Henk
de By (1916) studeerde piano aan het Amsterdams Conservatorium bij
Cornelius Berkhout en George van Renesse. Van 1955 tot 1978 was
hij muziekredacteur van Vrij Nederland; zijn beschouwingen werden
gebundeld onder de titel 'In plaats van applaus'. Als televisieregisseur
was hij van 1963 tot '81 werkzaam bij de VARA-televisie, in welke
functie hij veel documentaires over kunst en inzonderheid muziek
maakte. Op 74-jarige leeftijd overleden en de aankondiging daarvan
was typerend voor hem: "Op 3 februari 1990 is het leven van Henk
de By overgegaan in herinnering." Om die herinnering aan een bijzonder
mens te eren en levend te houden vindt u hier een aantal van zijn artikelen. Wij danken zijn zoons
voor de verleende toestemming.
(Foto van Henk de By door Vincent
Menzel)
(Uit In plaats van Applaus,
een bloemlezing uit eerder in Vrij Nederland verschenen artikelen)
(P) 1967 Bert Bakker)
Op 11 en 12 januari heeft Otto Klemperer als gast van het Amsterdamse
Concertgebouworkest zijn eerste programma in dit seizoen gedirigeerd:
Webers Freischütz-ouverture, de Vierde Symfonie van Sibelius,
Wagners Siegfried ldyll en de Vierde Symfonie van Schumann. Bij
vrijwel alle andere dirigenten zou de uitvoering van zo'n programma
met uitsluitend werken uit de romantische school, die strikt genomen
geen van alle Meesterwerken zijn, een onvoldoende maatstaf zijn
om de betekenis van hun muzikale persoonlijkheid te peilen. Men
zou meer van hen willen horen alvorens tot een artistieke balans
te komen. Bij Klemperer is dat anders. Bij hem heeft de indruk die
hij op ons maakt niets van doen met een optelsom van positieve en
negatieve observaties. Bij hem is er van balans opmaken geen sprake.
Sterker nog: één werk, zoals de Freischütz-ouverture,
zelfs enkele beginmaten er van zijn voldoende om ons volkomen te
overtuigen van zijn ongeëvenaardheid. Of is dat alles slechts
suggestie, een suggestie die mogelijk ontspruit aan een ons allen
ingeboren verlangen om geconfronteerd te worden met de volmaaktheid?
Die
vraag heb ik mijzelf gesteld. Niet omdat ik aan die primaire indruk
twijfelde -het werkelijk sublieme openbaart zich immers op een onfeilbare
wijze -maar omdat ik die vraag wel m6ést stellen, wil ik
in deze kolommen rekenschap afleggen van het gehoorde. Het antwoord
op die vraag voert mij en u, als u mij volgen wilt, naar die merkwaardige
paradox, dat werkelijk sublieme dingen aan de ene kant uiterst eenvoudig
en vanzelfsprekend zijn en aan de andere kant, als men probeert
ze te analyseren, bijzonder gecompliceerd en nauwelijks in begrippen
en woorden te vatten. Dat ligt, tussen haakjes, natuurlijk niet
aan die sublieme zaken, maar aan de ontoereikendheid van onze woorden,
begrippen en methoden.
De poging tot begrip van Klemperers genialiteit zou ik willen beginnen
met een vergelijking ontleend aan de praktische mensenkennis. Iedereen
met een intuïtief of ontwikkeld inzicht in menselijke karakters
heeft weleens -al is die ervaring helaas hoog$t zeldzaam -een mens
ontmoet die hem, zonder dat hij uitvoerig met hem gesproken had
of veel van hem wist, onmiddellijk overtuigde van zijn intrinsieke
waarde. Zo'n mens hoeft geenszins een buitengewoon iemand te zijn
in de zin van wetenschappelijke, artistieke of andere verdienste.
Men kan deze mensen ontmoeten in alle sectoren van het rijkgeschakeerde
leven. Maar waarin zij ook mogen verschillen, zij hebben één
ding gemeen: de moeilijke kunst om zichzelf te zijn is voor hen
een vanzelfsprekendheid. Zij overtuigen niet door hun woorden of
hun daden, maar door hun zijn. Klemperers musiceren staat geheel
in het onmiskenbare teken van deze authenticiteit. Tussen het kunstwerk
zoals dat is opgetekend in de partituur en de verwerkelijking daarvan
in de klank voelt men niet, zoals dat zo vaak het geval is, de hinderlijke
aanwezigheid van een mens, behept met heerszucht, met praalzucht,
of zelfs eenvoudig bezield door de wil om gestalte te geven. Alles
wat zweemt naar willen of vormen of oproepen of stimuleren, kortom
elke vorm van tussenkomst schijnt hier afwezig. In deze zin is Klemperer
een transparante figuur in wiens optreden men ook op volstrekt a-spectaculaire
wijze een tegenzin bespeurt in de uiterlijke attributen van het
dirigent-zijn: het applaus voor en na vindt hij kennelijk hoogst
hinderlijk en onnodig.
