CD-recensie Bayreuther Sternstunde
© Paul Korenhof, augustus 2018
|
Wolfgang Sawallisch, een van de belangrijkste naoorlogse Wagner-dirigenten, profileerde zich in de jaren vijftig in Bayreuth en werd daarna de gevierde GMD van de Bayerische Staatsoper München. In Bayreuth was hij voor Wieland Wagner overigens niet alleen een muzikale steunpilaar en artistiek klankbord, maar ook degene die hem in contact bracht met Anja Silja. Helaas leidde Wieland's relatie met Silja daarna echter tot een breuk toen Sawallisch weigerde haar te accepteren als Eva in een nieuwe productie van de Meistersinger. *) Uit Sawallisch' Bayreuther periode stammen opnamen van Der fliegende Holländer, Tannhäuser en Lohengrin, in München nam EMI de Meistersinger en de Ring op (een productie voor laserdisc die later korte tijd op cd beschikbaar is geweest), op Orfeo verschenen Rienzi en Das Liebesverbot, maar aan zijn discografie ontbraken nog Parsifal en Tristan und Isolde. Die laatste lacune is nu gedicht met een opname uit 1958, gemaakt in het tweede jaar van de productie van Wolfgang Wagner, een tamelijk zakelijke en weinig suggestieve enscenering die een jaar eerder door de pers negatief was ontvangen. Reserves golden toen ook de pas 34 jaar oude dirigent, maar de bijval voor de debuterende Birgit Nilsson en voor de in Bayreuth op handen gedragen Wolfgang Windgassen deed de balans toch naar de positieve kant overhellen. In het tweede jaar stonden de sterren gunstiger en groeide er zelfs waardering voor de manier waarop de regie het menselijke aspect benadrukte. Geen enkele reserve gold echter nog het dirigaat van Sawallisch, die plotseling werd bejubeld als de legitieme opvolger van Hans Knappertsbusch. Wie deze opname beluistert, begrijpt waarom. Zijn greep op de partituur toonde de ware meesterhand, klank en balans van het orkest lijken optimaal afgestemd op de Bayreuther akoestiek, maar mijn grootste lof geldt de manier waarop Sawallisch in samenwerking met de zangers een homogeen, emotioneel geladen brok muziektheater weet op te bouwen. Daarom is het jammer dat de (radio-)opname technisch soms een beetje te wensen overlaat. De stemmen staan wel vrij en helder in het beeld en het orkest komt over het algemeen goed door, maar de klank is aan de dunne kant en slibt dicht bij tuttipassages, waardoor bijvoorbeeld de theatrale koperpassages aan het slot van het eerste bedrijf bepaald niet tot hun recht komen. Blijkens de toelichting van Peter Emmerich in het cd-boekje gold het grootste enthousiasme bij zowel de critici als het publiek de Isolde van Birgit Nilsson. Wij zijn geneigd haar te zien als lid van een latere generatie dan Astrid Varnay, maar beide sopranen zouden dit jaar honderd zijn geworden, met slechts drie weken verschil! Toen Nilsson in 1957 haar Wagner-debuut in het Festspielhaus maakte, nadat zij er in 1953 de Negende van Beethoven had gezongen, stond Varnay daar echter al op het hoogtepunt van haar roem en alterneerde zij met Martha Mödl als Brünnhilde in de Ring-enscenering van Wieland Wagner tegenover de Siegfried van Wolfgang Windgassen. Wolfgang Wagner zocht naar andere solisten voor 'zijn' Tristan und Isolde en greep gretig de kans om Nilsson te engageren. Een nieuwe Tristan kon hij echter niet vinden, dus dat werd Windgassen, en daarmee was het Wagner-duo gecreëerd dat ruim tien jaar lang de kern van het Bayreuther ensemble zou vormen. De Isolde van Nilsson sloeg daarbij in als een bom en begrijpelijk. Geen sopraan heeft na 1950 deze rol zo superieur en met zoveel gemak gezongen en in 