DVD-recensie

Door het oog van de camera

 

© Paul Korenhof, april 2013

 

Gluck: Iphigénie en Aulide
Véronique Gens (Iphigénie), Salomé Haller (Diane), Nicolas Testé (Agamemnon), Anne Sofie von Otter (Clytemnestre), Frédéric Antoun (Achille), Martijn Cornet (Patrocle), Christian Helmer (Calchas),
Laurent Alvaro (Arcas)

Gluck: Iphigénie en Tauride
Mireille Delunsch (Iphigénie), Laurent Alvaro (Thoas), Jean-François Lapointe (Oreste), Yann Beuron (Pylade), Salomé Haller (Diane)

Koor van De Nederlandse Opera, Les Musiciens du Louvre Grenoble
Dirigent: Marc Minkowski
Regie: Pierre Audi

Opus Arte OA 807115 D

Opname: Amsterdam, september 2011

 

Gluck's beide opera's rond Iphigeneia, de dochter die Agamemnon moest offeren voordat de Griekse vloot kon uitzeilen naar Troje, hebben altijd wel repertoire gehouden, maar helaas hebben bewerkingen van met name Wagner en Strauss bijgedragen aan de indruk dat ze eigenlijk niet sterk genoeg waren om op eigen benen te staan. Vooral Iphigénie en Tauride (1779) is in de vorige eeuw echter begonnen aan een opmars en sinds de Salzburger uitvoeringen met Susan Graham en Thomas Hampson heeft het werk zich vooral in Noord-Amerika een vaste plaats verworven.
Iphigénie en Aulide de inhoudelijke en chronologische voorganger uit 1774, heeft het altijd wat moeilijker gehad. Ten dele is dat te wijten aan het feit dat het werk toch meer de sfeer van het Franse classicisme uitstraalt, een verschil dat vooral voortkwam uit het culturele verschil tussen de beide libretti. Voor het Tauride-deel had librettist Nicolas François Guillard het drama van Euripides als uitgangspunt genomen, terwijl de tekst van Marie François Louis Gand Bailli du Roullet dit Le Blanc gebaseerd was op Iphigénie van Racine uit 1674. Van de weeromstuit is Gluck daardoor kennelijk dichter bij de Franse tragédie lyrique gebleven met een partituur waarin ook het gedanste divertissement nog een eigen plaats gevonden had.

Het plan om beide opera's in Het Muziektheater op te voeren dateert al uit het jaar na de opening. Om allerlei redenen belandde het in de ijskast tot het door Pierre Audi gerealiseerd werd in samenwerking met de Brusselse Muntschouwburg, waar ook in het najaar van 2009 de première plaats vond. Het oorspronkelijke plan ging uit van de complete partituren en zou daardoor resulteren in twee afzonderlijke voorstellingen die alleen op zon- of feestdagen gecombineerd konden worden. Die opzet werd in Brussel gevolgd, ondanks enkele coupures in Iphigénie en Aulide en ondanks het feit dat beide werken werden gepresenteerd als eenakters zonder pauze.
Twee jaar later, bij de verplaatsing van deze productie naar Het Muziektheater, besloot Audi beide werken uitsluitend als één voorstelling te presenteren, waarbij beide werken ondanks het karakterverschil tot een hechte eenheid werden samengesmeed. Niet alleen had het eerste deel door de bekortingen duidelijk aan zeggingskracht gewonnen, maar bovendien was het daardoor beter in balans met de beheerste doeltreffendheid die Gluck in Iphigénie en Tauride ten toon spreidde.

Theatertweeling
Hoewel beide opera's nog meer tot een theatertweeling werden door het imposante ontwerp van Michael Simon, kan ik mij voorstellen dat juist het toneelbeeld via het beeldscherm vraagtekens oproept, zeker omdat de beeldregie aan het begin van beide werken de camera niet van de zaal naar het toneel laat zwenken. Wie zich de perikelen rond de bouw van de 'Stopera' herinnert, weet misschien nog dat - geheel in de sfeer van de jaren zeventig - de zaal was opgezet met de bedoeling dat er ook 'en ronde' gespeeld kon worden. Daarvan werd later afgestapt, maar nog meer dan in Der Ring des Nibelungen heeft Audi hier wel gemaakt van dat grondplan, dat nog altijd in de bouw van de zaal is terug te vinden.
Voor beide opera's maakte Michael Simon de orkestbak tot speelvlak, met in het centrum een houten vloer als symbool van de offerplaats die in beide werken een centrale rol vervult, terwijl links en rechts daarvan trappen naar hogere speelniveaus leiden. Het orkest bevindt zich achter het speelvlak, dus midden op 'het toneel' met weer daarachter, als in een amfitheater, het koor plus een deel van het publiek. De zangers, in gestileerd eigentijdse kostuums van Anna Eiermann, bevinden zich dus letterlijk in het centrum van de handeling, waardoor het accent sterk komt te liggen op de combinatie van intensiteit en esthetiek waarmee de regie van Audi aansluit bij de muziek van Gluck.