Met dit al ben ik nog niet toe gekomen aan de analyse van Klemperers
'tussenkomst', zijn reproducerende activiteit dus die zo natuurlijk
en organisch met het werk verbonden schijnt, dat zij nauwelijks
als een zelfstandige factor is te onderkennen. Hierdoor krijgt men
de indruk dat die tussenkomst er eigenlijk niet is, dat de composities
uit zichzelf tot ons spreken. Ook de hoorder is daardoor geneigd
ze niet zozeer te beoordelen naar de normen van schoonheid en perfectie
(het wankele gedrag van de hoorngroep in de Freischütz bijvoorbeeld
is eigenlijk nauwelijks storend). Veeleer zou hij een norm van waarheid
willen hanteren, een begrip dat meer te maken heeft met het wezen
van de kunstwerken dan met de kwaliteiten van de uitvoering. Ik
weet, het zijn alle grote woorden, maar zij dringen zich toch op
als men die andere, gecompliceerde tegenpool van het subtiele dat
ons treft door zijn eenvoud wil benaderen. Wil men de indruk van
eenheid tussen kunstwerk en vertolking, voor zover dat al mogelijk
is, toch ontrafelen, wil men Klemperers aandeel in de totstandkoming
van deze levende klankorganismen ontleden, dan geloof ik, dat vier
begrippen, onderling organisch en harmonisch verbonden, de basis
vormen van zijn creatieve herscheppingskunst. De eenvoud is aanwezig
in alle facetten, in de sobere orkestbezettingen, in de partituur
getrouwe uitvoering van de intenties, in de onopgesmuktheid van
zijn melodievorming. De wijsheid, in alle vertakkingen van superieure
intelligentie tot het besef van de relativiteit van die intelligentie,
resulteert in een volmaakt evenwicht tussen hoofd- en bijzaken,
tussen grote lijn en detail.
De sereniteit is, geloof ik, een van zijn meest typerende karakteristieken.
Zij ontneemt aan de melodieën elke vorm van zinnelijkheid,
van sensuele bekoring. Zij geeft aan zijn vertolkingen een geheel
eigen karakter, dat we op het moment zelf volkomen accepteren. Ook
de romantische werken van dit programma krijgen erdoor een allure
van classiciteit Zelfs een sensueel toongedicht als Wagners Siegfried
ldyll klinkt bijna abstract in een sereen spel van lijnen en harmonieën.
De bezonkenheid ten slotte, nauw verweven uiteraard met de wijsheid
en sereniteit, is de kracht van zijn ouderdom. Het verklaart mogelijk
zijn voorkeur voor een werk als de Vierde van Sibelius, een stuk
waarmee ik geen contact kon verkrijgen en dat voor mij, ondanks
de zeer geschakeerde uitvoering, klonk als tot klank geworden verveling.
Aan de andere kant demonstreerde het wel hoe sterk de scheppende
potentie van Sibelius geweest moet zijn om ondanks zoveel doffe
melancholie zoveel gemelijkheid toch te componeren. Maar ik kan
mij voorstellen, dat het voor hen die wel affiniteit voelen met
deze componist een dierbaar biografisch document betekent.
Laat ik die poging tot analyse, in het volledig besef van haar onvolledigheid
en ontoereikendheid, hier mogen beëindigen. Het is slechts
een poging tot rationaliseren achteraf, die men ook daarom snel
vergeten moet omdat de grootste kracht van Klemperer juist zijn
gaafheid is. Als men weet wat deze man heeft moeten doormaken -
de obstructie tegen zijn vernieuwingszucht voor '33, de opbouw van
een emigrantenbestaan daarna, de jarenlange strijd om de gevolgen
van een attaque die hem grotendeels verlamde te overwinnen –
als men dat alles overweegt, wordt de bewondering voor zijn ongeschonden
levenskracht, waardoor de grootste muzikale belevenissen van de
laatste tien jaar met zijn naam verbonden blijven, des te groter.