DVD-recensie © Paul Korenhof, februari 2025
|
Meerdere voorbeelden van Händel's meest dramatische muziek vinden we in zijn oratoria, vermoedelijk omdat die niet hoefden te beantwoorden aan de conventies van de toenmalige opera seria. In dat licht moeten we ook Theodora zien, een religieus oratorium op een tekst van Thomas Morell dat op 16 maart 1750 in Covent Garden in première ging. Bij Händel's tijdgenoten sloeg het werk niet echt aan, maar tegenwoordig wordt het tot zijn sterkste werken gerekend, ondanks het feit dat het gegeven weinig 'handeling' bevat en ook weinig dramatische conflicten. Regelmatig wordt het zelfs geënsceneerd opgevoerd en daardoor is dit zelfs al de vierde registratie die op dvd werd uitgebracht. Het 'verhaal', dat zich afspeelt in de derde eeuw na Christus, gaat over een vrouw in de christengemeenschap van Antiochië (Syrië) die weigert te voldoen aan het bevel om op de verjaardag van de keizer aan de Romeinse goden te offeren. Omdat de Romeinse magistraat Valens weet dat voor deze streng gelovige christin haar reinheid belangrijker is dan haar leven (de dood zal haar zelfs eerder in het beloofde hiernamaals brengen), wordt zij niet veroordeeld tot lijfstraffen of de dood, maar tot prostitutie in een door de staat geëxploiteerd bordeel. Een eveneens tot het christendom bekeerde officier, Didymus, weet haar te bevrijden door met haar van kleding te wisselen, maar ondanks protesten van zowel Romeinen als christenen laat de nietsontziende Valens hen beide ter dood brengen. Doordat het accent in Theodora meer ligt op het contemplatieve aspect dan op situaties en conflicten, vraagt een enscenering echter een duidelijk concept. Bovendien moet daarbinnen een goede oplossing worden gevonden voor het koor dat nu eens het Romeinse standpunt uitdraagt, dan weer het christelijke en soms ook de stem van de toeschouwers lijkt te vertolken. In de karaktertekening en vooral de psychologische diepgang van de personages, vooral van de titelheldin, toont Händel zich echter een grootmeester en de sterkste ensceneringen zijn dan ook die waarin de aandacht voor de personages centraal staat. Aandacht voor en karakterisering van personages is echter nooit het sterkste punt van de Noorse regisseur Stefan Herheim. Of het nu gaat om Parsifal (Bayreuth), Jevgeni Onegin (DNO), Manon Lescaut (Dresden) of Der Ring des Nibelungen (Deutsche Oper Berlin), iedere keer weer heb ik het gevoel dat personages bij hem vooral marionetten zijn in een spel met de achterliggende ideeën en ideologieën die hij in een werk vindt. Daarbij lijkt hij dermate geobsedeerd door zijn onderzoek naar het functioneren, dat er soms weinig aandacht is voor de feitelijke motor van het drama: het karakter van de personages en de emotionele conflicten die voortvloeien uit de doorwerking van ideeën en situaties op dat karakter. Was ik nog redelijk geïntrigeerd door zijn Bayreuther Parsifal , in de loop der jaren gingen de in zijn ensceneringen terugkerende trucjes en maniertjes mij steeds meer storen, waartoe bijdroeg dat Herheim zich in zijn beeldtaal soms op irritante wijze herhaalt. Tot de meest storende elementen in zijn Berlijnse Ring des Nibelungen (zie hier) behoorde voor mij de steeds weer nutteloos terugkerende massa aan koorleden en figuranten, versterkt door het al even nutteloze feit dat de eentonigheid daarvan werd doorbroken door al die mensen af en toe van hun bovenkleding te ontdoen zodat we - om met Louis Davids te spreken - een toneel vol mensen in hun Jansen & Tilanus te zien kregen. Dat laatste gebeurt hier weer met de leden van het Arnold Schoenberg Chor dat zich vrijwel de gehele voorstelling op het toneel bevindt, waarbij hun fantastische zang, uiterst homogeen en gedisciplineerd en toch met een veelheid aan kleuren, alleen maar doet