In het theater kwam deze indeling duidelijker over dan via het beeldscherm, maar leidde tegelijkertijd ook iets meer af. Mogelijk door de afstand tot het orkest had ik een beetje het gevoel dat ik 'naar iets zat te kijken' en dat ik er niet optimaal bij betrokken werd. Bij de televisieregistratie die nu op dvd en BD is uitgebracht, was het echter alsof ik de handeling werd ingezogen en leek een veel groter contact met de personages mogelijk. Op dat punt constateerde ik een opmerkelijke overeenkomst met de registratie van Audi's Ring des Nibelungen, waarover ik ooit schreef dat het leek of die die speciaal voor het beeldscherm was ontworpen.
Behalve voor grotere helderheid en directheid zorgde de cameraregie van Misjel Vermeiren met sterk gevarieerde invalshoeken (ook van boven af) eveneens voor een beter inzicht in de handeling. Zelfs in dubbel opzicht. Niet alleen het handelingsverloop zelf werd duidelijker en meer tot in de details te volgen, maar ook wierp deze aanpak een beter licht op de van subtiliteiten doortrokken personenregie van Pierre Audi. De centrale handeling op het middenvlak eiste in de zaal al zoveel aandacht, dat het moeilijk werd om een goed overzicht te krijgen van de diverse reacties van de personages die vanaf de trappen en de verhogingen aan de zijkanten toekeken en 'meespeelden'. De camera vervult op dit punt de rol van wegwijzer, weliswaar ten koste van wat op datzelfde moment weer elders gebeurt, maar aan de andere kant met het immense voordeel dat bijvoorbeeld de voortreffelijke Agamemnon van Nicolas Testé via het beeldscherm aanmerkelijk meer diepte krijgt.

Ook muzikaal staat de voorstelling als een huis, vooral dankzij Marc Minkowski en zijn Musiciens du Louvre, die in Amsterdam de taak hadden overgenomen van het Muntorkest onder leiding van de altijd wat academische Christophe Rousset. Minkowski is niet alleen een specialist voor de Franse opera uit die periode, maar mede door zijn groeiende ervaring met het repertoire uit de negentiende eeuw heeft zijn gevoel voor dramatiek zich sterker ontwikkeld. Hij weet daardoor Iphigénie en Aulide een sterkere spanningsboog te verlenen dan ik ooit in dat werk gehoord heb, waarna hij met de enerverende openingsscène van Iphigénie en Tauride de toon zet voor een geladen uitvoering van wat mogelijk Gluck's beste opera is.

'Franse' solisten
Ook op het punt van de bezetting gooit deze uitgave hoge ogen, al heb ik lichte reserves ten aanzien van de beide titelrolvertolksters. Als de jonge Iphigénie ontplooit Véronique Gens met haar wendbare, lyrische sopraan alle stijlgevoel en overtuigingskracht die haar eigen zijn, maar het is moeilijk te geloven dat deze koningsdochter nog maar een kind is. Het zorgde ook voor te weinig contrast met de moederrol van Anne Sofie van Otter, in uiterlijk en zang zo elegant als we van deze mezzosopraan konden verwachten, en stilistisch uitermate 'Frans'. Als haar 'latere ik' weet Mireille Delunsch met een geladen vertolking meer te overtuigen in de combinatie van heimwee, onvervuld verlangen en gewetensconflicten. Vaak klinkt haar eveneens lyrische stem echter ietwat overtrokken in een rol die toch vraagt om een donkerder timbre in een stem met meer dramatiek.

Voor de vrienden Oreste en Pylade had De Nederlandse Opera een droompaar op de been gebracht. De broer van Iphigénie was toevertrouwd aan Jean François Lapointe, een Canadese bariton met een groot kleurenpalet die uitblinkt in de Franse zangstijl met de daarbij behorende heldere articulatie, en Pylade was in handen van Yann Beuron, een uitstekend geschoolde Franse tenor die zich vanuit het zuiver lyrische repertoire lijkt te gaan ontwikkelen tot een echte 'demi-caractère'.
Zoals verwacht kon worden, had Pierre Audi extra aandacht had besteed aan de personages die, al dan niet gedwongen door de situatie, het negatieve element in de handeling moesten inbrengen. Zowel Nicolas Testé (Agamemnon) als Laurent Alvaro (Thoas) vulde die rol met autoriteit in, al had de onverzoenlijke Thoas nog markanter kunnen overkomen bij een vertolking door een zanger met een breder en meer uitgesproken timbre. Maar als er iets is wat ook deze uitvoering ons weer leert, is het dat een Franse opera aan kracht wint bij een uitvoering waarin de belangrijke rollen voor het merendeel vertolkt worden door solisten die van huis uit Franstalig zijn. 

Zoals we eigenlijk al wisten sinds de uitzendingen op de televisie, zijn beeld en geluid - mede dankzij de NTR - uitstekend verzorgd, al komt de belichting van de gezichten niet altijd helemaal natuurlijk over. De uitgave biedt de mogelijkheid van ondertitels in het Nederlands, maar wel blijft het vervelend dat het boekje geen tracklijst bevat, zodat je altijd het menu moet raadplegen als je tijdens het kijken even naar een ander moment wilt.


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links