1958, toen zij helemaal met het Festspielhaus vertrouwd was geraakt, kon zij zich als vertolkster nog beter ontplooien dan in 1957. Haar legendarische vertolking onder Böhm uit de jaren zestig is op de grote momenten imponerender, maar dat hangt misschien samen met het feit dat inmiddels iets meer 'Turandot-ijs' in haar timbre had gekregen. Technisch staat haar Isolde onder Sawallisch echter op hetzelfde niveau en ik hoor er ook regelmatig net iets meer warmte en jeugdige straling in. Niet minder imponerend is de Tristan van Windgassen die zich volgens de critici opeens van een geheel andere kant liet zien. Zijn kwaliteiten waren ruimschoots bekend, maar de combinatie met de vocale spontaneïteit en het superieure zinggemak van Nilsson leken bij hem een grotere vrijheid en een sterkere emotionaliteit op te roepen. Zijn hoogtepunt bereikt Windgassen voor mij in het derde bedrijf, waar het samenspel met Sawallisch hem die lijn laat doortrekken, terwijl de laatste gretig profiteert van een tenor bij wie hij zich niet hoeft in te houden. Voeg daarbij de krachtige en kernachtige Kurwenal van Erik Saedén en we horen hier een ongekend elektriserende uitvoering van die akte, bekroond door een juweel van een Liebestod. Met Nilsson, Windgassen en Saedén stond in 1958 een trio op de bühne zoals dat nu op de hele wereld niet meer te vinden is, ook niet in Bayreuth. Daarbij voegde zich Josef Greindl, een kruidige zwarte bas die niet stond te 'orgelen', maar die ook bij Marke het menselijke aspect sterk naar voren liet komen. Verder horen we hier een met Fritz Uhl (Nilsson's Tristan in de Decca-opname onder Solti!) luxueus bezette Melot en een met de Mozart-tenor Josef Traxel nog luxueuzer bezette Steuermann. Fraai ook de Brangäne van Grace Hoffmann, al klinkt haar bijdrage net iets te moederlijk om mij Christa Ludwig of Brigitte Fassbaender te doen vergeten. Al met al een wederom fraai gedocumenteerd juweel in de Orfeo-reeks 'Bayreuther Festspiele Live'. Al die mensen die zo uit hun dak gaan bij hedendaagse uitvoeringen, zouden meer naar dit soort uitgaven moeten luisteren. Niet eens om te constateren dat vooral het vocale niveau vroeger hoger lag, maar gewoon om te horen hoe het niet alleen móet, maar hoe het ook kán als zangers goed worden opgekweekt en begeleid. Daarvoor zijn alleen wel deskundige repetitoren en dirigenten nodig (waar vind je die nog?) alsmede operadirecties die de zangers niet laten vermalen in visueel spectaculaire producties van niet in de zang geïnteresseerde regisseurs. Tot slot - en zeker niet alleen voor de echte wagnerianen - ook de vermelding dat de opname van 1967 eveneens verkrijgbaar is en wel op een uitgave van vier cd's van het label Walhall (WLCD 0213). Ook daar horen wij al een Isolde van Nilsson met een stempracht, en een superieure zang en een vocale présence waarvan wij nu alleen maar kunnen dromen, en ook daar heeft zij en met grote autoriteit gezongen Tristan van Windgassen tegenover zich. In 1958 waren zij misschien beter op elkaar ingespeeld en toen was de directie Sawallisch ook nog genuanceerder en mooier in balans. Daarnaast zijn er echter opmerkelijke verschillen, vooral doordat de benadering van de dirigent toen nog meer in de door Knappertsbusch vertegenwoordigde Duits-romantische traditie geworteld leek. Zijn aanpak is hier nog minder uitgebalanceerd, sterker geaccentueerd en breder in klank en in tempi. Dat laatste blijkt bijvoorbeeld uit het feit dat alleen de eerste akte toen al ruim drie minuten langer duurde en die benadering werkte door bij de