betreuren dat zij naar verhouding zo weinig te zingen hebben. Even had ik het idee dat zij 'aangekleed' de Romeinen voorstelden en in ondergoed de Joden, maar dat bleek een misvatting. De ware functie van dat collectieve aan- en uitkleden heb ik tot op heden echter niet kunnen ontdekken. Bleef het daar maar bij! In het dvd-boekje doet Herheim weer allerlei intrigerende uitspraken over de ideeënwereld in en achter Theodora en de relatie daarvan met onze hedendaagse maatschappij. De praktische uitwerking is echter vanaf het eerste moment bijzonder problematisch en het daaruit voortkomende, kennelijk door Herheim zelf bedachte 'drama' is volstrekt ongeloofwaardig. Positief punt: dat drama speelt zich af in een oogverblindend mooi toneelbeeld van Silke Bauer, gebaseerd op het interieur van het Café Central in de Weense Herrengasse, een eenheidsdecor voor alle bedrijven, dus wat dat betreft is er drie uur lang geen vuiltje aan de lucht. Muziekdrama is echter iets meer dan alleen maar een mooi decor. Het uitgebeelde drama blijkt een heel ander verhaal met als constante het volledige koor drie uur lang te zien is als pratende, koffie drinkende en gebak etende clientèle. Wel heeft de regisseur soms even een tafeltje nodig voor onderling overleg van de personages (kennelijk heeft het café geen personeelsruimte) en dus moeten de mensen aan dat tafeltje dan even vijf minuten naar de toonbank met de taartjes om een nieuwe versnapering uit te zoeken. En af en toe zijn er ook momenten waarop alle koorleden hun tafeltje even in de steek laten om zich als collectief (zwijgend!) in de handeling te mengen, maar veel hout is daarvan niet te snijden. De solistisch optredende personages blijken op één na werkzaam als bedienend personeel in dat koffiehuis. De uitzondering is natuurlijk de Romeinse proconsul Valens, hier gedegradeerd (of opgeklommen?) tot een in woord en daad wat opgeblazen bedrijfsleider. Als we hem op zijn woord mogen geloven, heeft hij een groot probleem met het feit dat Theodora, een van zijn personeelsleden in de bediening, niet aan de Romeinse goden offert. Uit woede draagt caféchef Valens haar daarna op om in een bordeel te gaan werken, tot ontzetting van de kelners Didymus en Septimius, en van Irene, een vriendin en collega van Theodora. Ten overstaan van de hele clientèle laat Valens haar midden in het café haar bedrijfskleding uittrekken en daarna zien wij haar lange tijd in haar onderjurk op het biljart liggen. Voor het overige personeel gaat het bedienen van de klanten echter gewoon door, terwijl zij ondertussen aria's zingen over christelijke deugden en andere zaken die weinig met dat werk te maken hebben. Wat daarna allemaal volgt aan zaken die iedere relatie missen met de teksten die we horen, sla ik maar over om meteen naar het slot te gaan. Nadat Didymus en Theodora midden in het café van kleding gewisseld hebben (de reden daarvoor is in deze enscenering onduidelijk), blijkt voor Valens de maat vol. Beide personeelsleden, zij in broek, hij in rokje, worden op staande voet ontslagen en om dat kracht bij te zetten, komt Valens het café in met twee tassen waarin zich de burgerkleding van Theodora en Didymus blijkt te bevinden. Zij krijgen opdracht die aan te trekken - wederom en plein public - en vertrekken vervolgens door de voordeur. Subtiel detail: we zien hen buiten afscheid nemen en allebei een andere kant op gaan. Tot slot verschijnt er op het dak van het café een heuse engel (in modern kostuum) met louterend vuur in zijn handen. Ook daarmee zal Herheim wel iets willen zeggen, maar ik breek me er het hoofd niet meer over. Countertenor Bejun Mehta, zelf een fraaie Didymus in de productie die Christof Loy in 2009 in Salzburg presenteerde (zij het misschien een fractie te klein van stem voor het Grosses Festspielhaus) zien