CD-recensie
© Siebe Riedstra, november 2018
|
Fratres is de titel van de nieuwe cd van Jörgen van Rijen, solotrombonist van het KCO en het Luzern Festival Orchestra. Een cd vol arrangementen van werken van Johann Sebastian Bach en Arvo Pärt, twee componisten die zichzelf meesters toonden in het hergebruik van eigen en andermans muziek. Bach ontfermde zich over concerten van Italiaanse tijdgenoten, die hij transcribeerde voor klavecimbel en orgel. Daarbij voorzag hij ze van ornamentaties die ze boven hun originele niveau uittillen. Pärt zag zijn voorzichtige pogingen om te komen tot nieuwe inzichten in oude muziek uitgroeien tot succesnummers die hun gelijke niet kennen. In 1977, na een jarenlange stilte waarin Arvo Pärt een uitweg zocht uit de crisis waarin zijn componeren zich bevond, presenteerde hij de vrucht van zijn zoektocht: de partituur van een driestemmig werk, zonder specifieke instrumentatie. Alleen maar kale noten, die door willekeurig welke combinatie gespeeld konden worden. De eerste uitvoering vond plaats in Riga, door Hortus Musicus, een ensemble voor oude muziek. Boven een aangehouden lage kwint A-E zweeft een driestemmig lijnenspel dat steeds in een andere octaafligging herhaald wordt, een varatiereeks die onderbroken wordt door slagwerk of imititaties daarvan. Op verzoek van Gidon Kremer schreef Pärt een versie waaraan een vierde stem als solist werd toegevoegd. Die tweede versie werd de basis van tientallen bewerkingen, waaronder een voor cello en strijkorkest. Van laatstgenoemde maakte Jörgen van Rijen zijn eigen bewerking voor trombone - met de hartelijke instemming van de componist. Vater unser werd in 2005 geschreven voor jongenssopraan en piano. Op verzoek van Andreas Scholl maakte Pärt een versie voor altus en strijkorkest; Jörgen speelt de zangpartij op zijn trombone. An den Wassern zu Babylon heeft een geschiedenis die lijkt op die van Fratres: hij schreef het in 1976 voor Hortus Musicus onder de titel In spe (In de hoop) als een vierstemmig instrumentaal motet met vocaliserende zangstemmen. Een latere versie voor zang alleen gaf hij de nieuwe titel. Ook Pari intervallo (gelijke intervallen) uit 1976 werd geschreven voor Hortus Musicus voor een niet nader gespecificeerde bezetting. Het werd bekend in de orgelversie uit 1980, die voor trombonist Christian Lindberg door Pärt werd omgeschreven voor trombone, klarinet en strijkorkest. Bach was tussen 1708 en 1714 werkzaam in Weimar, waar de Hertog van Saksen-Weimar zijn broodheer was. De Hertog had een halfbroer, Prins Johann Ernst von Sachsen Weimar, die uitstekend viool speelde en componeerde (hij overleed helaas op negentienjarige leeftijd). Prins Johann bracht in 1713 een bezoek aan Amsterdam, destijds een belangrijk centrum voor muziekuitgevers. Hij ontmoette daar de blinde organist van de Nieuwe Kerk, Jan Jacob de Graaf, die bekend stond om zijn uitvoeringen van transcripties van Italiaanse concerten. Bij zijn terugkeer naar Weimar bracht de Prins niet alleen een enorme hoeveelheid Franse en Italiaanse orkestmuziek mee, maar ook het idee van de transcriptie van die muziek naar het orgel. Bach pikte het idee op en maakte transcripties van vijfentwintig concerten voor orgel en klavecimbel. Wanneer men de transcripties van Bach terugvertaald naar de oorspronkelijke orkestbezetting schuilt de meerwaarde uiteraard in de ornamentaties die Bach toevoegde aan de originele solopartijen. Een fraai voorbeeld daarvan vinden we in het hoboconcert van Alessandro Marcello, dat sinds de renaissance van de oude muziek in de jaren zestig zijn plaats in het repertoire heeft herveroverd. Hoboïsten hebben de keuze om bij de uitvoering van dat werk gebruik te maken van de herziene noten van Bach, en dus zijn we in de gelegenheid om de resultaten met elkaar te vergelijken. Hier laat Jörgen van Rijen ons horen hoe zich dat terugvertaalt naar de trombone. Het eindresultaat van deze confrontatie van de beide fratres is veel boeiender dan de som der delen. Wie behept is met de notie dat Arvo Pärt een aartsneuzelaar is met een scheef oog op een goedgevulde portemonnee wordt door van Rijen vakkundig op andere ideeën gebracht, juist door de combinatie met Bach. Want laten we eerlijk zijn, Bach en Pärt op de trombone - hoe verzin je het? Jörgen van Rijen verzon het, en bewijst dat het werkt. In de allereerste plaats door zijn fenomenale beheersing van zijn instrument - dit is muziekmaken waarbij je het instrument vergeet. Maar juist door de combinatie van deze beide componisten ontstaat er een klinkende synergie die naar twee kanten werkt. Waar drie barokke tromboneconcerten achter elkaar teveel van het goede is en vier stukken van Pärt op rij gaan vervelen, levert de afwisseling van Pärt met Bach een luisterervaring op die de aandacht van begin tot eind gevangen houdt en vraagt om herhaling. Dat is het mooiste compliment dat we Jörgen van Rijen, Camerata RCO, en het fantasievolle (anonieme) luitspel kunnen maken. Paul Janssen tekende voor een zorgvuldige toelichting (in het Engels!) en Ingo Petry zorgde zoals altijd voor een perfecte opname. index |
|