier in een grote ruimte staan. Het valt vooral op tijdens de ensembles van de komedianten, die nergens een eenheid worden omdat ieder van de solisten zoveel volume moet geven, dat het gewoon niet mogelijk is de timbres naar elkaar toe te kleuren. Illustratief is de beslissing van regisseur Elijah Moshinsky die ensembles visueel te versterken met een paar dansende figuranten om te zorgen dat zij ook in het beeld niet te 'dun' overkomen. Een andere visuele illustratie is de 'aankleding' van het trio Najade-Dryade-Echo, dat hier ten tonele verschijnt op rijdende stellages die hen veranderen in reuzinnen met vijf, zes meter lange rokken. Een fraai beeld, maar naar mijn gevoel toch meer uit nood geboren dan vanuit een visie op het werk. De belangrijkste wijzigingen in de bezetting waren twee nieuwkomers onder de tenoren, al hoefde één van hen geen noot te zingen. De veteraan Waldemar Kmentt, ooit een 'Weense' Ferrando om van te dromen, zet hier op 74-jarige leeftijd een al even Weense Haushofmeister neer met de arrogantie die alleen een echte Wener in zijn eigen tongval kan opbrengen en met een gevoel voor timing dat zijn nog altijd fenomenale muzikaliteit laat doorklinken. De tweede 'ombezetting' is Richard Margison, in stem en uiterlijk ideaal als de opgeblazen tenor in de proloog en mooi muzikaal als Bacchus in de opera, hoewel hij daar naar mijn smaak te weinig als een Duitse heldentenor klinkt. Ik mis bij hem de straling en de vrije hoogte van Rudolf Schock, James King of 'onze eigen' Anton de Ridder. De drie dames vormden het vaste trio dat de Met in die jaren voor deze opera inzette. Deborah Voigt was de lieveling van het New Yorkse publiek en haar naam was bijna synoniem voor de rol van Ariadne, maar mijn favoriete was zij niet. Nog afgezien van enkele incidentele intonatieproblemen (zolang het binnen bepaalde marges blijft, til ik daar niet zo zwaar aan), was zij mij voor deze rol te de grote dramatische sopraan. Mijn voorkeur voor Ariadne gaat niet uit naar een Isolde of een Brünnhilde, maar naar een zangeres die ik ook kan associëren met de Marschallin of de gravin in Capriccio, een zangeres met Mozart-lyriek en de benadering van een liedvertolkster. Juist de inzet van een stem als die van Voigt benadrukt hier het hybride karakter van deze voorstelling: een opera die eigenlijk 'te klein' is voor de Met en die op de een of andere manier toch moet worden 'opgeblazen'. Ondanks haar onmiskenbaar 'vrouwelijk' uiterlijk is Susanne Mentzer vooral bekend geworden in enkele travestierollen, zowel in opera's van Richard Strauss (Rosenkavalier, Ariadne) als in diverse belcanto-opera's. Haar vertolkingen rechtvaardigen dat ten volle, ondanks het feit dat ik zeker in de muziek van Strauss een iets slanker timbre prefereer. Met de componist en enkele van zijn beste dirigenten, onder wie Karl Böhm en de Karajan uit de jaren vijftig zelf prefereer ik nog steeds stemmen als die van Irmgard Seefried, Sena Jurinac en Teresa Zylis-Gara, terwijl in onze tijd Christine Schäfer mijn ideaal zou zijn. (Wat Karajan betreft: de stelling dat Karajan ooit Christa Ludwig als Octavian naar voren heeft geschoven, blijft een groot misverstand; Karajan koos in Salzburg voor Sena Jurinac, die ook aan de Czinner-film meewerkte, maar voor EMI-producer Walter Legge was diezelfde Jurinac toch tot op zekere hoogte een concurrente van mevrouw Schwarzkopf-Legge die de Marschallin zong. Voor de EMI-opname koos hij dus Christa Ludwig, zeker ook omdat haar timbre door het contrast in timbre het voordeel had van een duidelijker onderscheid zodra het visuele element wegviel, en om meerdere redenen heeft Karajan zich daarna met die keuze geconformeerd.) De grote ster op het toneel is hier Natalie Dessay, die haar Zerbinetta net iets serieuzer, bijna dromeriger benadert dan we gewend zijn van bijvoorbeeld Edita Gruberova, haar grote voorgangster, die in die rol altijd iets legde van de humor van Adele in Die Fledermaus. Bij Dessay, zelf een geboren toneelspeelster, is Zerbinetta een actrice die zich weliswaar gespecialiseerd heeft op het lichtere repertoire, maar van wie we soms ook het vermoeden hebben dat haar speelse, flirterige levenshouding ook een beetje een pose is, een 'rol die bij haar rol past', omdat het nu eenmaal beter 'verkoopt' als een kunstenaar zijn artistieke image in meerdere of mindere mate naar zijn privéleven doortrekt. In het geval van Zerbinetta geeft dat toch een extra dimensie aan zowel haar scène met de Komponist als aan haar grote aria, terwijl ook haar leidende positie in het ensemble komedianten er meer reliëf door krijgt. Vocaal is Dessay hier onberispelijk en de ovaties na 'Grossmächtige Prinzessin' liegen er dan ook niet om, maar het viel me wel op dat haar timbre de afgelopen zeven jaar iets merkbaar donkerder en voller is geworden. Hier hoor ik weer de Dessay die ik me bijvoorbeeld herinner van die prachtige Lakmé en haar eerste Hamlet in Parijs, een egaal 'zilveren' stem met een meisjesachtige uitstraling. Ten dele zal dat samenhangen met artistieke rijping en het feit dat zij langzaam maar zeker toch een iets zwaarder repertoire is gaan zingen (zij werkt nu aan La traviata), ten dele zal het misschien ook samenhangen met een vocale crisis die zij heeft doorgemaakt en die toch iets van de precisie in haar zang lijkt te hebben weggenomen, hoewel ook dat kan samenhangen met haar artistieke ontwikkeling. Hoe het ook zij: haar Zerbinetta is vocaal een weergaloze tour-de-force in een vertolking die het karakter toch iets interessanter maakt dan meestal het geval is. Speciale vermelding verdient overigens haar Harlekin, die in een onderhoudend komediantenkwartet duidelijk de primus inter pares is met een dictie en een toonvorming die me meer dan eens aan Hermann Prey deden denken. De in 2003 al ruim tien jaar oude enscenering van Moshinsky maakt van Strauss' flirt met Molière en de commedia dell'arte een fraai prentenboek met een goede personenregie, al krijg ik toch de indruk dat iets van de aanvankelijke precisie ontbreekt. Zo is er aan het einde van de proloog een moment ('Merkt auf, wir spielen mit') waarop Zerbinetta al tegen haar collega's praat terwijl die op dat moment beslist nog niet allemaal op gehoorafstand zijn, en ik kan me van Moshinsky niet voorstellen dat die een slordigheid van hem is geweest. index | ||