|
DVD-recensie
Pelléas et Mélisande verschillend belicht
© Paul Korenhof, maart 2014
|
Debussy: Pelléas et Mélisande
Jacques Imbrailo (Pelléas), Michaela Selinger (Mélisande), Vincent Le Texier (Golaud), Doris Soffel (Geneviève), Wolfgang Schöne (Arkel), Domini Eberle (Yniold), Mateusz Kabala (Le médecin) Opernchor des Aalto-Theaters, Essener Philharmoniker
Dirigent: Stefan Soltesz
Regie: Nikolaus Lehnhoff
Arthaus Musik 101 686
Opname: Essen, 2012
|
|
|
Pelléas et Mélisande blijft een moeilijke opera en niet alleen voor operaliefhebbers die gesteld zijn op meeslepende melodieën, muzikale hartstochten, kleurrijke toneelbeelden en een flitsende handeling. Toen ik ooit een lezing over dat werk moest houden, begon ik met een grijzig getinte projectie van een schilderij van Claude Monet, het bekende Impression, soleil levant ('Impressie, opkomende zon'). Daar liet ik mijn gehoor een volle minuut naar kijken, vervolgens vroeg ik de zon weg te denken en daarna vertelde ik dat ze die gedachte in hun achterhoofd moesten houden als een indicatie van de kleurenrijkdom in Debussy's opera. Op dat moment begonnen sommigen zorgelijk te kijken en bij navraag bleken zich daarbij meerderen te bevinden, die het schilderij van Monet wel degelijk hoog aansloegen.
Natuurlijk is er verschil tussen vijf minuten naar een schilderij kijken en een avondvullende opera die zich afspeelt in en rond een somber kasteel en in een natuur waarin de zon ook overdag niet door de nevels breekt. Het feit dat de personages voortdurend in symbolen en metaforen spreken en slechts zelden zeggen wat zij bedoelen, maakt het er niet levendiger op, zelfs niet als Golaud uiteindelijk zijn halfbroer doodt.
Alles draait om de muziek, maar wie naar die muziek luistert zoals we kijken naar schilderijen van Monet, hoort een onvermoede kleurenrijkdom en ontdekt onder de oppervlakte een dramatiek die alle personages bezielt met diepte en een haarscherpe karakterisering. Althans bíjna alle personages, want in het centrum staat een groot, oningevuld vraagteken: Mélisande die het allemaal niet begrijpt, maar ons wel uitnodigt ons met haar te identificeren en door haar ogen mee te kijken naar die ondoordringbare wereld om haar heen, die bevolkt lijkt door ouderen, zieken, verdwaalden en zoekenden. Haar herhaalde 'je ne suis pas heureuse' wordt een dramatisch Leitmotiv en het is niet zonder betekenis dat voor haar in Allemonde de zon pas doorbreekt als zij op het punt staat in een soort 'Liebestod' dat land te verlaten.
In het besef dat een groot deel van het publiek er nog steeds moeite mee heeft een hele avond te kijken naar een toneel dat ingepakt lijkt in grijze gazen sluiers, probeerden regisseurs meer en meer kleuren aan te brengen, dramatische accenten te zetten en de personages te bezielen met duidelijker hoor- en zichtbare hartstochten. De volgende stap was een 'interpretatie' die aan de tekst van Maeterlinck een nieuwe invulling probeerde te geven, zoals Peter Sellars, die het werk in Amsterdam neerzette als een schildering van een gedegenereerde Amerikaanse samenleving, en Pierre Audi die in Brussel Mélisande te portretteerde als een intrigante die Golaud en Pelléas tegen elkaar uitspeelt.
Parallel daaraan zochten ook dirigenten naar meer kleuren door alle fortes en crescendi steviger aan te zetten, en dat terwijl vrijwel iedere uitvoering in moderne theaters en concertzalen bij voorbaat al 'groter' klonk dan wat Debussy voor ogen moet hebben gestaan. Van de weeromstuit werd ook het vocale aandeel breder en krachtiger, zelfs als de vertolkers van de beide titelrollen nog streefden naar lyriek en terughoudendheid. Menige bariton maakte de rol van Golaud heftiger dan de bedoeling was van de componist en de laatste klap aam het werk werd toegebracht door het feit dat veel solisten bovendien afkomstig waren van de internationale podia, behept met onvoldoende affiniteit met de Franse zangstijl.
