Componisten/werken

Allan Pettersson: drama in optima forma

 

© Gerard Scheltens, oktober 2007

 

 
   

"Wat zijn wij aan het doen, meneer Pettersson?" Verbaasd keek de zaalzuster naar haar doodzieke patiënt. Op de verbanden waarmee hij was ingesnoerd waren notenbalken en allerlei onbegrijpelijke figuurtjes gekrabbeld. Hij was bezig aan zijn Tiende en Elfde symfonie. Creativiteit laat zich nu eenmaal niet aan banden leggen...

Voor sommigen is hij de laatste grote symfonicus, die de traditie op grootse wijze afsluit. Anderen noemen hem de koning van de depressiviteit, iemand die zijn eigen leed op de schouders van zijn publiek legt. Zijn muziek kan echter niemand onverschillig laten, al hebben de meesten nog nooit van hem gehoord. Gustaf Allan Pettersson (1911-1980): ongelukkig, onbegrepen, onbemind?

Zijn leven was niet gemakkelijk en dat bleek al in zijn vroegste jeugd. Pettersson, geboren op 19 september 1911 in Västra Ryd in de Middenzweedse provincie Uppland, groeide op in Södermalm, toen een Stockholmse sloppenwijk. Hij was een straatkind uit een a-muzikaal milieu van ongeschoolde arbeiders: de vader een driftige zuiplap met loszittende vuisten, de moeder een vrome kwezel. Voor het kind hadden ze weinig interesse. Een echte verschoppeling dus, en dat werd nog versterkt door zijn vroege interesse voor muziek. Wat moet zo'n jongen tussen de andere schoffies? Het heeft zijn gezondheid verwoest en de rest van zijn leven bepaald: altijd nam hij een aparte positie in, buiten het sociale leven en buiten de mainstream van de muziek.

Koos hij dat isolement zelf of werd het hem opgedrongen? Het doet er niet veel toe: in elk geval leidde het tot een uniek compositorisch oeuvre. Pettersson trok zich niets aan van de muzikale stijlen die en vogue waren, maar baande zich zijn eigen weg. In zijn nederige omstandigheden mag het een wonder heten dat de jonge Allan op het Stockholmse conservatorium terecht wist te komen (1930-39) en zich ontwikkelde tot een voortreffelijk altviolist. Hij kreeg een beurs om een jaar te studeren bij Maurice Vieux in Parijs en werd in 1940 lid van het Stockholms Philharmonisch Orkest, waar algauw bleek dat zo'n onafhankelijke geest zich niet in het keurslijf van het orkestbestaan laat dwingen. In de oorlogsjaren begon hij ook te componeren. Zijn Barfotasånger (Blotevoetenliederen) uit die tijd reflecteren voor het eerst zijn compassie met de misdeelde medemens.

Weberns chromosomen

Zijn ambities gingen verder. Opnieuw trok hij naar Parijs, nu voor compositielessen bij Milhaud en Honegger, die geen spoor in zijn eigen werk hebben nagelaten, en vooral bij René Leibowitz, die hem de beginselen van de twaalftoonstechniek bijbracht. Hij wilde er niets van weten: later zei hij met afgrijzen dat het 'overal wemelde van Weberns chromosomen'. De overlevering wil, dat hij zijn 2de symfonie achter Leibowitz' rug om componeerde. Daarvoor verstopte hij zich in de kelder van de Zweedse kerk in Parijs.

In 1953 besloot hij het altviolistenbestaan vaarwel te zeggen en voor het componeren te gaan leven. Een dappere beslissing, want hij had nog maar weinig geschreven en er werd nooit iets van hem uitgevoerd. Aldus veroordeelde hij zichzelf tot een allertreurigst bestaan in een huurkazerne op vier-hoog, zonder lift. Alle ingrediënten voor een drama in optima forma waren ruimschoots aanwezig, want de chronische gewrichtsreuma die na 1960 begon op te spelen, maakte zijn werk- annex slaapkamer tot een gevangenis die hij vrijwel alleen verliet om te worden geopereerd. Na 1970 lieten ook zijn nieren het afweten en een langdurige ziekenhuisopname was het gevolg. Toch werd in de jaren zeventig zijn produktiviteit steeds groter; hij schreef 35 werken in acht jaar, duidelijk omdat hij voelde dat de dood hem op de hielen zat. Op 20 juni 1980 gaf het zieke lichaam het definitief op.

Onbegrepen

Dat zo'n geïsoleerde, doodzieke, onbegrepen figuur niet soepel in de omgang was, laat zich raden. Toen Gennadi Rozjdestvenski (toch niet de minste dirigent) in 1975 stopte met het instuderen van de 7de symfonie, omdat hij er geen raad mee wist, verbood Pettersson het Stockholms Philharmonisch Orkest 'ooit nog iets' van hem te spelen. Al hief hij die banvloek later op, de verstandhouding met zijn oude orkest was voorgoed bedorven. Typerend voor hem, maar niet erg handig voor een componist wiens hoogst individuele, complexe en lijvige partituren het moeten hebben van een begripvol pleidooi door alle executanten.

