![]() CD-recensie
© Siebe Riedstra, maart 2013
|
The Celibidache Edition on Deutsche Grammophon - The Stuttgart Recordings IIIR. Strauss: Don Juan op. 20 – Tod und Verklärung op. 24 – Ein Heldenleben op. 40 Respighi: Pini di Roma SWR Stuttgart Radio Symphony Orchestra DG 453 190-2 (2 cd’s + bonus cd) Sergiu Celibidache (1912-1996) was een legendarische en eigenzinnige dirigent, die zijn ideeën linksom of rechtsom duidelijk moest maken aan zijn orkest. Dat resulteerde vaak in lange uiteenzettingen van een nogal schemerig filosofisch karakter. Musici zijn daarvan niet gecharmeerd, en het beeld van Celibidaches carrière is dan ook wisselend. Vlak na de Tweede wereldoorlog wordt hij in Berlijn gebombardeerd tot chef-dirigent van de Berliner Philharmoniker. De van collaboratie verdachte Wilhelm Furtwängler is net als Willem Mengelberg smadelijk heengezonden, en wonderboy Herbert von Karajan is nog niet in zicht om dezelfde reden. Celibidache heeft geluk – hij is de juiste man op de juiste plaats. Mengelberg overleeft de schande niet, maar Furtwängler neemt na zes jaar zijn oude positie weer in. Celibidache mag opkrassen en moet op zoek naar een nieuw orkest. Een paar data: op 29 november 1954 dirigeert Celibidache zijn laatste concert met de Berliner, de volgende dag overlijdt Furtwängler, en twee weken later, op 13 december wordt Herbert von Karajan chef-dirigent voor het leven van de Berliner, en Celibidache vertrekt uit Berlijn. Een maestro als Mengelberg kon het zich nog permitteren om een hele repetitie alleen maar te praten, zonder dat er een noot werd gespeeld. In de na-oorlogse situatie was zulk gedrag ondenkbaar. Opvolger Eduard van Beinum werd door zijn musici enorm gewaardeerd om zijn bescheiden opstelling als primus inter pares. Die kwalificatie komt Celibidache niet toe, en in zijn zoektocht naar emplooi zien we hem decennialang zwerven. Hij is actief in Zuid-Amerika zowel als Scandinavië, tot hij uiteindelijk weer een vast stek vindt in Duitsland. Eerst bij het omroeporkest in Stuttgart (1972), en vervolgens bij de Münchner Philharmoniker (1979 tot aan zijn overlijden). Een orkest waar de vroede vaderen van de stad hun zinnen op hebben gezet, en dat middels een fikse financiële injectie het orkest van de Bayerische Rundfunk en de Bayerische Staatskapelle (het opera-orkest) de loef af moet steken. Dat lukt: de Münchner en Celibidache (hij wordt al gauw liefkozend Celi genoemd) worden wereldberoemd. Opvolgers James Levine en Christian Thielemann doen er vervolgens hun voordeel mee, zowel in artistieke als financiële zin. Celibidache dankt zijn faam voor een belangrijk deel aan het feit dat hij zijn leven lang heeft geweigerd om op te nemen in de studio. Dat bijna al zijn concerten door de publieke omroep werden opgenomen zet de deur uiteraard wijdopen voor piraterij. Platenmaatschappijen zijn dus wel gedwongen om daar iets tegenover te stellen. Sinds zijn overlijden op 14 augustus 1996 zijn er twee legitieme Celibidache-Edities in omloop: op EMI dirigeert hij de Münchner Philharmoniker (klik hier), op DG het Stuttgarter Radio Sinfonieorchester. Dat het orkest van München beter klinkt dan dat van Stuttgart zal niemand verwonderen. Celibidache had zowel in Stuttgart als in München regelmatig grote problemen, maar in München kon hij zijn ideeën beter verwezenlijken dan in Stuttgart. “Sie haben mich dort wie Dreck behandelt” zou hij later zeggen. Hij liet de Stuttgarters dan ook als een bom vallen toen hij vanuit München benaderd werd om daar de scepter te komen zwaaien. Dat verhindert DG uiteraard niet om alsnog met de ‘Stuttgart Recordings’ goede sier te maken. Deze dubbel-cd bevat werken van Richard Strauss (Don Juan, Tod und Verklärung en Ein Heldenleben) en Ottorino Respighi (Pini di Roma) benevens een bonus-cd met repetitiefragmenten. Eigenlijk wordt hier heel treffend geïllustreert