Componisten/werken

Bruno Maderna (1920 ~ 1973):

groot kunstenaar en bijzonder mens

 

© Leo Samama, 1996/2009

 

Het is alweer bijna 25 jaar geleden dat Bruno Maderna in de herfst van 1973 voor velen toch nog plotseling in Darmstadt overleden is. Hij had in de zomer daarvoor in ons land triomfen gevierd met de opera Satyricon en zijn Derde Hoboconcert, bewoog in London het publiek tot tranen toe met zijn interpretatie van Mahlers Vijfde Symfonie en stelde nog kort voor zijn dood een daad van belang door een programma te dirigeren met pianoconcerten van Bartók en Schönberg met Alfred Brendel als solist.

Na zijn dood is zijn muziek niet vergeten geraakt. Met name de kamermuziek, waaronder Aulodia per Lothar (1965), Widmung (1967), Serenata per un satellite (1969), Y despuès (1971) en Pièce pour Ivry (1971), maar ook orkestwerken als Quadrivium (1969), het Vioolconcert (1969), de Grande Au-lodia (1970), Giardino Religioso (1972), Aura (1972), Biogramma (1972) en het Derde Hoboconcert (1973) worden met enige regelmaat uitgevoerd. Daar staat tegenover dat voor de belangstellende leek Maderna's leven en loopbaan nog grotendeels in sluiers is gehuld. Zelfs in de recente studie over Maderna van Raymond Fearn wordt slechts schetsmatig aangegeven wat deze bijzondere dirigent en componist voor de muziek en het muziekleven in verschillende landen heeft betekend.

Om maar te zwijgen van de mens Maderna, die goedaardige, levensgenietende, maar evenzeer zelfdestructieve man. Iedereen was zijn vriend. Met een ieder deelde hij zijn onuitputtelijke kennis van kunst en cultuur, zijn liefde voor vrouwen en alcohol, zijn ontembare werklust. Achter dit alles zat echter een grote angst om alleen te zijn, zelfs wanneer er gecomponeerd moest worden, want ook dat deed hij het liefst tussen de mensen, met al het stadslawaai, schreeuwende kinderen en blèrende radio's om zich heen.
Gunther Schuller beschreef zijn vriend en collega Maderna indertijd als volgt: "Op een terrein dat beheerst wordt door muziekpolitieke intriges, door de handel in dirigenten en componisten en door een rigide partijenstrijd over stijlopvattingen, bleef Bruno met een weldadige gelijkmoedigheid een muzikant die in zijn vak voor honderd procent integer en artistiek volkomen oprecht was - vaak ten nadele van hemzelf. De warmte en intense charme die hij uitstraalde waren onweerstaanbaar, en iedereen werd onmiddellijk zijn vriend. Hij omhelsde iedereen, niet alleen fysiek met zijn beroemde 'bear hug', maar ook geestelijk door zijn menselijke warmte".

Bruno Maderna in zijn studio in Darmstadt in 1973 (foto: © Pit Ludwig)

Zelf herinner ik me uit mijn late tienerjaren een vooral eenzame man, die ondanks zijn wat hese stem zeer intens en bevlogen sprak en je daarbij met zijn warme, donkere blik strak aankeek; niet dat hij door je heen keek of je tot op het bot analyseert, nee, hij omhelsde iedereen alleen al met zijn blik. Maderna werd bij voortduren omringd door 'vrienden' die hem nodig dachten te hebben: componisten, dirigenten, musici van diverse afkomst uit alle delen van de wereld, organisatoren, directeuren. Hij borrelde over van de plannen en ideeën en had een ontzagwekkende kennis van alle muziek ooit geschreven.

Desondanks nam Bruno Maderna de tijd voor je, bekeek hij je werk met veel zorg en inzicht, en stimuleerde je vooral het vertrouwen in jezelf niet te verliezen, want dat is tenslotte het enige dat je overblijft. In dat opzicht was Maderna zelf evenzeer praktisch, als dirigent en als componist. Hij schreef voor zijn vrienden, voor daadwerkelijke uitvoeringen, voor een echt publiek, werkte met de musici en niet ertegen, besefte door en door zijn taak als bescheiden intermediair tussen componisten en luisteraars.

Zijn praktische houding als componist (en dit moeten we niet verwarren met pragmatisch, want dat woord kwam in Maderna's woordenschat niet voor) blijkt onder meer uit zijn scheppende relaties tot verscheidene vooraanstaande uitvoerende musici. Zo schreef hij voor de Italiaanse fluitist Severino Gazzeloni een Fluitconcert (1954), voor de hoboïst Lothar Faber het Eerste en Tweede Hoboconcert (1962 en 1967), voor beide musici de Grande Aulodia (1970), voor violist Theo Olof het Vioolconcert (1969), voor de tenor Paul Sperry Venetian Journal (1972) en zijn zwanenzang, het Derde Hoboconcert (1973) voor Han de Vries; om slechts enkele voorbeelden te noemen.

Maderna beleefde een stormachtige loopbaan als het vioolspelende en dirigerende wonderkind Brunetto. Hij debuteerde naar eigen zeggen op 7-jarige leeftijd met het Vioolconcert van Bruch en een jaar later als dirigent in de Scala. Zijn vader herinnerde zich vlak voor zijn dood in 1974, een jaar na zijn zoon, echter dat Bruno pas na 1930 als wonderkind in de openbaarheid was getreden. In 1932 werd Brunetto door het fascistische regime ingelijfd en als 'bambino prodigo' tegelijk getraind als uitgebuit. Twee jaar later ontfermde Irma Manfredi ('Mamma Irma'), de rijke eigenaresse van een kledingzaak in Verona, zich over de jonge Bruno en zag er op toe dat hij een degelijke muziekopleiding zou krijgen.

