Componisten/werken

Haydn en de baryton

 

© Gerard van der Leeuw, december 2018

 

Het moest er eens van komen: het beluisteren van alle barytontrio's van Joseph Haydn: 120 stuks voor baryton, altviool en cello en 3 voor viool, baryton en cello. AIle trio’s? Ik kan me voorstellen dat sommigen van u denken: is dat wel de moeite waard? Ja, dat is het. In de eerste plaats omdat het luisteren naar Haydn altijd de moeite waard is en in de tweede plaats omdat dit stuk voor stuk kleine, intieme meesterwerkjes zijn.

De baryton die hoofdzakelijk in Oostenrijk, Bohemen en Zuid-Duitsland bekendheid genoot, was vanaf 1765, het jaar waarin hij een instrument van de Weense bouwer Johann Joseph Stadlmann kocht, het lijfinstrument van vorst Nikolaus Esterházy, Haydns broodheer. In dat jaar kreeg Haydn al direct op z’n duvel in een streng document dat eindigt als volgt:

Tenslotte wordt hem, kapelmeester Haydn dringend aanbevolen, zichzelf vlijtiger dan tot nu toe op het componeren toe te leggen, en in het bijzonder zulke stukken te componeren, die men op de gamba [lees: baryton] spelen kan, en waarvan Wij [de vorst] nog erg weinig gezien hebben en om, om zijn vlijt te kunnen zien, van iedere compositie wat voor een dan ook telkens een eerste exemplaar, schoon en netjes afgeschreven aan Ons te sturen.

 
 
baryton

Nikolaus bespeelde het ook in Haydns tijd al enigszins buitenissige instrument ongetwijfeld omdat hij het - als gewezen gambist - mooi vond, maar ook omdat hij zich ermee kon onderscheiden van de ‘gewone’ musici. Toen Haydn uit pure interesse het instrument leerde bespelen en het weldra beter dan zijn werkgever beheerste, kreeg hij fijntjes te horen dat dat toch niet de bedoeling was.
Maar er waren op Esterháza in totaal ten minste vijf musici die zich met het instrument hebben bezig gehouden. Van een van de leden van de kapel, Andreas Lidl is zelfs bekend dat hij met groot succes in Parijs en Londen is opgetreden als baryton virtuoos. Ook hij schreef, net als Haydns concertmeester, de violist Luigi Tomasini barytontrio’s. Maar hoe aardig de stukken van beide componisten ook zijn (en ik ken ze niet allemaal...), ze verbleken een beetje bij de meesterwerkjes van Haydn.

De baryton
Maar allereerst: wat is een baryton? Een instrument dat sterk verwant is aan de gamba en daarmee ook aan de luit. Het instrument heeft zes of zeven gestreken darmsnaren die als een gamba gestemd worden. Bijzonder aan het instrument zijn de 9-28 metalen resonantiesnaren achter de kam, die met de duim aangetokkeld kunnen worden. Deze snaren werken ook als sympathiserende snaren en geven de baryton zijn bijzondere, warme en boventoonrijke klank. Er zijn zelfs instrumenten met nog een derde reeks snaren die met de pink van de rechterhand aangetokkeld kunnen worden. Het oudste nu nog bekende instrument dateert van 1647 en werd gebouwd in Wenen. En de eerste gedrukte composities voor de baryton dateren van rond 1700, ‘IX Partien’ [suites] van Johann Georg Krause. In het uitvoerige voorwoord bij deze editie beschrijft hij het bespelen van de resonantiesnaren als volgt:

Die Saiten in dem Manual müssen durch den lincken Daumen mit einer mäßigen Geschwindigkeit gerissen oder angeschlagen werden, massen das allzustarcke Anschlagen nur ein vieles Summen und unvernehmliches Gethöne verursachet, zumahlen, wo man keine ordentliche Dämpffung oder so genannten Harffen-Zug hat. Und wenn eine oder mehr Saiten angeschlagen sind, muß der Daumen allzeit auff der nechst-folgenden Saiten liegen bleiben, und davon nichte eher gehoben werden, biß es die Noth erfordert.’

