CD-recensie
© Paul Korenhof, mei 2025 |
De voorstelling van Die Walküre die de Bayerische Rundfunk op 26 juli 1953 opnam, behoort tot de indrukwekkendste geluidsdocumenten die in de jaren in het Bayreuther Festspielhaus werden vastgelegd. We horen daarin met Regina Resnik en Ramon Vinay een Wälsungen-paar dat weliswaar 'heldischer' is en minder jeugdig van klank dan we tegenwoordig gewend zijn, maar dat wel veel individueler overkomt en in expressie sterker dramatisch is, met ook meer aandacht voor Wagner's tekst. Dat laatste geldt nog meer voor de Wotan van Hans Hotter en de Brünnhilde van Martha Mödl, beide vocaal op hun hoogtepunt, en niet minder voor de granieten Hunding van Josef Greindl en de bijna ijzingwekkende Fricka van Ira Malaniuk. Maar de grote kracht ligt toch in de bezielde en sterk bezielende directie van Joseph Keilberth, door zijn vlottere tempi de tegenhanger van Hans Knappertsbusch, de andere Bayreuther autoriteit uit die jaren. In februari vulde ik twee uitzendingen van Opera Actueel met vier grote scènes uit deze opname waarvan ik toen een nieuwe versie in handen had gekregen die ook technisch die aandacht rechtvaardigde. We kenden al een uitstekende uitgave op Melodram, maar de nieuwere versie was exact naar de originele toonhoogte teruggebracht. Geluidsbanden zijn immers bij veroudering vaak onderhevig aan een lichte rek en moeten dus tot de juiste toonhoogte worden teruggebracht. Bij het bepalen daarvan speelde vroeger ook bij de zorgvuldigste remastering het gehoor van de verantwoordelijke producer nog lange tijd een grote rol. Een door de computer verrichte analyse van de geluidstrillingen maakt het inmiddels echter mogelijk een goed bewaarde opname op exact de originele toonhoogte af te spelen en dat was hier gebeurd. Ter geruststelling van wie de uitgave op Melodram bezit, kan ik meedelen dat het verschil minimaal is: In de praktijk komt het erop neer dat het 'verbeterde' derde bedrijf vijf seconden korter duurt, wat voor de complete Ring een totaal verschil van circa één minuut zou opleveren. Bij een totaal van veertien uur en drie kwartier is dat verschil te verwaarlozen, ook voor luisteraars met een absoluut gehoor. Ook blijkt dat de nieuwe uitgave van Pan Classics (voorzover ik dat kon controleren) gelijk is aan die van Melodram. Het is vermoedelijk zelfs dezelfde remastering, dus wie mocht aarzelen over het wel of niet aanschaffen van een inmiddels 72 jaar oude live-opname, hoeft zich over de klank geen zorgen te maken.. Wel leek bij het beluisteren van Siegfried en Götterdämmerung de totaalklank een beetje onevenwichtig, niet verwonderlijk gezien het jaartal en het feit dat de opname over vier dagen moest worden uitgesmeerd. In hetzelfde jaar kreeg het Festpielhaus een nieuwe, geavanceerde belichting, maar voor live-opnamen zou de techniek pas een vergelijkbaar niveau bereiken toen Decca in 1956 de stereo-opname maakte die om contractuele redenen pas decennia later kon worden uitgebracht. Ook hoorde ik in Siegfried en Götterdämmerung enkele bijgeluiden die ten dele gevolg kunnen zijn van de live-opname, maar ten dele misschien ook veroorzaakt door beschadigingen van de voor deze kopieën gebruikte geluidsdrager (lp's?). Afgezien van die paar kleine euvels zijn de cd's echter uitstekend van klank, al blijft het natuurlijk een mono-opname met de analoge dynamiek uit die jaren. Gelukkig is er verder niet of in ieder geval weinig aan de klank 'verbeterd'. Dankzij de directe opname en de unieke akoestiek van het Festspielhaus klinken stemmen en orkest zelfs met een volheid die nog altijd verrassend is. Wel zorgt de plaatsing en het bereik van de toen gebruikte microfoons voor een niet altijd consequente balans. Duidelijk blijkt dit vooral tijdens het derde bedrijf van Siegfried, waar de de stem van Hotter zo prominent in het klankbeeld staat dat zijn Wanderer soms een bijna bulderend karakter krijgt. Artistiek behoren Das Rheingold en Die Walküre nog altijd tot de beste opnamen uit de naoorlogse Bayreuther archieven, op de eerste plaats dankzij Joseph Keilberth met zijn voor die tijd moderne benadering. Hij dirigeert deze muziek beduidend minder breed dan Knappertsbusch en vooral in de eerste drie werken komt zijn timing dicht bij de Decca-opnamen van Solti, die voor Götterdämmerung zelfs een kwartier meer nodig had. Op punten als dramatische spanning en frasering van de zang is de benadering van Keilberth voor mij gelijkwaardig aan die van Rudolf Kempe en Karl Böhm, wat hem voor mij tot een van de drie beste dirigenten van 'Neu-Bayreuth' voor Wagner's magnum opus maakt. De eerlijkheid gebiedt mij overigens daaraan toe te voegen dat ik, waar het de totale Ring betreft, uiteindelijk wel een voorkeur heb voor de opname die Decca in 1956 in stereo opnam en die nog niet zo lang geleden door Testament op cd (en lp!) werd uitgebracht. Om te beginnen natuurlijk door de opname zelf, gemaakt door dezelfde Gordon Parry die later een centrale figuur zou worden in het team waarmee John Culshaw in Wenen de befaamde studio-opname maakte. Het jaar daarvoor had Parry in Bayreuth al de Holländer opgenomen, eveneens onder Keilberth maar nog