Dirigenten

Reaching for the note:

Leonard Bernstein (1918 ~ 1990)

 

© Aart van der Wal, augustus 2008

 

 
  The Young People's Concerts

In de afgelopen vijftig jaar is er geen charismatischer dirigent geweest dan Leonard Bernstein, een musicus bovendien die zijn grote flair en verbale talent effectief gebruikte om de jongste generatie op een bijna speelse maar altijd indringende en overtuigende manier kennis te laten maken met de klassieke muziek. Wie kent niet zijn Young People's Concerts die hij met met zijn 'vaste' orkest, het New York Philharmonic, tot een enorm, zelfs wereldwijd succes maakte en waarvan het eerste al plaatsvond op 18 januari 1958, nauwelijks twee weken na zijn benoeming tot chef-dirigent? De tv-uitzendingen gingen over de hele wereld. Veertien jaar lang, tot 1972, behandelde Bernstein in totaal 53 programma's een gevarieerd aantal muzikale onderwerpen, die hij zelf bepaalde en die pasten bij zijn 'educational mission' (de programmascripts schreef hij zonder uitzondering zelf). Hoevele componisten kwamen er niet voorbij: Ives, Copland, Holst, Sjostakovitsj, Liszt, Hindemith, Beethoven, Mahler, Stravinsky, Berlioz, Bach, enzovoorts. De behandelde onderwerpen waren niet minder gevarieerd: driekwartsmaat, sonatevorm, variaties, humor, ballet, jazz, het symfonieorkest, klassieke, Amerikaanse en Latijns-Amerikaanse muziek, concertvorm, toonsoort, melodie, harmonie, impressionisme, opera enzovoorts.Wie herinnert zich niet dat Bernstein gebogen stond over de meer dan levensgroot geprojecteerde eerste maten van Beethovens Vijfde symfonie en zijn kennis over en enorme bewondering voor dit geniale werk op zijn jonge publiek én hun ouders overbracht? Er werd niet alleen bijna ademloos gekeken en geluisterd, maar ook de lachsalvo's vulden regelmatig de zaal. Tienduizenden moeten op die manier voor het eerst hun weg naar de klassieke muziek hebben gevonden. Het programma werd oorspronkelijk op de zaterdagochtenden live uitgezonden, maar later ging de omroepmaatschappij CBS over op uitzending op de zaterdagavonden, vanaf halfacht, in 'prime time'. Ten slotte verhuisden ze naar de zondagmiddag. Later zou hij ervan zeggen dat die concerten behoorden tot zijn "favorite, most highly prized activities of my life." De gehele serie is gelukkig voor het nageslacht bewaard gebleven en zowel in boekvorm als op dvd uitgebracht.

De dirigent

Het is 'Lenny' vaak verweten dat hij zich teveel door zijn emoties liet meeslepen en in zijn benadering van de muziek van met name Haydn, Mozart, Beethoven, Brahms en Schubert de 'klassieke' proporties daarvan uit het oog verloor. Dat hij Schuberts Negende eigenlijk niet anders behandelde dan Tsjaikovski's Pathétique. Bovendien werd zijn manier van dirigeren nogal eens in verband gebracht met wat werd gezien als de typische uiterlijkheden van de Amerikaanse levensstijl, waarin showelementen en uiterlijk vertoon dan een gapende leegte moesten verbloemen.

 

Zijn buitengewone muzikaliteit heeft echter nooit ter discussie gestaan. Aan Harvard University studeerde hij bij o.a. de componist Walter Piston, aan het Curtis Institute of Music piano bij Isabella Vengerova, hij nam directielessen bij Fritz Reiner en liet zich de fijne kneepjes van het orkestreren bijbrengen door Randall Thompson. In 1940 kwam hij in het door het Boston Symphony Orchestra opgerichte muzikale zomerkamp in Tanglewood voor het eerst in aanraking met chef-dirigent Serge Koussevitzky, die daar les gaf en concerten leidde. Daaruit ontstond een warme vriendschap die tenslotte uitmondde in de benoeming van Bernstein tot zijn assistent.

Bernsteins eerste doorbraak was eigenlijk een gelukstreffer. Op 14 november 1943 stond hij in Carnegie Hall in New York voor het New York Philharmonic in een programma dat hij niet had kunnen voorbereiden: Bruno Walter was onverwacht ziek geworden en Bernstein moest hem op stel en sprong vervangen. Het concert zou live worden uitgezonden. Lenny moet zich er met grote flair doorheen hebben geslagen, want de pers was na afloop laaiend enthousiast. Zijn naam was plotsklaps bekend, en niet alleen in Amerika.