Zo heeft Maderna zich door langdurige studie, grofweg van 1930 tot het einde van de oorlog, gelijkmatige en zeer breed kunnen ontwikkelen, als violist, dirigent en componist (o.a. bij Bustini in Rome). Vanaf 1940 nam Malipiero hem onder zijn hoede en boorde Maderna's liefde voor de muziek uit de 16e, 17e en 18e eeuw aan. In 1941 studeerde Maderna gelijktijdig met Giulini in Siena orkestdirectie bij Guarnieri.

Na de oorlog kreeg Bruno Maderna in Venetië een baantje als docent aan het Conservatorio Benedetto Marcello (op voorspraak van zijn leraar Malipiero), en onderhield zich daarnaast met het componeren van muziek voor films en radio. Enkele van zijn eerste werken werden toen wel al uitgevoerd, maar zonder veel gevolgen. Pas toen Maderna in 1948 op aanraden van Malipiero met de dirigent Hermann Scherchen in contact kwam, werd zijn aandacht op de muziek van de Tweede Weense School gevestigd en begon hij te experimenteren met reeksentechnieken.

Darmstadt werd zijn nieuwe uitvalsbasis, hier bezocht hij vanaf 1950 de zomercursussen, gaf er les, ontmoette er zijn tweede echtgenote en vestigde zich daar tenslotte metterwoon.

Intussen had hij zich in 1954/55 samen met zijn vriend Luciano Berio in Milaan ingezet voor een studio voor elektronische muziek in navolging van gelijksoortige studio's in Parijs en Keulen. Met als directe resultaten de elektronische composities Ritratto di città (samen met Luciano Berio en Roberto Leydi; 1955), Notturno (1956), Syntaxis (1957), Continuo (1958), Musica su due dimensioni (voor fluit en tape, 1958) en na 1960 nog tal van andere werken.

 
  Bruno Maderna met zijn zoontje Andreas in 1973
(foto: © Pit Ludwig)

Het componeren voor tape was voor Maderna een even natuurlijke zaak als het componeren met potlood op papier. Ik herinner me dat in de nazomer van 1971 nog een band gemaakt moest worden voor Ausstrahlung, dat kort daarna in Persepolis in première ging. Maderna vroeg me mee te gaan naar een studio in Den Haag en hem te helpen. Van te voren had hij thuis in Darmstadt de stem van zijn zoontje Andreas opgenomen. En in nauwelijks meer dan een uur maakte hij daarvan een complex, veelgelaagd elektronisch meesterwerkje, vol intieme en poëtische zeggingskracht.

Rond 1960 zocht Maderna geheel in lijn met de ontwikkelingen van die dagen naar een vrijere vormgeving in zijn overwegend seriële composities. Het ge-bruik van klankvlakken, clusters, slagakkoorden en scherpe dissonanten maakt in de eerste 'vrijere' werken nog een ongedifferentieerde indruk. Aanvankelijk betrof het dan ook vooral de speelmanieren, grafische indicaties en korte, niet zelden explosieve cadensachtige passages.

In de loop der jaren verschoof Maderna het zwaartepunt van zijn composi-tietechniek naar een synthese van lyriek en mobilestructuur. Dit houdt in de praktijk in dat de luisteraar in de eerste plaats getroffen wordt door de melodieuze opbouw van Maderna's composities en daarna, bij een nadere kennismaking, de knappe structuren bemerkt. Voor de mobilestructuur heeft Maderna met name inspiratie opgedaan bij mobiles van de Amerikaan Alexander Calder.

Iets eerder, in 1965, was ook Maderna's vriend Earle Brown op dit idee gekomen, namelijk in Calder Piece voor vier slagwerkers en een mobile van Calder. Maar Brown liet zich, evenals het gros der avantgarde componisten, voornamelijk door het experiment als abstractie leiden, verhief het mobile aspect tot kernpunt van zijn muziek. Maderna heeft daarentegen getracht deze nieuwe structurele opzet te combineren met effectieve en kleurrijke orkestraties en goedklinkende, vaak ook ontroerende lyriek, zoals in Grande Aulodia (1970), Ausstrahlung (1971), Juilliard Serenade (1971), Biogramma (1972), Giardino Religioso (1972) en het Derde Hoboconcert (1973).

In de laatste tien jaar van zijn leven is Maderna's relatie met Nederland zeer intens geweest. Hij dirigeerde veelvuldig het Residentie Orkest, later ook andere orkesten in ons land, onderhield nauwe banden met de jongste componistengeneratie, onder wie Peter Schat, Jan van Vlijmen en Louis Andriessen, en liet zich zelfs een rol aanleunen in de acties voor een tweede dirigent bij het Concertgebouworkest. Rond 1970 kreeg zijn loopbaan zelfs wat meer richting en doel. Hij schreef in die jaren zijn meest bekende werken, dirigeerde 's werelds grote orkesten, ging een enkele maal kuren om zijn fysiek te verbeteren en genoot van het gezinsleven met drie jonge kinderen.

Desondanks ging hij dag en nacht door met werken, bleef het bijkans onmogelijk de drank en het roken te laten, en brandde de kaars nog steeds aan twee kanten door. Tijdens de repetities in Amsterdam van zijn laatste muziektheatrale productie, Satyricon, spuwde hij op een dag bloed en werd longkanker geconstateerd. De diagnose was duidelijk: elke dag is meegenomen. Tot het laatste moment heeft Bruno Maderna doorgewerkt, afgewisseld door zware bestralingen in het ziekenhuis in Darmstadt, waar hij op 13 november 1973 stierf met de muziek van Mozarts Don Giovanni op zijn lippen.


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links