Désiré-Émile Inghelbrecht
Ondanks mijn bewondering voor de opnamen onder uiteenlopende dirigenten als Herbert von Karajan, Claudio Abbado en Bernard Haitink greep ik daarom steeds vaker terug op oudere registraties die een Franse dirigent combineerden met een geheel of gedeeltelijk Franstalige bezetting, in het bijzonder de HMV-opnamen uit 1942 en 1957 onder Roger Desormières en André Cluytens (geen Fransman, maar zo goed als), de Decca-opname uit 1962 onder Ernest Andermet (idem) en de Philips-opname onder Jean Fournet uit 1954.
Wat ik in deze opnamen terugvond aan Franse stilistiek werd echter overtroffen door een kort geleden door Testament uitgebrachte BBC-opname uit 1951 onder Désiré-Émile Inghelbrecht (1880-1965) met in de hoofdrollen Suzanne Danco en Camille Maurane (beide ook te horen onder Ansermet en Fournet). Hoewel Inghelbrecht werkte met een Engels orkest en drie van huis uit niet-Franstalige solisten, bleek hij wel de dirigent die zijn zangers het beste getraind had in de uitvoeringsstijl die in het begin van de vorige eeuw kenmerkend was voor de Parijse Opéra Comique, waar Debussy's opera op 30 april 1902 in première was gegaan. Iedereen die oude opnamen kent van Carmen of Les Contes d'Hoffmann, weet dat in dat theater de grens tussen gezongen en gesproken teksten bijzonder vaag was. Niet alleen was dat in ieder woord van deze BBC-opname terug te vinden, maar het orkestspel was daarmee in overeenstemming: het was alsof de diverse instrumenten van het orkest op dezelfde manier met elkaar in dialoog waren als de zangers 'op het toneel'.
|
|
|
Pelléas (Phillip Addis) en Mélisande
(Karen Vourc'h) in de Opéra Comique
(Foto: Elisabeth Carecchio) |
Opéra Comique
Iets van diezelfde sfeer had ik ook al teruggevonden in een dvd uit Lyon onder John Eliot Gardiner, die zich over het orkestrale karakter ook heel duidelijk had uitgesproken (zie interview), maar toen hij vier jaar geleden het werk in de Opéra Comique dirigeerde, was het mij helaas onmogelijk daarheen te gaan. Ik moest het toen stellen met de uitzending van Mezzo, maar een nieuwe serie voorstellingen, ditmaal onder Louis Langrée, maakte het mij in februari van dit jaar in ieder geval mogelijk de partituur te gaan horen in het theater waarvoor deze geschreven was.
Bewust koos ik voor deze voorstelling een plaats in de bocht van het derde balkon waarvan ik wist dat die akoestisch en voor het zicht uitstekend was, maar ook omdat ik daar goed zicht had op de orkestbak. Daarvan had ik geen spijt en deze Pelléas et Mélisande werd een unieke ervaring, ondanks het feit dat het gebouw zelf toch wel aan een opknapbeurt toe is. In de benadering van Langrée miste ik iets van de lichte sensualiteit die in Gardiner's Debussy doorklinkt, maar als dirigent heeft hij de Franse traditie in zijn vingertoppen en met het Orchestre des Champs-Élysées kwam hij tot een verklanking die deze fabuleuze partituur in alle opzichten tot zijn recht liet komen. Evenals Gardiner vermeed hij een wagneriaans sausje en streefde hij ernaar deze magisch gedetailleerde partituur te laten klinken als een muzikaal mozaïek waarvan ieder afzonderlijk steentje zichtbaar moest zijn.
Minstens zo sterk was het solistische aandeel met de jonge Karen Vourc'h en de opvallend slank getimbreerde Canadese bariton Phillip Addis als een vocaal en visueel ideaal liefdespaar, de bas Jérôme Varnier als een Arkel in de tradities van de grote lyrische basses-chantantes, Sylvie Brunet-Grupposo als een mooi warme Geneviève en Dima Bawab als een heel lichte, geloofwaardig jongensachtige Yniold. Met het merendeel van het publiek verschilde ik van mening over de bariton Laurent Alvaro. Naar mijn smaak klonk zijn mooi sonore Golaud iets te extravert en net niet beheerst genoeg, maar misschien was juist dat waardoor hij van alle solisten aan het slot op het luidste applaus onthaald werd.
