C

Column

Salome revisited

 

© Paul Korenhof, juni 2017

 

Bij het schrijven van mijn recensie over de nieuwe Salome van DNO ging ik er al van uit dat in ieder geval van uit dat titelrolvertolkster Malin Byström bij de première nog niet helemaal op volle toeren was, maar tussen de regels door waren mogelijk ook enkele aarzelingen te bespeuren. Reden te over voor een nieuw bezoek, ditmaal aan de vierde voorstelling (21 juni) en daarvoor koos ik bewust een totaal andere plek dan bij de première.

Om met het laatste te beginnen: meestal moeten recensenten het stellen met plaatsen in het Muziektheater waar een echte operaliefhebber liever niet zou zitten, namelijk midden in de zaal, waar je de kans loopt te worden weggevaagd door het orkestgeweld. Dat laatste heeft DNO willen oplossen door een lichte, tamelijk aanvechtbare elektronische versterking van de stemmen, maar daarmee werd het paard achter de wagen gespannen. In de loop der jaren - en misschien zelfs als reactie op de versterking - werd de bodem van de orkestbak hoger afgesteld en bovendien werd de dempende afscheiding tussen orkestbak en publiek vervangen door een open hekwerk. Een grote vergissing!

Malin Byström (Salome) - Foto: BAUS/DNO

Ik kan mij voorstellen dat orkesten in het theater willen klinken zoals in de concertzaal, maar dat is nooit de bedoeling geweest en de overdekte orkestbak die Wagner voor het Bayreuther Festspielhaus heeft ontworpen, is illustratief. Ook andere grote componisten schreven hun werken op basis van de natuurlijke balans van een traditioneel operatheater, niet voor zalen waarin de klankverhoudingen van de concertzaal werd nagestreefd. Dat dit vooral in de nieuwe, grote theaters van deze tijd gebeurt, heeft ingrijpende gevolgen en niet alleen voor de balans. De grote verliezer is de zangkunst die steeds meer in een competitie met volumineuze orkesten verwikkeld raakt, waardoor vocale verfijning, frasering en tekstverzorging op de achtergrond raken.

Door toeval kwam ik bij mijn tweede bezoek terecht op plaatsen die voor mij behoren tot het akoestisch beste deel van het Muziektheater: de eerste twee rijen van het tweede balkon, vanaf het midden tot in de bocht, voorbij de gangpaden. Door het terugbrengen van de natuurlijke demping van de bak klonk het orkest daar nog steeds iets te hard, maar de stemmen kwamen er aanmerkelijk beter door dan in de zaal en de balans was veel meer die van een theater. Bovendien werkten bij deze productie van Ivo Van Hove de zichtlijnen op de hogere rangen gunstiger. Wel zijn door de grotere afstand details in de mimiek minder goed zichtbaar, maar dat probleem bestaat al sinds de tijd van de Griekse tragedies.

De kunst van een goede theatermaker is nu eenmaal om een voorstelling ook op de achterste rijen te laten overkomen en daarin slaagde Van Hove zonder meer. Waar deze Salome vanuit de zaal toch een wat kleurloze, visueel vlakke en soms bijna tweedimensionale indruk maakte, bood een blik vanaf een hogere positie een geheel ander perspectief. Niet alleen bleek het toneel van Jan Versweyveld een fraaie (vanuit de zaal onzichtbare) zwarte ellips, maar de enscenering kreeg nu ook een grotere dieptewerking die ondanks de enorme grijszwarte vlakken veel minder kleurloos overkwam.
Centraal element daarin was de put van Jochanaan, eerst als focuspunt in die dieptewerking en aan het slot door de overvloed aan bloederigheid (eveneens vanuit de zaal veel minder goed zichtbaar) die na vijf kwartier overwegend monochrome toneelbeelden extra sterk overkwam. Natuurlijk zijn er bezwaren aan te voeren tegen de keuze om de zilveren schotel met het afgeslagen hoofd te vervangen door een ronde badkuip halfvol bloed met een stuiptrekkend en zelfs nog wegkruipend lijk, maar vanaf de balkons was het visuele effect mogelijk nog choquerender dan dat afgeslagen hoofd een eeuw geleden moet zijn geweest.

Ook muzikaal beleefde ik die tweede keer een andere voorstelling, en niet alleen door de akoestisch gunstiger plaats. Doris Soffel (Herodias) was vanaf het eerste moment vocaal duidelijk beter op dreef, Jevgeni Nikitin (Jochanaan) oreerde nog steeds niet als een echte profeet, maar kwam wel in fraaiere zanglijnen over het orkest heen en ik heb met mintens evenveel bewondering zitten luisteren naar de superieure manier waarop Lance Ryan de overspannen dialogen van Herodes muzikaal realiseerde. Verder klonk het KCO zo mogelijk nog opwindender dan bij de première (de tempi van Gatti waren nauwelijks anders, maar zijn directie leek soms iets puntiger) en de enige teleurstelling was de Narraboth van Attilio Glaser: even weinig geprofileerd als die van Peter Sonn bij de première.

Met spanning keek ik dit keer uit naar de titelrol van Malin Byström, des te meer omdat een cynische Belgische collega bij de première had gesuggereerd dat zij vocaal een graadje te licht zou zijn voor een rol waarin wij tegenwoordig vaak Brünnhilde-stemmen horen. Salome is echter geen Elektra en evenals Byström waren enkele van de grootste vertolksters uit het verleden (ik denk aan Maria Cebotari en Ljuba Welitsch) beter thuis in Mozart dan in Wagner!
Een feit blijft dat Byström zich bij de première duidelijk spaarde voor de slotscène en dat gevoel had ik bij mijn tweede bezoek niet meer. Zonder forceren en zonder risico's te nemen ging zij er vanaf haar eerste opkomst voluit in, haar zanglijnen fraai fraserend met een timbre dat inderdaad ook meer aan Mozart dan aan Wagner deed denken (ik zou haar Arabella graag willen horen!). Van grote klasse was dit keer de opbouw van de scène na de dans met een duidelijke climax na haar laatste, ijzingwekkend dictatoriale 'Gib mir den Kopf des Jochanaan!' De slotscène zelf bekroonde een waarlijk grootse opera-avond.

************

WAARSCHUWING: Vorm geen oordeel over deze voorstelling op basis van de radio-uitzending van 24 juni met opgekrikte pianissimo's en afgezwakte fortissimo's. Het leek of de compressie zelfs de klank van het KCO had afgevlakt. De enorme impact die de uitvoering in de zaal had, bleek in ieder geval danig gereduceerd.


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links