CD-recensie

 

© Siebe Riedstra, mei 2012

 

Bach: Chaconne in d, BWV 1004 nr. 5, bewerkt voor orgel – Preludium & Fuga in e, BWV 533 – Passacaglia in c, BWV 582 – Toccata & Fuga in d, BWV 565 – Toccata, Adagio & Fuga in C, BWV 564 – Zes Koraalvoorspelen.

Carsten Wiebusch op het Klais orgel (1966/2010) van de Christuskirche te Karlsruhe.

Audite 92.663 • 74' • (sacd)

Opname: mei 2011

   

Bach en de waan van de dag – het blijft een fascinerend verschijnsel. Bovendien een verschijnsel van alle tijden, reeds begonnen tijdens het leven van een meester die niet met zijn tijd meeging. Toen hij overleed stierf zijn muziek als vanzelfsprekend met hem, en het zou meer dan een eeuw duren voordat ze weer opgegraven zou worden. Natuurlijk waren er fakkeldragers die de vlam brandende hielden zodat componisten als Mozart en Beethoven tenminste kennis konden nemen van de geniale scheppingen van de meester. Zo kon het zijn dat er in de negentiende eeuw een voorzichtige herwaardering op gang kwam. Felix Mendelssohn herintroduceerde de Matthäus-Passion, en de eminente Britse organist William Thomas Best (1826-1897) vestigde opnieuw de aandacht op de orgelwerken. Dat ging niet zonder aanpassingen. Mendelssohn instrumenteerde de Passie naar moderne klankvoorstellingen, compleet met klarinetten en een fors koor, en het sprak vanzelf dat het mes er flink werd ingezet om verveling te voorkomen.

Best zag zich voor een soortgelijk probleem gesteld. Wanneer hij de orgelwerken van Bach opnieuw aan het negentiende-eeuwse publiek wilde voorstellen, moest hij ze aanpassen aan de eigentijdse instrumenten. Die waren allang afgedreven van de barokke traditie, en boden inmiddels moderne extra’s als zwelkasten. Zo stond de deur wijd open voor een nieuwe benadering, waarin de traditie van de oude Bach werd gecombineerd met de expressieve verworvenheden van het moderne orgel. Best was de meest succesvolle organist van zijn tijd en was er vanzelfsprekend op gebrand om de orgelwerken van Bach in een eigen redactie te publiceren.

Grofweg een eeuw later is er op dit gebied het nodige over ons heen gekomen en maken we ons inmiddels druk over de mini – en maximale bezetting van de Matthäus-Passion. Op orgelgebied zijn we doorgeschoven van een strikte neo-barokke periode in de na-oorlogse jaren tot een liberale benadering. In de nieuwe eeuw is het alweer heel gewoon om transcripties van orkestmuziek, die eens als romantische uitwassen werden bestempeld, op orgelconcerten te presenteren. Of de duizenden toehoorders die daar in vroeger tijden – zo’n honderd jaar geleden – op af kwamen nu ook zullen komen luisteren is waarschijnlijk een illusie. Maar op de cd-markt is de nieuwe trend een voldongen feit.

In Nederland orgelland leefden we lang in een parallel universum, waar grote namen op het gebied van de historisch onderlegde uitvoeringspraktijk het moesten opnemen tegen mannenbroeders die de Bach van Best nog met de paplepel hadden ingegoten gekregen. Zoiets als Klaas-Jan Mulder versus Gustav Leonhardt. Maar zoals er vanuit de hoek van de authentieke muziekbeoefening belangstelling is gaan ontstaan voor de reconstructies waarvoor Mendelssohn en Schumann zich inspanden, verschijnen er ook organisten die vanuit dezelfde invalshoek willen laten horen hoe er in de negentiende eeuw met Bach en zijn orgelmuziek werd omgegaan. Zo iemand is Carsten Wiebusch.

Vanzelfsprekend heeft hij voor deze opname gekozen voor zijn ‘eigen’ orgel, het Klais instrument van de Christuskirche te Karlsruhe. Dat is een hybride van de oorspronkelijke schepping van Klais uit 1966 en de verbouwing uit 2010, waarbij opgemerkt mag worden dat de klankvoostelling uit 1966 niet veranderd is. Wat er precies nieuw is aan het instrument wordt niet uitgelegd, maar wat wel duidelijk is dat we hier te maken hebben met een vierklaviers mechanisch orgel, dat voorzien is van electrische extra’s als koppelingen en setzer apparatuur, waarmee de registraties van te voren ingeprogrammeerd kunnen worden (een handigheid die registranten feitelijk overbodig maakt). De ideeën van Best komen op dit instrument prachtig tot hun recht. De symfonische orgelklank die Cavaillé-Coll in Frankrijk, en Walcker in Duitsland nastreefden, was voor Best nog niet aan de orde. Wiebusch kent het instrument als zijn broekzak, leeft zich feilloos in in deze vergeelde bewerkingen, en de opnametechniek staat hem daarin krachtig bij.

Wiebusch opent met de Chaconne uit de Tweede Partita voor vioolsolo, BWV 1004, een werk dat veel componisten geprikkeld heeft tot een transcriptie, van Johannes Brahms – piano-linkerhand – tot Stokowski’s megalomane orkestversie. Er circuleren meerdere versies voor orgel, en wat ze gemeen hebben is een onverbloemde romantische benadering, á la Stokowski dus. Het zou trouwens best aardig zijn wanneer iemand als Ton Koopman zich aan zo’n transcriptie zou wagen. Olivier Latry laat op zijn recital-cd ‘Midnight at Notre-Dame’ (DG 474 8162) horen wat de Franse organist Henri Messerer (1838-1923) ervan maakte, puur symfonisch. De overige werken die Wiebusch hier voorstelt staan bekend als ‘The Best of Bach’: de onvermijdelijke Toccata en Fuga in d, de Passacaglia in c, en Toccata, Adagio en Fuga in C, werken die door maestro’s als Stokowski, Ormandy en Skrowaczewski al eens in een orkestrale jas werden gestoken gestoken.

Maar om het toch even tot de orgelwereld te beperken: is er nu werkelijk zoveel verschil tussen de Passacaglia in c in de versie van William Thomas Best en de interpretatie die Nicolas Kynaston opnam in de Abteikirche van Amorbach in 1994, zonder zwelkast maar met heel veel registerwisselingen? Het genie van J.S.B. is van alle tijden.


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links