De grootste ervaring was echter om die solisten te horen in een akoestiek waarin zingen en spreken volledig gelijkwaardig kunnen zijn, en waarin zelfs Vourc'hs gefluisterde 'Je t'aime aussi' tot in de verste uithoeken verstaanbaar was. Afgezien daarvan: een aantal jaren geleden hoorde ik in Parijs een totaal onbekende jonge mezzosopraan die inmiddels is uitgegroeid tot internationale sterrenstatus, Sophie Koch, en het zou mij niet verbazen als Karen Vourc'h dezelfde weg zou gaan. Een naam om te onthouden!
De strakke, ondanks enkele moderne elementen schijnbaar tijdloze enscenering van Stéphane Braunschweig deed in feite weinig meer dan het vertalen van tekst en muziek in beelden die zonder stoffig traditionalisme beide maximaal tot nu recht lieten komen. Als deze voorstelling al conventioneel van opzet was, kwam dat door het uitgangspunt dat het toneel in harmonie moest zijn met wat zich in de tekst en de muziek afspeelde. Dat weerhield Braunschweig er echter niet van zijn personages neer te zetten als herkenbare moderne mensen en niet als figuren die leken weggelopen van een middeleeuws wandtapijt. Een duidelijk verschil met de productie van Pierre Strosser die Gardiner in 1887 in Lyon dirigeerde, was het feit dat Braunschweig voor zijn toneelbeelden behoefte had aan de nagecomponeerde tussenspelen die in Lyon konden ontbreken. Het gaf de voorstelling van een kwart eeuw geleden iets meer vaart, maar in de verklanking van Langrée en zijn orkest werd iedere maat van Debussy een maat die ik niet had willen missen.
Nikolaus Lehnhoff
Wie zich niet kan vinden in een impressionistisch symbolisme en het kleurrijke, romantische symbolisme van Tennyson's enWaterhouse's Lady of Shalott prefereert boven de vage contouren van Maeterlinck en Monet, zal zich beter thuis voelen bij een opname die twee jaar geleden in het Aalto Theater in Essen werd vastgelegd in de regie van Nikolaus Lehnhoff. Deze leerling van Wieland Wagner, van wie wij hier onder meer producties van Tosca, Turandot en Tannhäuser hebben gezien, combineert het gestileerde symbolisme dat zich ooit vanuit Bayreuth over de operawereld verspreidde, met een vormgeving waarop het 'modern design' zijn stempel heeft gedrukt. In zijn ensceneringen ontbreken meestal de overbodige en afleidende 'actualiseringen' waarin jongere regisseurs zo graag grossieren (zijn La fanciulla del west in Amsterdam was een minder geslaagde poging in die richting), terwijl hij de personages graag driedimensionaal en meer dan levensgroot over het voetlicht laat komen.
De Essener Pelléas et Mélisande, gerealiseerd met een internationale, overwegend Duitse en Oost-Europese bezetting, vormt daarop geen uitzondering en maakt Debussy's opera tot een wagneriaans muziekdrama waarin de karakters eerder te veel dan te weinig als realistisch getekende 'echte mensen' worden voorgesteld. Zij bewegen zich echter in een tijdloos decor van Raimund Bauer, gedomineerd door trappen en schuifwanden, terwijl ook in de kostuums van Andrea Schmidt-Futterer ondanks lichte verwijzingen naar middeleeuwse afbeeldingen iedere concrete aanduiding ontbreekt.
Fraai en functioneel is daarbij de belichting van Olaf Freese, die het temporeel ongrijpbare versterkte door voor de scènewisselingen gebruik te maken van een langzame overgang naar een bijna onwerelds blauw en bovendien de scènes van Pelléas en Mélisande de suggestie verleent van twee pubers die zich verliezen in een droomwereld. Daarmee sluit hij aan bij de tweedeling in de benadering van Lehnhoff met een bijna rigide strakheid voor de wereld van Golaud, Geneviève en Arkel die contrasteert met de droomwereld waarin de beide hoofdpersonen zich terugtrekken.
|
© Aalto Theater, Essen |
Donkerder stemmen
De licht wagneriaanse indruk wordt versterkt door de keuze van stemmen die (op één mislukte uitzondering na) een fractie donkerder zijn dan bij een bezetting in de Franse traditie zoals die in de Opéra Comique te horen was. Dat geldt ook voor de bariton Vincent Le Texier, al vele jaren een vocaal imposante en sterk karakteriserende Golaud, maar wel met een stemkracht en een timbre die passen bij de internationale bezettingen in grote zalen. In de Opéra Comique zou hij een ideale Arkel zijn! Zijn dictie en tekstbehandeling plus de beheersing van zijn uitbarstingen maken hem hier tot de tragische spil van het drama en jammer is alleen dat hij hier op het beeldscherm iets te oud is voor de halfbroer voor Pelléas. Ook dat zou hem een ideale Arkel maken.
