CD-recensie
© Siebe Riedstra, augustus 2024 |
Gidon Kremer (*1947) zei ooit over zichzelf: Ik ben geboren in Riga, met een joodse voornaam, een Duitse achternaam, en een Zweedse moeder. Met het door hem in 1997 opgerichte kamerorkest Kremerata Baltica belijdt hij al een kwart eeuw zijn passie voor de muziek van de Pools/joodse componist Mieczyslaw Weinberg en de Baltische muziek van nu. Songs of Fate, zijn nieuwste en zeer persoonlijke cd, legt daarvan getuigenis af. De opnamen vonden in twee etappes plaats. In 2019 werden in de studio in Vilnius opnamen gemaakt van werken van Weinberg en Kuprevicius. Ze worden omlijst door live-registraties van This too shall pass van de Litouwse componiste Raminta Serksnyté en Lignum van Jékabs Janceviskis uit Letland. Serksnyte (*1975) maakte in 2019 een opvallende entree op het label DG met haar oratorium Songs of Sunset and Dawn. Een werk dat de luisteraar in opperste verbazing achterlaat. Je verstaat er niets van (Litouws gezongen), maar dat stoort geen moment. De boodschap komt luid en duidelijk over. Hier is een componist aan het woord die recht tot het hart spreekt in een taal die verstaanbaar is voor wie zijn oren openzet. Kremer koos voor This too shall pass uit 2021, voor viool, cello en vibrafoon. Een expressieve cantilene (dolce, tristemente) over de vergankelijkheid aller dingen. Giedrius Kuprevicius (*1944), componist, beiaardier en pedagoog, is in zijn vaderland Litouwen een bekende verschijning. Uit zijn kamersymfonie The Star of David (2018) koos Kremer twee delen: David's Lamentation voor sopraan en strijkorkest en Postlude, The Luminous Lament voor sopraan en viool. Ze omlijsten een Kaddish-Prelude voor viool en slagwerk en Penultimum Kaddish voor sopraan en strijkers, beide uit 2019. Werken met een uitgesproken melancholisch Hebreeuws geluid, dat naadloos aansluit op het volgende segment, dat gewijd is aan Mieczeslaw Weinberg (1919-1996). Van Weinberg koos Kremer een handvol onbekende miniaturen, te beginnen met een Nocturne uit 1948/9, in een bewerking voor viool en strijkorkest van Andrei Pushkarev. Ontroerend mooi is de Aria op. 9 voor strijkkwartet van Weinberg uit 1942, met een solorol voor de eerste viool, hier in een versie met toegevoegde contrabas. Drie van de zes Joodse Liederen op. 13 werden bewerkt voor sopraan, strijkorkest en harp door Veniamin Basner. Het vocale aandeel wordt (in het Jiddisch) aangrijpend gebracht door sopraan Vida Mikneviciuté. In de toelichting lezen we dat Weinberg deze liederen nog in Warschau, vóór zijn vertrek naar Rusland, zou hebben geschreven. Dat strookt niet met de gegevens in de biografie van David Fanning, die weet te melden dat ze in 1943 in Tasjkent ontstonden en in 1944 werden uitgegeven in Rusland, met een tweede druk in 1945. Ze verkochten kennelijk uitstekend, maar mochten wrang genoeg niet als Joodse Liederen gepubliceerd worden, maar als Kinderliederen . Het Weinberg-segment wordt besloten met een Kujawiak uit 1952, eveneens in een bewerking voor viool en strijkorkest van Andrei Pushkarev. Het afsluitende werk is van de jongste componist in dit gezelschap, Jékabs Jancevskis uit Letland. Hij schreef zijn Lignum voor strijkorkest, slagwerk en svilpaunieki in 2017. De svilpaunieki worden in de lijst van deelnemende musici opnieuw vermeld, en blijken (drie) ocarina's te zijn waarmee we van dit uiterst originele programma afscheid nemen. Zoals altijd bij ECM zijn opname en technische afwerking van superieure kwaliteit. De gezongen teksten zijn niet in het boekje afgedrukt, maar op de site van het label geplaatst. Gidon Kremer schreef zelf een inleidende tekst waarin hij aangeeft met Songs of Fate (tot zijn eigen verbazing) de confrontatie met zijn joodse afkomst en het noodlot van zijn vader Markus Kremer (1898-1981) aan te gaan. Die verloor in de Holocaust vijfendertig familieleden, waaronder zijn vrouw en anderhalf jaar oude dochtertje. Verpletterend. index |
|