Een vergelijkbare beschrijving van het instrument geeft Leopold Mozart in zijn Versuch einer gründliche Violinschule uit 1756, hier geciteerd naar de Nederlandse vertaling van de Groningse organist Jacob Lustig uit 1766:

De tiende Soort is de Bordon, van de Italiaanse Viola di Bordone. Dit Instrument heeft even eens gelyk de Gamba 6. tot 7. snaren. De Hals is zeer breed, en desselfs achter-deel hol en open, alwaar 9. of ook 10. metaale en staale Snaaren nederwaards loopen, die met den Duym beroerd en geknipt worden; doch zo, dat tegelyker tyd als men met den strijkstok op de bovengespannene Darmsnaaren de Hoofd-Stem afspeeld, de Duym door het aanslaan der onder den Hals nederwaards loopende Snaaren den Bas daartoe spele. En even dieswegen moeten de Stukken byzonder daartoe gezet zijn. Voor het overige is het een der aangenaamste Instrumenten.

Niet iedereen overigens waardeerde het instrument. Zo schreef good old Charles Burney ooit: ‘Wijlen Mr. [Andreas] Lidl bespeelde met veel smaak het ondankbare instrument, waarmee hij zichzelf [nl. tokkelend en strijkend tegelijk] begeleidde. Een uitstekend hulpmiddel in de woestijn....’
De door Nikolaus Esterházy gekochte baryton is gestemd als een zevensnarige basgamba (AA, D, G, c, e, a d') en heeft tien sympathische snaren gestemd in de toonaard D-groot met een lage A en een hoge e, een stemming die kennelijk speciaal voor de vorst is bedacht.

Haydn schreef nog meer werken waarin de baryton een rol te vervullen heeft. Het moeten er nog zo’n vijftigtal geweest zijn, duo’s voor twee barytons, kwintetten etc. Helaas is een groot deel van deze werken bij een brand op slot Esterházy verloren gegaan. Van de trio’s gingen er maar vier verloren. Ze werden in 1766, 1767, 1768, 1771 en 1778 per 24 stuks ingebonden in lederen prachtbanden. Jammer genoeg bleef uitsluitend het exemplaar uit 1771 bewaard.

Zelfs als u nog nooit een baryton gezien hebt - het instrument van Haydns broodheer bevindt zich tegenwoordig in het Magyar Nemzeti Múzeum in Boedapest - zult u begrijpen dat het bespelen van een dergelijk instrument om de dooie dood niet gemakkelijk is. Het instrument verdween dan ook (net als de gamba overigens) vrijwel geruisloos van het podium met de onstuitbare opmars van de luidere, minder intieme, maar handzamere cello. Maar ja, daar waren die werken van Haydn.....

De eerste die de baryton weer in ere herstelde was cellist, gambist en oude-muziekenthousiast Christian Döbereiner, die in München in 1936 een uitvoering van een van Haydns barytontrio’s gaf. Ik hoef oplettende lezers, die naar man, datum en plaats kijken niet uit te leggen dat de wedergeboorte van de baryton onder gelukkiger omstandigheden had kunnen plaatsvinden.

De barytontrio’s van Haydn
Zoals gezegd: Haydn schreef in totaal 123 barytontrio’s voor de combinatie baryton, altviool en cello en drie trio’s voor viool, baryton en cello. Opvallend aan de eerste groep: het zijn feitelijk drie altinstrumenten die hier klinken: immers de cello is geen echt basinstrument en de baryton klinkt mede door de sympathiserende snaren met de vele boventonen hoger dan hij feitelijk is. De vele stemkruisingen tussen de drie instrumenten maken het zeker als je de muziek alleen beluistert en niet ziet uitvoeren dikwijls onmogelijk om te bepalen welk instrument je nu eigenlijk hoort.

Wie de werkelijke waarde van deze meesterwerkjes van Haydn wil inschatten moet vier dingen goed in overweging nemen:
1. Dit is de meest intieme kamermuziek die er bestaat: drie heren (Nikolaus Esterházy, baryton, Joseph Haydn, altviool en een van de cellisten van de hofkapel) spelen samen in alle stilte uitsluitend voor hun genoegen deze muziek.
2. De vorst was een amateur in de beste zin des woords, maar geen virtuoos en het instrument is weerbarstig genoeg.
3. Na 1775 schreef Haydn geen barytontrio’s meer. Al deze werken zijn relatief vroege werken uit de periode van Haydns ‘Sturm und Drang’ en we weten niet hoe Haydn het genre verder zou hebben ontwikkeld, zoals hij dat deed met het strijkkwartet en de symfonie.
4. De barytontrio’s van Haydn zijn ‘divertimenti’, verstrooiende stukken. Waar Haydn in zijn strijkkwartetten streeft naar een steeds monumentalere opbouw, onafhankelijkheid van stemmen en een klassiek evenwicht, blijven de barytontrio’s typische ‘hofmuziek’, met de vorst als primus inter pares.