Ondanks een soms licht gespannen hoogte is de Zuid-Afrikaanse bariton Jacques Imbrailo een op alle punten overtuigende Pelléas, uitstekend in zijn dictie en met in zijn spel iets dromerigs dat geloofwaardig maakt dat hij voortdurend 'weg wil' maar daar bij gebrek aan daadkracht niet aan toe komt. Toch klinkt ook zijn stem iets donkerder dan ik zou willen. Debussy schreef de rol voor een lichte bariton, een zogenaamde 'baryton-martin', en als het erop aankomt hoor ik zelfs liever een tenor als Eric Tappy van wie we twee prachtige opnamen bezitten, waaronder een live-opname uit Genève met Erna Spoorenberg,
Naast deze Pelléas en een nog donkerder Goluad past natuurlijk een niet te lichte Mélisande en die vond het Aalto Theater in Michaele Selinger in een van zijn eigen 'huissolisten'. Hier geen lichte sopraan als Suzanne Danco, Helen Donath, Elisabeth Söderström of Karten Vourc'h, maar een echte mezzosopraan. Dat is overigens geen noviteit: een van de mooiste en meest fragile Mélisandes die ik ooit in het theater hoorde, was Frederica von Stade in de befaamd enscenering van Antoine Vitoz en onder leiding van Claudio Abbado. In vergelijking komt Selinger iets 'aardser' over, soms ook met een scherp randje in de hoogte en met een niet altijd vlekkeloze uitspraak, maar aan haar overtuigingskracht doet dat weinig af.
De bij ons welbekende mezzosopraan Doris Soffel, een onvergetelijke Fricka in de Amsterdamse Ring, zien we hier als een ongenaakbare Geneviève die tegelijk demonstreert waar het probleem ligt. Afgezien van het feit dat ik deze rol toch iets menselijker opvat, zingt zij in strak doorgetrokken wagneriaanse lijnen, waarbij de woorden in een doorgaande melodische lijn gevat worden. Nergens geeft zij de indruk dat zij 'melodisch spreekt' en hetzelfde geldt voor de vocaal markante Arkel van Wolfgang Schöne. Hun beider eerste scène is een indrukwekkend treffen van twee grootheden van het Duitse operatoneel, maar hier overheerst meer dan ergens anders het wagneriaanse karakter waartegen Gardiner zich in Lyon en Parijs terecht verzette: het is alsof Debussy een aanvullende scène heeft geschreven voor Fricka en Wotan. Een misser is de vertolking van Yniold door een jongenssopraan. Dat kan met de drie knapen in Die Zauberflöte, maar het karakter van Debussy's muziek vraagt echt een getrainde lichte sopraan.
Deze Pelléas et Mélisande was door Stefan Soltesz gekozen als openingsvoorstelling van zijn laatste seizoen als GMD (Generalmusikdirektor) in Essen en het blijkt een terechte keuze. Het muzikale mozaïek en de gigantische hoeveelheid kleurnuances in de partituur zijn hem merkbaar toevertrouwd, maar nog belangrijker is dat de Essener Philharmoniker ook in staat zijn dat alles op hoog niveau te realiseren. Ik moet eerlijk toegeven dat het muziekleven in Essen mij totaal onbekend is, maar als deze uitvoering als representatief beschouwd mag worden, heb ik veel gemist!
|
© Aalto Theater, Essen |
De dvd-uitgave is voorbeeldig met een fraai boekwerkje waarin we gelukkig ook de trackindeling vinden. Overigens hebben we hier waarschijnlijk te maken met een samengestelde en geretoucheerde registratie, waarbij ook het applaus is weggesneden. Tegen zulke ingrepen heb ik zeker bij dit werk geen bezwaar: Bij veel opera's kunnen kleine onvolkomenheden de uitvoering verlevendigen, maar dit werk moet gewoon technisch zo goed mogelijk gerealiseerd worden. Prima is ook dat iedere scène wordt voorafgegaan door een korte Engelse synopsis (ondertiteld in andere talen), waarbij de handeling niet alleen verduidelijkt, maar ook geconcretiseerd wordt. Op zich strookt het misschien niet met het karakter van het werk als begrippen als 'de weg niet kunnen vinden' een heel concreet gegeven worden, maar het draagt er misschien wel toe bij om een breder publiek met dit nog altijd 'moeilijke' meesterwerk vertrouwd te maken.
|
|