Die zijn er in de loop der jaren wel geweest. Dirigenten als Sergiu Comissiona, Stig Westerberg, Okko Kamu, Leif Segerstam en Antál Dorati geloofden in Pettersson en zetten diverse symfonieën op de plaat. De eerste stoot tot een grotere bekendheid werd in 1967 gegeven door Dorati's opname van de Zevende symfonie (o.a. op Caprice en Decca). Ook de inspanningen van Comissiona hebben veel betekend; vooral zijn opname van de Achtste met het Baltimore Symphony Orchestra op DG (1980), lang geleden mijn eigen kennismaking met Pettersson, was een mijlpaal van de eerste orde. Dankzij Isabelle van Keulen, die in 1997 bij haar eerste Delft Chamber Music Festival consequent aandacht aan Pettersson besteedde, kwam ook zijn kamermuziek meer in de belangstelling.

Tegen de mode in

Hoe laat Petterssons muziek zich beschrijven? Moeilijk, want als individualist sloot hij geen compromissen met de luisteraars. Het grootste deel van zijn werk bestaat uit 17 symfonieën, waarvan de eerste en de laatste onvoltooid zijn gebleven. De meeste zijn eendelig (m.u.v. de Eerste, Derde en Achtste), wat niet wegneemt dat sommige heel lang duren - het is alsof de componist de aandacht van de luisteraar koste wat kost vast wil houden. Uit zijn afkeer van twaalftoonmuziek blijkt zijn voorkeur voor het handhaven van de tonaliteit, tegen alle toenmalige modes in. Ondanks onmiskenbare associaties met Bruckner, Mahler, Sibelius en Sjostakovitsj heeft zijn muziek een volstrekt eigen geluid, waarin de emotie centraal staat; voor humor of zelfs sarcasme is geen plaats. De vaak gemaakte vergelijkingen met Karl Amadeus Hartmann of Matthijs Vermeulen snijden alleen hout voor zover ze betrekking hebben op hun positie als Einzelgänger, niet op de muziek.

Lange melodielijnen, eindeloos lijkende obsederende herhalingen van vaak simpele motieven, nu eens barse, dan weer klagende of schrille klanken, meestal in mineur, hebben de indruk gewekt dat deze moeilijke man, die altijd pijn had, de luisteraar vooral deelgenoot wilde maken van leed, leed en nog eens leed.
Dat klinkt nogal naar zelfmedelijden, maar Pettersson zelf dacht daar anders over. Weliswaar zei hij 'Mijn materiaal is mijn eigen leven, gezegend, verdoemd' (een veel geciteerde uitspraak), maar, zo voegde hij eraan toe: 'Als ik werk, vergeet ik Pettersson, die me grondig de keel uithangt. Maar tussen mijn ribben zit een plein, het rode plein van het hart, waar ik de hele mensheid ontmoet, waar iedereen samen leeft en waar iedereen één is. (...) Muziek is een protest tegen de lotsbestemming, de wreedheid tegen de mens, de mens zonder een kans. (...) Ik zie geen beelden voor me, als ik componeer. Alles wat ik wil zeggen, is in mijn muziek uitgedrukt met puur muzikale middelen en dus niet met programma's'.

Boodschap

Pettersson gebruikt dan ook zijn eigen bestaan als metafoor voor zijn universele boodschap aan de mensheid. Sprekende getuige daarvan is, naast de bovengenoemde Barfotasånger, de heftige 12de symfonie (De döda på torget) met koor uit 1977 op tekst van Pablo Neruda (Los muertos de la plaza), waarin het lot van de Chilenen in 1973 aanleiding is voor een diep-gevoeld protest tegen alle vormen van wreedheid. De andere symfonieën zijn puur instrumentaal, maar ademen in feite dezelfde gedachte. Het zijn allemaal afleveringen in één grote, doorlopende reeks.

Hun omvang en inhoud vergen veel concentratie en uithoudingsvermogen bij zowel musici als luisteraars. Wie dat allemaal kan opbrengen, wordt zeker beloond. Ik althans raak altijd onder de indruk van Petterssons klanken, die eindeloos lijken te zoeken naar een zon die nooit zal doorbreken (en dat soms onverwacht toch doet, bijvoorbeeld in de Vierde symfonie of bij het A-majeur dat opduikt aan het eind van de Zestiende). Zelf zag Pettersson zijn muziek niet per se als somber, getuige deze uitspraak over de Zesde symfonie: 'Wie opmerkzaam luistert, kan niet om de vaststelling heen, dat deze symfonie een positieve grondtoon heeft'. Gelukkig wordt die opmerkzaamheid door een groeiend aantal mensen opgebracht.

Complete symfonieën

Dat heeft zich vanaf de jaren negentig ook vertaald in de activiteiten van de platenindustrie. De tot dan toe uitgebrachte symfonieën, op labels als Caprice, BIS, DG, EMI en Philips, gaven geen compleet beeld en zijn bovendien lang niet allemaal op cd overgezet. Vandaar mijn blijdschap over het voortreffelijke initiatief van CPO om systematisch de hele reeks op te nemen. Het project begon in 1993 en werd pas in 2006 voltooid met een indrukwekkende uitvoering van de vocale Twaalfde symfonie onder Manfred Honeck. Niet alleen bekende dirigenten als Alun Francis, Thomas Sanderling en Gerd Albrecht werden ingezet, maar ook componisten als Manfred Trojahn en Peter Ruzicka, die getuigen van hun bewondering voor het oeuvre van de Zweed. De uitstekende toelichtingen zijn van Andreas K.W. Meyer. De twaalf apart verkrijgbare cd's zijn begin 2007 in één doosje samengebracht als CPO 777247. Kopen! En luisteren! Onderga deze muziek!

Al moet u wel stevig ontbeten hebben voordat u eraan begint.


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links