In 1945 volgde zijn benoeming als 'music director' van het New York City Symphony Orchestra, maar die verbintenis werd al in 1947 ontbonden. Niet lang daarna volgende een reis naar Israel, het land waarmee Lenny zijn verdere leven lang een bijzondere band zou onderhouden en daar nog vaak zou optreden. Als dank voor zijn grote verbondenheid met Israel door de jaren heen wijdde het Israelisch Filharmonisch Orkest in 1978 een festival aan de muziek van Bernstein en werd hem in 1988 de titel van dirigent-laureaat verleend.

Concert met het Israelisch Filharmonisch Orkest op 20 november 1948 in Beersheba, Israel

Na de dood van Koussevitzky in 1951 nam Bernstein diens taken in Tanglewood over. In datzelfde jaar trouwde hij met de Chileense pianiste en actrice Felicia Montealegre Cohn. Twee jaar later was Bernstein de eerste Amerikaanse dirigent die aan de Milanese Scala een opera dirigeerde: Medea van Cherubini, met Maria Callas in de titelrol. In 1958 volgde de tweede belangrijke doorbraak in Amerika: Bernstein werd chef-dirigent van het New York Philharmonic, de post die hij tot 1969 zou bekleden en die meer dan tweehonderd studio-opnamen tot gevolg had.

 
  Met Aaron Copland (1945)

Bernstein wierp zich al vanaf de jaren vijftig op als groot pleitbezorger van de muziek van Amerikaanse eigentijdse componisten, in het bijzonder van Aaron Copland, waarmee hij zeer nauwe banden onderhield. Lenny had reeds als jonge pianist Coplands Variations for piano op zijn programma gezet, maar later zou hij vrijwel alle orkestwerken van de componist uitvoeren én opnemen, sommige ervan zelfs meerdere malen. Ook in zijn populaire Young People's Concert serie besteedde Bernstein relatief veel aandacht aan de muziek van Copland. Het was ook Bernstein die Coplands ter gelegenheid van de opening van de nieuwe concertzaal in Lincoln Center, New York gecomponeerde Connotations for orchestra daar in 1962 ten doop hield. Het zwaartepunt van zijn dirigeeractiviteiten lag echter bij de grote Weense klassieken en het (laat)romantische repertoire (van Berlioz en Tsjaikovski, van Richard Strauss tot Mahler). Dat neemt niet weg dat hij ook veel succes had met bijvoorbeeld de symfonieën van Carl Nielsen. Hij introduceerde deze Deense componist voor het eerst in Amerika en werd in Denemarken beschouwd als een vooraanstaande Nielsen-vertolker.

Bernstein stond eveneens aan de wieg van de grote Mahler-hausse. Met het New York Philharmonic voerde hij - tot groot genoegen van Mahlers in New York wonende weduwe Alma - in de jaren zestig alle symfonieën en vrijwel alle orkestliederen uit en nam ze in de studio op. Evenals Mahler was Bernstein van joodse afkomst, was hij een componerende dirigent (of dirigerende componist!) en had hij een vast orkest tot zijn beschikking, maar Bernstein voelde met Mahler ook een bijzonder soort persoonlijke verbondenheid, wat mogelijk de enorme inzet en betrokkenheid verklaart waarmee Lenny de muziek van Mahler niet alleen uitvoerde, maar die later bij de Wiener Philharmoniker (die er eerst weinig van wilde weten) er zelfs min of meer in ramde. Wie de videobeelden van de repetities ziet krijgt in dit verband een goed beeld van de enorme weerstand tegen Mahlers muziek die Bernstein bij de orkestleden moest overwinnen. Men gelooft zijn eigen ogen niet: zelfs meer dan een halve eeuw na Mahlers dood was de componist die zo lang in Wenen had gewoond en gewerkt voor de Weners zelf een persona non grata.

In 1959 gingen Bernstein en het New York Philharmonic op tournee in Europa en de toenmalige Sovjet-Unie, waarbij ook Moskou werd aangedaan. Daar dirigeerde Bernstein in het midden van de Koude Oorlog de Vijfde symfonie van Dmitri Sjostakovitsj in aanwezigheid van de componist. Na terugkomst in New York werd het werk in oktober voor het Columbia-label opgenomen.