en horen we hier aan het werk als dirigent. Dat blijkt meteen al tijdens de sinfonia een gelukkige overstap. Niet alleen omdat het duidelijk klikt tussen hem en het La Folia Barockorchester, maar ook omdat Mehta er duidelijk op uit is de partituur te laten klinken als een warmbloedig muziekdrama. Klank en speelwijze van het orkest mogen dan 'authentiek' zijn, de accenten en de frasering, krachtig in de ritmiek en breed in een ruim genomen dynamisch spectrum, komen vol en modern over met ruim baan voor de menselijke emoties. Het sterkste punt van Mehta's directie is echter zijn aandacht voor de zangers die alle ruimte krijgen om 18de-eeuwse aria's om te zetten in overtuigende menselijke emoties. Daarin groeit de sopraan Jacquelyn Wagner uit tot een niet meteen fel activistische maar wel standvastige Theodora die ook de tragische kanten van haar optreden laat doorklinken. Tegenover het bijna engelachtige lyriek van Dawn Upshaw in de productie van Peter Sellars en William Christie uit Glyndebourne plaatst zij een sterk menselijke, meer vrouwelijke heldin die met haar beide aria's in de openingsscène van het tweede bedrijf de enscenering van Herheim zelfs even doet vergeten. Verrassend is de Didymus van de mij nog onbekende countertenor Christopher Lowrey, die zowel technisch als in zijn voordracht waarschijnlijk extra profiteerde van Mehta's leiding. Met zijn slanke maar opmerkelijk volumineuze countertenor en een sterke dictie weet hij zijn rol eveneens uit te bouwen tot een geloofwaardig personage, al blijft de rol op zich iets weeks en irreëel idealistisch houden. In vergelijking daarmee komt de tussen loyaliteit en vriendschap heen en weer geslingerde Septimius geloofwaardiger over, zeker in de vertolking van de tenor David Portillo die er bij vlagen zelfs in slaagt zijn rol in de enscenering geloofwaardig te maken. Af en toe glijdt hij een beetje over de noten heen, maar eigenlijk past dat wel bij een karakter dat niet uitmunt door een principieel en doortastend optreden. Dat laatste is in mindere mate het geval met de rol van Valens, hoe goed en stilistisch verzorgd die ook wordt gezongen door Evan Hughes. Wel toont deze Amerikaanse bas-bariton een grote inzet bij het uitvoeren van Herheim's regie, maar van een nietsontziende, militaristisch ingestelde Romeinse proconsul een bazige bedrijfsleider in een Weens café maken blijft een onbegonnen zaak. Iets dergelijks geldt ook voor de mezzosopraan Julie Boulianne die muzikaal overigens een uitstekende Irene neerzet. Als personage komt zij minder goed uit de verf, ten dele doordat het libretto haar iets te ver verwijderd houdt van het conflict rond Theodora, ten dele omdat Herheim evenmin niet zo veel belangstelling voor haar lijkt te hebben. Dat zij aan het begin van het derde bedrijf vanaf een etagère gebak gaat ronddelen tijdens het zingen van een aria die begint met de woorden 'Lord, to Thee each night and day, Strong in hope, we sing and pray ', spreekt boekdelen. Voor het Weense publiek, ongetwijfeld merendeels bekend met het Café Central, was het bijwonen van de voorstelling waarschijnlijk nog wel spannend. De constante frictie tussen toneelbeeld en partituur maakt het via de beeldbuis consumeren van dit drie uur durend oratorium echter een hele zit, ondanks de uitmuntende weergave met fraaie beelden en uitmuntend opgenomen muziek. Dat publiek zorgt overigens wel voor een vraagteken omtrent de opname. We horen applaus na het eerste bedrijf maar niet aan het slot, we hebben dat publiek ook af en toe in beeld, maar van de reacties die bij een live-opname verwacht kunnen worden, is weinig te merken. Ook de cameraregie wekt soms de indruk dat veel van de opnamen zonder publiek gemaakt werden zodat de camera ongeveer bovenop de personages kon gaan zitten. index |
|