solisten. In mijn oren maakt het de vertelling van Isolde in het eerste bedrijf zelfs emotioneler en ik vermoed dat menigeen die eerste vertolking vocaal misschien nog imponerender zal vinden. In het kort komt het hierop neer: wie zweert bij Knappertsbusch en de Duitse traditie zal zich mogelijk beter thuis voelen bij de opname uit 1957, maar wie een aanhanger is van de benadering van de Duitse muziek die Sawallisch later zou ontplooien en die door Carlos Kleiber tot een hoogtepunt werd gebracht, raad ik echt de opname uit 1958 aan. Niet alleen vanwege de grote emoties. Ook vanwege meer ingetogen momenten waaronder een geraffineerd spel van Nilsson met piano, pianissimo en mezzavoce waarin Windgassen haar uiteindelijk ook durft te volgen, in 'O, sink hernieder', en een 'So stürben wir' dat hoorbaar de kern van een intiem liefdesduet is, geen 'anything you can sing I can sing louder'. Het maakt het vervolg bovendien tot een adembenemende climax. Dat moet ik moderne zangers zo nog horen doen! Vermeldenswaard zijn verder nog de verschillen in de bezetting. De Kurwenal van Saedén in 1958 blijft een juweel van een vertolking, op en top de trouwe dienaar en gezongen met grote zangcultuur en een schitterende tekstbehandeling. In 1957 stond echter niemand minder dan Hans Hotter op het toneel, misschien iets te donker van klank (eigenlijk neigt zijn timbre meer naar koning Marke, een rol die hij later regelmatig zong in de enscenering van Wieland Wagner) en dat wreekt zich een beetje in het derde bedrijf, vooral in de scène met de herder, waar zijn Kurwenal als karakter naar mijn smaak iets te actief en te veel aanwezig is. In het eerste bedrijf maken zijn stem, zang en dictie echter dat ik daar nooit een Kurwenal met meer autoriteit heb gehoord. Ook op andere punten wint de derde akte uit 1958 het echter, waarschijnlijk omdat Sawallisch en Windgassen toen volledig wisten wat zij aan elkaar hadden zodat beiden toen tot het uiterste durfden gaan op momenten waarop zij in 1957 nog enige reserves betrachtten. Op de Junger Seemann, van Walter Geisler, hoef ik niet in te gaan: in dir rol blijft Traxel de eerste keuze. In de opname uit 1957 horen we echter wel een Marke die niet voor die van Greindl onderdoet en die zeker voor ons wel zo interessant is: de Nederlandse bas Arnold van Mill, een van de steunpilaren van het Neu-Bayreuth en in de jaren vijftig en zestig een van de grote zwarte bassen van het Europese operatoneel. Een misschien doorslaggevend verschil tussen beide uitgaven zit in de klank, bij beide opnamen natuurlijk mono en gebaseerd op radio-opnamen van zestig jaar geleden. Op Orfeo is die klank iwat dun en indirect met een orkest dat soms dichtslibt, maar wel met helder doorkomende stemmen. Walhall stelt daar een aanmerkelijk vollere klank tegenover, wel met iets meer toneel- en andere bijgeluiden, maar ook met een directheid die de emoties in de zang lijkt te onderstrepen. Ook het orkest komt daar beter door en het reeds door mij aangehaalde slot van het eerste bedrijf liet op dat punt een wereld van verschil horen. In beide gevallen moet het gaan om opnamen van de Bayerische Rundfunk, maar het verschil is aanzienlijk, althans bij een vergelijking van beide cd's. Waar het verschil zit en wat in de afgelopen zestig jaar allemaal met de geluidsbanden gebeurd is, weet ik niet, maar bij de Orfeo-cd's zat ik te luisteren naar geluid dat uit mijn luidsprekers kwam en bij die van Walhall was mijn kamer ermee gevuld - en in beide gevallen was het gewoon mono! ______________________ index |
|