In april 1962 was er het bekende 'incident' met de Canadese pianist Glenn Gould. Bernstein verscheen op het podium voor de uitvoering van Brahms' Eerste pianoconcert, met Gould als de solist. Tijdens de repetities had Gould aangedrongen op langzamere tempi, hetgeen echter niet in overeenstemming was met Bernsteins visie op het stuk. Een oplossing van het probleem kwam niet in zicht. Lenny richtte zich daarom tot het publiek:

 
  Met de pianist Glenn Gould

"Don't be frightened; Mr.Gould is here (gelach) He will appear in a moment. I'm not- um- as you know in the habit of speaking on any concert except the Thursday night previews, but a curious situation has arisen, which merits, I think, a word or two. You are about to hear a rather, shall we say, unorthodox performance of the Brahms D Minor Concerto, a performance distinctly different from any I've ever heard, or even dreamt of for that matter, in its remarkably broad tempi and its frequent departures from Brahms' dynamic indications. I cannot say I am in total agreement with Mr. Gould's conception and this raises the interesting question: "What am I doing conducting it?" I'm conducting it because Mr. Gould is so valid and serious an artist that I must take seriously anything he conceives in good faith and his conception is interesting enough so that I feel you should hear it, too.

But the age old question still remains: "In a concerto, who is the boss (gelach)- the soloist or the conductor?" The answer is, of course, sometimes the one and sometimes the other depending on the people involved. But almost always, the two manage to get together by persuasion or charm or even threats (gelach) to achieve a unified performance. I have only once before in my life, had to submit to a soloist's wholly new and incompatible concept and that was the last time I accompanied Mr. Gould. (gelach) But, but THIS time, the discrepancies between our views are so great that I feel I must make this small disclaimer. Then why, to repeat the question, am I conducting it? Why do I not make a minor scandal — get a substitute soloist, or let an assistant conduct? Because I am FASCINATED, glad to have the chance for a new look at this much played work; because, what's more, there are moments in Mr. Gould's performance that emerge with astonishing freshness and conviction. Thirdly, because we can ALL learn something from this extraordinary artist who is a THINKING performer, and finally because there IS in music what Dimitri Mitropoulos used to call "the SPORTIVE element" that FACTOR of curiosity, adventure, experiment, and I can assure you that it HAS been an adventure this week (gelach) collaborating with Mr. Gould on this Brahms concerto and it's in this spirit of adventure that we now present it to you."

Harold Schonberg, de belangrijkste muziekcriticus van de New York Times, meende uit die speech op te kunnen maken dat Bernstein zijn verantwoordelijkheid wilde ontlopen en Gould in de kou liet staan, maar dat heeft Bernstein altijd ontkend. In tegendeel, hij had zelfs Goulds consent voor zijn publieke uiteenzetting. Zijn bewondering voor Gould stond wat hem betreft trouwens in het geheel niet ter discussie.

 
  Leonard Bernstein repeteert met het New York City Orchestra in het Lewisohn Stadium, New York (1947)

De componist

De joodse wortels spelen in meerdere composities van Bernstein een belangrijke rol. Zijn drie symfonieën zijn daarvan excellente voorbeelden: de Eerste (Jeremiah) uit 1943, de Tweede (The Age of Anxiety) uit 1949 en de Derde (Kaddish) uit 1963, de laatste ter herinnering aan John F. Kennedy en voor het eerst uitgevoerd door het Israelisch Filharmonisch Orkest. Dat Lenny - in tegenstelling tot menige collega-componist - een uitstekende vertolker en pleitbezorger van zijn eigen werk was blijkt al even overtuigend uit de vele opnamen die hij heeft gemaakt.

Mogelijk biedt het slot van Dover Beach (ca. 1850) van Malcolm Matthew, een van Bernsteins favoriete dichters, een helder zicht op de kern van Bernsteins levensbeschouwing:

Ah, love, let us be true
To one another! for the world, which seems
To lie before us like a land of dreams,
So various, so beautiful, so new,
Hath really neither joy, nor love, nor light,
Nor certitude, nor peace, nor help for pain;
And we are here as on a darkling plain
Swept with confused alarms of struggle and flight,
Where ignorant armies clash by night.