in mono, en bij de opname van de Ring bleek zijn opgedane kennis van de Bayreuther akoestiek onbetaalbaar. De verschillen tussen de beide uitvoeringen onder Keilberth zitten vooral in de bezetting, waarbij die van de eerste twee delen zonder meer aan elkaar gelijkwaardig zijn. Een belangrijk punt voor ons is natuurlijk dat in 1956 Gré Brouwenstijn Sieglinde zou zingen, maar een kwalitatief verschil met de donkerder en ook dramatischer getimbreerde Regina Resnik levert dat niet op, eerder een spannend verschil in karakter. Andere belangrijke vertolkingen zijn onder meer de Loge van Erich Witte en de eerste Bayreuther Alberich van Gustav Neidlinger die bijna een kwart eeuw ongeveer het monopolie bezat op deze rol. Hij zou die met grote regelmaat blijven vertolken tot hij in 1975, in het laatste jaar van de productie van Wolfgang Wagner, afscheid zou nemen van Bayreuth. Zelf was ik toen bij de première, dus niet bij de echt laatste voorstelling, maar ook toen was de reactie van het publiek veelzeggend. En ik heb ook nooit meer een Alberich gehoord die zowel in zijn uitzinnige vervloeking als in de bijna ingetogen scène met Hagen in Götterdämmerung zoveel ijzingwekkend venijn wist te combineren met zoveel navoelbare, puur menselijke wanhoop. Een ander belangrijk debuut in 1953 was de eerste Siegfried van Wolfgang Windgassen en hoe interessant dat historisch gezien ook is, het werkt niet helemaal positief. Duidelijk is dat hij nog weinig ervaring heeft met de verdeling van zijn krachten en daarom in de eerste twee bedrijven van Siegfried aan de voorzichtige kant blijft, zeker in de smeedliederen. In het derde bedrijf, in de scène met de Wanderer, neemt zijn zelfvertrouwen hoorbaar toe, maar pas in zijn duet met Brünnhilde durft hij zijn stem helemaal open te gooien. Dat hij in de rol moest groeien, is logisch, maar zijn artisticiteit is ondertussen wel van dien aard dat hij in Götterdämmrung al een vertolking neerzet waar veel andere tenoren jaloers op kunnen zijn. De eerste Bayreuther Brünnhilde van Martha Mödl is een ander punt. In Die Walküre doet zij in vocalistiek voor niemand onder, maar in het 'liefdesduet' in Siegfried klinkt zij tamelijk donker en ook wat onwennig, zeker in de slotfase. Maar ook bij haar kan dat de avond zelf zijn; niet alleen was het haar roldebuut op de groene heuvel, maar ook speelde waarschijnlijk mee dat zij die scène nooit eerder op het toneel met Windgassen gezongen had. Op een eerder door mij besproken opname van die akte uit 1955, toen beiden in die rollen al meerdere malen samen op het toneel hadden gestaan, klinkt zij in ieder geval glorieus. Bijna onvermijdelijk zet het probleem zich hier echter voort in Götterdämmerung. Ook in dat slotdeel klinkt haar Brünnhilde weer wat ouwelijk, zonder de van Mödl bekende interpretatieve power en ook zonder de straling van Astrid Varnay in 1956. Bij dat alles kan ik mij voorstellen dat jongere generaties in het begin een beetje moeite zullen hebben met de dramatiek in deze vertolking. Veel moderne Brünnhildes ontplooien namelijk een jeugdige helderheid die zij bij Mödl zullen missen, terwijl zangeressen van de oudere stempel ook in de hoogste regionen hun solide klank behielden. Daarbij kwamen zij in de zaal met meer gemak over het orkest heen , terwijl zij ook nog beter verstaanbaar bleven. Steeds vaker vraag ik mij echter af in hoeverre we 'moderne' sopranen horen zoals zij 'echt' zijn, of dat hun stem gemanipuleerd wordt door die vermaledijde zendmicrofoons of andere technisch foefjes, zoals aan het Waterlooplein! Afgezien van enkele kanttekeningen hierboven staan Siegfried en Götterdämmerung daarmee op een niveau dat aansluit bij dat van de eerste twee delen. In Das Rheingold en Siegfried horen we bovendien een goed gekarakteriseerde, nergens gechargeerde Mime van Paul Küen, die ik daarmee prefereer boven de sterk aangezette vertolking van Gerhard Stolze onder Solti (maar mijn favoriet blijft Heinz Zednik onder Boulez en Levine). Tot de overige rollen die absoluut genoemd moeten worden, behoren verder sterke Gunther van Hermann Uhde, een pikzwart dreigende Hagen van Josef Greindl, een met autoriteit vertolkte Erda van Maria von Ilosvay, een dito, daarbij bijna smekende Waltraute van Ira Malaniuk en de indertijd in Bayreuth gebruikelijke gala-bezetting van de drie Nornen met Maria von Ilosvay, Ira Malaniuk en Regina Resnik. De twaalf cd's worden geleverd met een summier cd-boekje waarin naast de rolverdelingen en de track-lijsten diverse foto's zijn opgenomen alsmede een artikel van Michael Tanner over het ontstaan van deze opname. Daarbij wijst de auteur niet alleen op het feit dat voor deze Ring in feite veel te weinig repetitietijd beschikbaar was, maar hij citeert in dit verband ook Keilberth zelf, die zelf blijkbaar niet echt tevreden was. Grappig is de vermelding van Tanner dat hij, na beluistering van de opname, zich niet helemaal kon vinden in de kritiek van Keilberth, en vooral niet in diens opmerking over de vertolking van Siegmund en Sieglinde. Ik las dit nu voor het eerst, maar al bij de radio-uitzending in februari kwam ik tot dezelfde conclusie als Tanner! index |
|