 
 
Nikolaus Esterházy

Verreweg de meeste barytontrio’s zijn driedelig, allemaal met een Menuet of een Tempo di Minuetto en vaak met een langzaam deel aan het begin. Maar liefst 21 van die langzame delen zijn geschreven in variatievorm. Er zijn maar een paar vierdelige trio’s en slechts één trio, het voor de verjaardag van vorst Nikolaus geschreven trio nr. 97 heeft zeven delen, waaronder een feestelijke Polonaise. En wat zo aardig is: we kunnen aan de hand van deze trio’s precies de vorderingen die de vorst bij het bespelen van dit lastige instrument maakte volgen. En ook Haydns kennis van de baryton en wat er technisch mogelijk op is neemt duidelijk toe. Het gebruik van de getokkelde snaren wordt inventiever, al wordt de schrijfwijze nooit echt virtuoos. Zijn de eerste tien (!) trio’s allemaal geschreven in A-groot, de voor de baryton van de vorst meest gemakkelijk speelbare toonsoort, langzaam breidt Haydn het spectrum uit: D-groot, G-groot, F-groot, C-groot. Er zijn maar twee trio’s in een mineur toonsoort, waaronder het mooie trio nr. 87 in a-klein en het ronduit schitterende trio nr. 96 in b-klein met een langzaam eerste deel dat zich in al zijn eenvoud kan meten met het beste dat Haydn ooit schreef. Bijzonder ook de diverse uitstapjes die Haydn in deze trio’s maakt naar de polyfone, strenge stijl: zo verrast trio 94 ons met een Menuetto: Canone in Diapente en eindigen de trio’s 45, 97 en 114 met een Fuga. Hoogtepunt in dit verband is wel het trio nr. 101, dat eindigt met een Fuga a 3 soggetti in contrapunto doppio. Dit roept uiteraard herinneringen op aan de beter bekende strijkkwartetten op. 20 uit 1772, waarin Haydn vergelijkbare contrapuntische hoogstandjes uithaalt.
Haydns pogingen om de strenge stijl te integreren in een klassiek gemiddelde is wel uitgelegd als een soort ‘verzet’ tegen de oppervlakkige Rococo. Ik denk zelf meer dat Haydn hier experimenteert met de strikte gelijkwaardigheid van de stemmen. Feit is dat in Haydns voetspoor ook Mozart en Beethoven pogingen hebben gedaan de meer lineair gedachte barokke stijl te integreren in hun primair vanuit de harmonie gedachte klassieke toonspraak. Denk alleen al aan de finale van Mozarts aan Haydn opgedragen strijkkwartet in G-groot KV 487 of aan Beethovens ’Große Fuge’.
Een enkele keer citeert Haydn in deze trio’s werk van zichzelf of een ander. Zo zat ik bij het beluisteren van het eerste deel van het vijfde trio even te denken ‘wat is dat ook al weer’, om vrij snel te denken: ‘Gluck!’ En inderdaad Haydn parafraseert hier de aria 'Che farò senza Euridice' uit Glucks Orfeo ed Euridice. Kennelijk had de vorst hem verteld dat hij die zo mooi vond. In trio nr. 29 duikt de aria 'Ce visino delicato' uit Haydns eigen opera La Canterina op. In het trio nr. 52, dat begint met een recitativische langzame inleiding in mineur horen we dan weer het Menuet alla zoppa [hinkend menuet] dat Haydn oorspronkelijk geschreven had voor zijn symfonie nr. 58. En in trio 64 gebruikt Haydn dezelfde gregoriaanse Alleluia melodie voor Pasen die hij gebruikt had in zijn symfonie nr. 30. En zo zijn er meer voorbeelden te noemen.

Om een of andere reden (wispelturigheid, jicht?) verloor vorst Nikolaus na 1775 zijn interesse in de baryton en bijgevolg schreef Haydn geen werken voor het instrument meer. Iedere noodzaak daartoe ontbrak immers. De vorst (en dus ook Haydn) richtte zijn aandacht nu op de opera. De gloriedagen van de baryton waren definitief voorbij. Gelukkig bleven Haydns trio’s musici en bouwers echter aanspreken en worden deze werken vandaag de dag weer vaker uitgevoerd (en opgenomen), al zal misschien niet iedereen ze allemaal willen kennen. Maar wat een muziek!


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links