De componist Bernstein beleefde zijn grootste successen met zijn gemakkelijk aansprekende theaterstukken die waren geënt op de grote Broadway-shows en die als musical Amerika veroverden. Hij voelde instinctief aan wat het grote publiek wilde en dat kon hij leveren, zoals de immens populair geworden West Side Story uit 1957. Deze melkkoe van de theaterkassa's en de filmindustrie neemt nu nog steeds, vijftig jaar later, een belangrijke plaats in de amusementsindustrie in. Er was al meer 'Broadway' aan voorafgegaan: On the Town (1944), Wonderful Town (1953) en Candide (1956). De samenwerking met Jerome Robbins, Arthur Laurents, Lillian Hellman, Stephen Sondheim, Richard Wilbur en later ook Alan Jay Lerner (1600 Pennsylvania Avenue) was voor die vele successen mede van doorslaggevende betekenis.

Het oorspronkelijke ontwerp voor West Side Story

De 'serieuze' componist Bernstein vinden we vooral terug in Prélude, Fugue and Riffs voor soloklarinet en jazzensemble (1949); de Serenade (after Plato's Symposium), voor soloviool, strijkers, harp en slagwerk (1954), de Symfonische Dansen uit West Side Story (1960), de Chichester Psalms voor jongenssopraan, koor en orkest (1965), Mass, een theaterstuk voor zangers, acteurs en dansers (1971), Songfest, een liedercyclus voor zes zangers en orkest (1977), het Divertimento voor orkest (1980), Halil, voor fluitsolo en kamerorkest (1981), Touches voor pianosolo (1981), Missa Brevis voor zangers en slagwerk (1988); Thirteen Anniversaries voor pianosolo (1988), Jubilee Games, een concert voor orkest (1989) en Arias and Barcarolles voor twee zangers en piano vierhandig (1988).

Leonard Bernstein: Mass (Gospel) (autograaf)
 
Leonard Bernstein: Mass (notities op losse kaarten) (autograaf)

Bernstein heeft er lang onder geleden dat zijn serieuze composities in de schaduw bleven van zijn theatermuziek en zijn populariteit als dirigent. In de jaren zeventig werd hij als componist door meer progressief georiënteerde collega's zelfs min of meer in de ban gedaan. De aanhangers van de Tweede Weense School, Stockhausen, Henze, Messiaen, Boulez, Milhaud, Tippett, Birtwistle en zovele andere 'nieuwlichters' verweten hem gemakzucht en het streven naar gemakkelijk publiek succes. In die hoek zag men Bernstein toch vooral als de bedenker van commercieel goed gebekte pastiches die speelden met de waarden der hogere edele toonkunst. Daarbij zag men gemakshalve over het hoofd dat het juist Bernstein was die als wegbereider fungeerde voor componisten als Reich, Glass en Adams. Wel moet worden aangetekend dat het Bernstein zelf was die nooit onder stoelen of banken stak dat in zijn gehele compositorische oeuvre het theater op de een of andere manier wel aanwezig was. De componist Ned Rorem (1923) vatte die invalshoek briljant samen met 'de theatraliteit van het ritueel'.

De versmelting van de Amerikaanse volksmuziek met de kunstmuziek was weliswaar een belangrijk kenmerk van Bernsteins composities, maar de negermuziek en de jazz doemden in pure vorm daarin toch niet op. Hij hergebruikte - zoals zovele componisten - de in de tradities van het Amerikaanse Zuiden gewortelde muzikale nalatenschap in een nieuw idioom.

Het is niet zo eenvoudig om een shortlist samen te stellen van Bernsteins beste werken (buiten het theater), maar de Serenade, het Divertimento, de Chichester Psalms en de drie symfonieën horen er in ieder geval uitdrukkelijk bij.

De schrijver en verteller

Dan zijn er de vele boeken van zijn hand: The Joy of Music (1959), Leonard Bernstein's Young People's Concerts (1961), The Infinite Variety of Music (1966) en Findings (1982). Dan zijn er de fameuze Harvard Lectures, de serie lezingen die Bernstein tussen 1972 en 1973 aan Harvard University verzorgde en zowel in boekvorm werden gepubliceerd als op de televisie werden uitgezonden, onder de titel The Unanswered Question, naar het gelijknamige werk van Charles Ives.

Bernstein als verteller kennen we evenzeer van zijn vele orkestrepetities en 'master classes', waarin hij zijn musici en leerlingen, jong en oud, niet alleen inwijdde in de hogere kunst van het orkest- en solospel, maar op een uitermate aanstekelijke manier de onder handen zijnde composities en componisten nader tegen het licht hield. Hij deed dat het liefst met behulp van metaforen of zo op het oog nogal bizarre vergelijkingen, maar wel met als resultaat dat 'het kwartje viel' en er vervolgens - direct hoorbaar - op een héél andere manier muziek werd gemaakt. Wie dergelijke sessies weleens heeft gevolgd weet dat het niet zo belangrijk was of Lenny nu wel of niet de spijker helemáál precies op de kop sloeg, maar wel dat hij met zijn onnavolgbare aanpak het beste uit de musici wist te halen.