waarom Celi categorisch weigerde om opnames te maken: wat in een concertuitvoering door een magistrale combinatie van muzikaliteit en showmanschap een publiek in uitzinnige vervoering kan brengen hoeft nog geen fantastische cd op te leveren. Ik denk dat Celibidache zich dat terdege bewust was en zo min of meer zichzelf in bescherming nam tegen zijn eigen onvermogen om zichzelf te disciplineren. Wat heeft het in dit geval opgeleverd? Een superbe Tod und Verklärung, waarin het orkest zich voor tweehonderd procent geeft (we schrijven 1972 – de tekst spreekt abusievelijk van 1982 – en de grote liefde is net begonnen) en de Maestro eveneens flink op dreef is. Het grote crescendo vlak voor het slot is zo overweldigend dat de adem in je keel stokt; daar kan zelfs de beroemde Karajan-opname met de Wiener Philharmoniker (Decca) niet tegen op. ‘Ein Heldenleben’ uit 1979 maakt een minder goede indruk, maar Celi stond al met één been in München en bovendien vond hij het een minder goed stuk. Grappig dat hij de passage waaraan hij de meeste hekel had, “Des Helden Friedenswerke”, waarin Strauss zichzelf schaamteloos citeert, met de grootste overtuiging over het voetlicht brengt. Overigens is dit de langzaamste uitvoering van het werk sinds die van Barbiroli (EMI). Dat brengt me op de totale lengte van deze uitgave: één cd van 69 minuten en één van 52. Live-uitvoeringen van meer dan twintig jaar oud voor een wel heel levendig publiek: die Schwaben zijn niet stil te krijgen. En dat alles (in 1999) voor de volle prijs. Maar u krijgt er wel een bonus-cd bij waarop repetitiefragmenten te horen zijn. Helaas vergoedt dat weinig, want zo’n gezwatel heb je van je leven nog niet gehoord. Het orkest is tijdens de repetities dan ook even onrustig als het publiek tijdens de concerten. Celibidache was een fabelachtige dirigent met een enorme partituurkennis. Repeteren deed hij net als zijn Griekse collega Dimitri Mitropoulos uit het hoofd. En net als bij Mitropoulos moet je hem niet horen, maar zien. Met audio alleen ervaar je slechts een fractie van de kracht van deze reus. Die kracht zat ook niet alleen in zijn dirigeertechniek, maar vooral in zijn charisma. Met een paar goedgeplaatste opmerkingen wist hij het beste uit zijn musici te halen, en zijn mimiek deed de rest. In de film ‘De tuin van Celibidache’ zijn we daarvan getuige – ze werd in 1997 uitgebracht door Celi’s zoon. Niet alleen opgenomen in de tuin van zijn huis in Frankrijk, maar ook in de tuin van zijn orkest, het podium van de Philharmonie in München. Zoals hij daar, gezeten op een stoel – staan kon hij op het laatst niet meer – het Concert voor Orkest van Bartók tot leven laat komen is een onvergetelijk stukje filmgeschiedenis. Een saillant moment is een vraaggesprek waarin hem de vraag wordt gesteld waarom hij geen studio-opnamen wil maken. Als antwoord geeft hij dat plaatopnamen het beroep van dirigent kapot hebben gemaakt. ‘Toen ik in Berlijn begon waren er wel tien dirigenten van wereldklasse. En nu?’ Zijn mimiek doet de rest. Er was niets mis met Celi’s ego. Die dvd is inmiddels niet meer verkrijgbaar, maar gelukkig is er heel veel Celi te vinden op youtube. Verzuimt u dan niet om even te kijken naar http://www.youtube.com/watch?v=1Ep7gMXbIR4&list=PL32F715096B0534A5,een klein stukje uit een interview waar we uit Celi’s mond mogen vernemen dat Herbert von Karajan ‘ein unvorstellbar unmusikalischer Dirigent geworden ist’ en dat Karl Böhm ‘bei seinem leben nicht einen einzigen Ton Musik dirigiert hat.’ Celi zelf kunnen we op http://www.youtube.com/watch?v=u0p9W05oh4Q beluisteren in de coda van finale van Anton Bruckners Vierde symfonie. Uit de reacties is op te maken dat het klinkend resultaat bij machte is de luisteraar in extase te doen geraken. Wie de partituur erbij pakt ziet dat ‘elke noot gelogen is’, om Frans Brüggen maar eens te citeren. index |