DVD-recensie © Paul Korenhof, augustus 2024
|
Toen de 26-jarige Donizetti Alessandro il Grande schreef, was dat zijn eerste opera voor het Teatro San Carlo in Napels, maar reeds zijn dertiende opera in totaal. De première op 2 juli 1823 werd echter een enorm fiasco, vooral doordat de immens populaire Rossini pas kort daarvoor die stad verlaten had, terwijl de jonge Donizetti nog geen duidelijke eigen stem had ontwikkeld. Hij stond zelfs nog sterk onder invloed van zijn grote voorganger en op een - in hun oren - slap aftreksel van Rossini zaten de Napolitanen niet te wachten. Inderdaad is Alfredo il Grande geen meesterwerk, maar dat hangt nauw samen met het libretto van Andrea Leone Tottola, Rossini's trouwe librettist die mogelijk niet echt geïnteresseerd was in samenwerking met de jonge componist uit Bergamo. Hij voorzag hem in ieder geval van een onwaarschijnlijk en soms zelfs lachwekkend verhaaltje op basis van een historisch Brits gegeven uit de vroege middeleeuwen. Het betreft hier een episode uit de 9de eeuw, toen Engeland geteisterd werd door invallen van Deense Vikingen, niet echt interessant als drama, maar de jonge Donizetti had dat maar te slikken. Dat alles wil echter niet zeggen dat het werk niet de moeite van het beluisteren waard is. De jonge componist mag dan nog geen echte 'eigen stem' hebben, maar ongeïnspireerd klinkt zijn muziek beslist niet en zijn vak verstond hij zeker wel. Uitstekend zelfs. Zijn melodieënstroom vloeit voort, zijn instrumentatie is kleurrijk en gevarieerd, en hij schreef aangenaam in het gehoor liggende cantilenen die bovendien vragen om de virtuositeit waar het toenmalige publiek warm liep. Voor de hoofdrollen schreef Donizetti naast enkele dankbare soloscènes ook diverse ensembles met een duidelijke, aan de tekst gerelateerde dramatiek. En af en toe horen we daarbij al iets doorklinken van de componist die we zo goed kennen. Zo doet het opgewekte muziekje waarop we tijdens de eerste scène in de verte de Deense Vikingen voorbij horen marcheren, zo sterk denken aan een moment in de zeventien jaar later geschreven La Fille du régiment, dat ieder toeval uitgesloten is. Het probleem is wel hoe je zo'n dramatisch zwakke opera geloofwaardig op het toneel kunt zetten, maar Stefano Simone Pintor, een leerling van Robert Carsen, heeft voorhet Donizetti Festival een uitstekende oplossing bedacht. Hij koos voor een half concertante half geënsceneerde aanpak met een mengeling van historische en eigentijdse kostuums tegen een achtergrond met eveneens zowel historische als eigentijds aandoende projecties. Dat het historische element daarbij meer 12de dan 9de-eeuws overkomt, is onbelangrijk. Wat telt is de sfeer die Pintor oproept, en die het drama dusdanig relativeert, dat de aandacht volledig naar de muziek kan gaan. Kennelijk een witte raaf onder de moderne regisseurs! De voorstelling, vorig jaar in Bergamo opgenomen met in de bak natuurlijk het ('authentieke') Orchestra Donizetti Opera, wordt met vaste hand geleid door de ervaren Corrado Rovaris. Hij probeert duidelijk niet er met allerlei accenten en aangebrachte climaxen een herontdekt meesterwerk van te maken, maar laat de muziek volledig voor ziczelfh spreken en dat werkt uitstekend. Voor het tamelijk belangrijke aandeel van het koor werd het Hongaars Radiokoor ingevlogen, dat zowel vocaal als scenisch een sterke bijdrage levert. Een goede vondst van de regie was om bij het koor het concertante aspect te benadrukken waarbij de tegenstelling tussen Denen en Engelsen werd gevisualiseerd door een contrast tussen eigentijdse en historische kostuums. Bij de solisten vinden we ook ditmaal weer opmerkelijke vertolkingen met (voor ons) onbekende namen. De titelrol is in handen van de tenor Antonio Siragusa, een betrouwbare tenore lirico leggiero met een al wat ouwelijk timbre dat overigens prima past bij de voor zijn troon strijdende Engelse vorst. Zijn niet altijd volle laagte verraadt dat de rol eigenlijk is geschreven voor een baritenor (de in Napels gevierde Andrea Nozzari), maar hij slaat zich er goed doorheen en maakt vooral indruk met een opmerkelijke soloscène in het tweede bedrijf, waarin een stretta-achtige inleiding met koor juist voorafgaat aan een dromerige cavatine. Een verrassing is de sopraan Gilda Fiume als zijn echtgenote Amalia: een lyrische sopraan met een timbre dat neigt naar lirico-spinto. In Italië heeft zij zich geconcentreerd op rollen uit de eerste helft van de 19de eeuw, uiteenlopend van Norma tot Gilda en Violetta Valéry, en hier zet zij met flair en een sterke vocale présence een echte Donizetti-heldin neer. Een andere verrassing vormt de nog onbekende mezzosopraan Valeria Girardello die met een met veel bravoure vertolkte aria van het meisje Enrichetta lijkt te solliciteren naar een plaats aan het Rossini-firmament. Ook de overige rollen zijn voortreffelijk bezet met voorop de jonge Spaanse tenor Antonio Garès als de boer Guglielmo (door de regie om de een of andere reden bekleed met een kazuifel) die een belangrijke rol speelt bij de redding van de koning uit handen van de Denen. Het geheel, in klank en beeld uitmuntend vastgelegd, vormt daarmee een welkome aanvulling op de Donizetti-catalogus. De synopsis in het bijgevoegde boekje had echter wel iets uitgebreider en helderder mogen zijn en het is ook jammer dat de feiten omtrent het ontstaan van de opera slechts voor een deel bijeengesprokkeld kunnen worden uit de interviews met de dirigent en de regisseur. Zo'n totaal onbekend werk vraagt om een echte toelichting. index |
|