Tezamen vormden ze niet alleen het bewijs van Bernsteins diepgaande muzikale inzichten, maar ze profileerden hem tevens als de man die bereid was op de barricaden te springen, actie te voeren tegen allerlei misstanden (hij werd al kort na de oprichting van Amnesty International daarvan een warme en actieve pleitbezorger) om tegelijkertijd een dam op te werpen tegen de zijns inziens afkalvende morele en artistieke waarden en de zijns inziens dreigende teloorgang van in traditie verankerde schoonheid.

Zijn zorgen over de bedreigde wereldvrede kwamen duidelijk in zijn toespraken naar voren, zoals in 1980 aan de John Hopkins University en in 1983 in de St. John kathedraal in New York. Maar evengoed tijdens zijn tournee met het European Community Youth Orchestra naar o.a. Hirosjima in 1985, ter herdenking van de atoomaanval op die stad. In december 1989 was Bernstein in Berlijn present, waar hij in zowel de West- als de Oostzone (de Muur beleefde toen zijn laatste dagen) met Beethovens Negende de Herwonnen Vrijheid symboliseerde. Hij had bij die gelegenheid de 'Ode an die Freude' vervangen door de 'Ode an die Freiheit'. De orkestleden kwamen - al even symbolisch - uit West-Duitsland, de zojuist onttakelde DDR en uit de vier landen die in 1945 het verslagen Duitsland hadden opgedeeld.

De man

Bernstein dankte zijn muzikale en maatschappelijke status aan talent, kennis, geldingsdrang en acceptatie. Of zijn beminnelijke innemendheid en zijn onverflauwde belangstelling in mensen daarbij eveneens een rol hebben gespeeld ligt voor de hand. Wie de moeite neemt zich in zijn geschriften, lezingen en commentaren te verdiepen ontmoet daarin een buitengewoon sterk karakter met een grote eruditie en een indrukwekkend analytisch vermogen. Het is zeker niet zo dat alles in goud veranderde wat hij aanpakte, maar het is toch onmiskenbaar dat een van zijn grote verdiensten voor met name de muziek voort is gekomen uit het enthousiasme waarmee hij zijn musici, jong en oud, wist te bewegen alles uit de kast te trekken, hetgeen op het publiek zijn uitwerking niet miste. Hij bracht de synergie voort die kon ontstaan uit een zeldzame combinatie van extroverte bevlogenheid en naar binnen gerichte contemplatie. Bernstein was een doener en een denker tegelijkertijd. Het was daarbij om het even of hij een pianoconcert van Mozart speelde, een symfonie van Mahler dirigeerde of een orkestklas onder zijn hoede had.

 
  Leonard en Felicia Bernstein na de huwelijksvoltrekking op 9 september 1951

Bernstein heeft als echtgenoot en vader moeten leven met zijn promiscuïteit (hij zei er zelf over geen voorkeur te hebben voor voedsel, muzikaal genre of seks) die al terugging naar zijn uitbundige sociale leven in de beginjaren in New York City, waar hij met zowel mannen als vrouwen seksuele relaties onderhield. Zijn huwelijk met Felicia Montealegre Cohn op 9 september 1951 kwam niet zonder veel problemen tot stand, waarbij het verhaal hardnekkig de ronde deed dat het min of meer een verstandshuwelijk waarmee hij zijn kansen zou vergroten om chef-dirigent van het Boston Symphony Orchestra te worden. Bernsteins mentor, de toenmalige dirigent van het New York Philharmonic Dimitri Mitropoulos, zou hem hebben geadviseerd 'een vrouw te zoeken' om op die manier het conservatieve orkestbestuur ervan te overtuigen dat de verhalen rond zijn homoseksualiteit niet meer dan roddels waren. Arthur Laurents omschreef het kort en krachtig: Bernstein was gewoon een "gay man who got married." Shelly Rhoades Perle zei erover: "He required men sexually and women emotionally."

Die last moet hij lang hebben meegetorst. Het draaide uiteindelijk toch om de keus tussen zijn seksuele geaardheid en zijn gezin. Lenny en Felicia kregen drie kinderen, Jamie, Alexander en Nina (kleinkinderen: Francisca, Evan, Anya and Anna). Naarmate Lenny ouder werd en de homoseksualiteit meer en meer van zijn maatschappelijke en sociale boeien werd ontdaan, viel het Bernstein moeilijker er 'discreet' mee om te gaan, zozeer zelfs dat hij Felicia in 1973 verliet en samen ging wonen met zijn nieuwe liefde, de jonge Tom Cothran. Toen Felicia aan longkanker leed keerde hij naar haar terug, waarna hij haar tot haar dood op 16 juni 1978 bijstond. Ook Cothran overleed vroegtijdig, aan aids. Hun beider dood greep Bernstein bijzonder aan. Het overlijden van Felicia heeft Bernstein zichzelf lange tijd zelfs persoonlijk aangerekend. Zijn leefstijl kwam meer en meer in het teken van drugs en alcohol te staan, zijn homoseksualiteit bleef voor de buitenwereld steeds minder verborgen. In het boek van Alan Helms, Young Man from the Provinces, A Gay Life before Stonewall, wordt een gebeurtenis uit 1977 gememoreerd, een 'date' met de dronken Bernstein. Dan is er het verhaal van de pianist William Huckaby die na een recital op het Witte Huis met de toenmalige president Carter in gesprek was: "I felt these hands clamped on my shoulders, I was whirled around and engaged in a deep kiss of the French variety and Bernstein was saying, 'I haven't heard such virile piano playing for fifteen years. It was magnificent.' President Carter watched all this with his mouth open and then walked away. I was charmed in a way, but in retrospect one had to concede he was crude." In de jaren tachtig behoorden aantrekkelijke jonge mannen tot Bernsteins vaste entourage.

 
  Met de Duitse slagwerker en muziekproducer Rüdiger Schramm (1989)

Zijn muzikale energie bleef ook in zijn laatste jaren ongebroken. Een voormalige klarinettist van het New York Philharmonic zei hierover na Bernsteins overlijden: "Lenny was zijn leven lang jong en ging toen dood." De zware roker en enorm harde werker ondervond in die laatste jaren als gevolg van een longziekte (bronchitis, longemfyseem en uiteindelijk ook nog mesothelioom) meer en meer beperkingen, maar tussen de hoestbuien en aanvallen van benauwdheid door bleef hij dirigeren en onderwijzen, met datzelfde vurige enthousiasme waarmee het allemaal was begonnen.

We zien Bernsteins uiteindelijk toch hopeloze strijd tegen zijn ziekte weerspiegeld in het beperkte aantal concerten dat hij een jaar vóór zijn dood dirigeerde. Het lijstje is weliswaar niet geheel compleet, maar laat de sterke afname van zijn activiteiten toch wel duidelijk zien:

September (1989) Warschau, herdenkingsconcert (n.a.v. het uitbreken van W.O. II)
  Beethoven: pianoconcerten nr. 3-5 met Krystian Zimerman in Wenen
Oktober De laatste concerten met het New York Philharmonic Ochestra
November Candide met het London Symphony Orchestra in Barbican Centre, Londen
December Beethovens Negende na de val van de Muur (met het beroemde 'Ode an die Freiheit')
Maart (1990) Met de Wiener Philharmoniker in Carnegie Hall, New York
April Laatste concert met het Symphonieorchester des Bayerischen Rundfunks: Mozarts Mis in c, KV 427 in Waldsasser, Duitsland
Juni Beethovens Negende tijdens het Festival in Praag
Augustus Laatste bezoek aan Tanglewood, VS, met o.a. Coplands Symfonie nr. 3, Brittens Sea Interludes en Beethovens Symfonie nr. 7

Op 9 oktober (1990) volgde dan Bernsteins aankondiging dat hij als gevolg van zijn slechte gezondheid al zijn werkzaamheden definitief had gestaakt. Het einde van zijn werkzame leven, zoals hij dat eens in de New York Times zo had samengevat:

''I don't want to spend my life, as Toscanini did, studying and restudying the same 50 pieces of music. It would bore me to death. I want to conduct. I want to play the piano. I want to write for Hollywood. I want to write symphonic music. I want to keep on trying to be, in the full sense of that wonderful word, a musician. I also want to teach. I want to write books and poetry. And I think I can still do justice to them all.''

De tragiek daarvan was het overlijden van de grote dirigent op 14 oktober 1990 in zijn appartement in New York.. 'Lenny' werd 72 jaar.


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links