CD-recensie
© Paul Korenhof, maart 2025 |
In 2004 bracht Opera Rara in een fraaie cassette met een lijvig tekstboek de gedigitaliseerde versie uit van een opname die de BBC in 1976 had gemaakt van de eerste versie van Simon Boccanegra. Het was de registratie van een concertante uitvoering onder leiding van Muir Matheson met in de hoofdrollen Sesto Bruscantini, Gwynne Howell, Josella Ligi en André Turp die bij verzamelaars al bekend was, maar die toen de eerste en enige officiële opname werd van een partituur uit 1857, die Verdi een kwart eeuw later met een gedeeltelijk nieuw libretto van Arrigo Boito grondig herzag. De nieuwe opname, die Opera Rara ditmaal zelf in Manchester maakte na een concertante uitvoering waarmee de 76 jaar oude Mark Elder afscheid nam van het Hallé Orchestra dat hij sinds 1999 geleid had. Die keuze voor een minder bekende partituur van Verdi was niet toevallig. De afgelopen decennia heeft Elder zich ontwikkeld tot een van de grote operadirigenten van dit moment, zeker als het gaat om het Italiaanse repertoire, en tijdens zijn hele loopbaan heeft zowel de muziek van Verdi in het algemeen als diens Simon Boccanegra een belangrijke rol gespeeld. Ook de eerste versie van die opera was hem trouwens niet onbekend: ik herinner me daarvan een uitmuntende uitvoering uit 1997 in het kader van de Verdi Festivals in Covent Garden. Toch is ook deze nieuwe opname niet alleen bijzonder, maar zelfs uniek, in zekere zin zelfs de eerste moderne uitvoering van een partituur die Verdi zelf ooit heeft teruggetrokken. Zowel de opname onder Matheson als de eerdere uitvoering onder Elder waren namelijk gebaseerd op een reconstructie aan de hand van de toen beschikbare bronnen, Hier horen we echter voor het eerst weer Verdi's originele partituur in een editie van Roger Parker aan de hand van het oorspronkelijke manuscript, een versie die in 2022 door Ricordi officieel werd uitgegeven. Niet dat de verschillen erg groot zijn waar het de noten betreft, maar wel bleek het zelfs bij deze zelden uitgevoerde partituur nodig talloze aanwijzingen van de componist omtrent dynamiek, frasering en articulatie in ere te herstellen. Het belangrijkste element in de toelichting van Parker in het cd-boekje is echter zijn aansporing om iets te veranderen aan de manier waarop we naar deze eerste versie van Simon Boccanegra luisteren. Onvermijdelijk zijn we immers geneigd de partituur te vergelijken met die uit 1881, die mede dankzij Boito vooral dramatisch veel sterker uitvalt. Zo sterk zelfs dat we nauwelijks horen dat het muzikaal bijna een lappendeken is geworden van Verdi's muzikale stijl uit 1857, die nog in het verlengde van Il trovatore lag, en die uit 1881 waarin zich Otello al aankondigt. Bij het bespreken van de verschillen wordt altijd verwezen naar de raadzaalscène die in 1881 het oorspronkelijke slot van het eerste bedrijf verving, en die zowel dramatisch als muzikaal inderdaad veel sterker is dan de oorspronkelijke feestscène. Het verschil in muzikale sfeer en de ontwikkeling die Verdi in een kwart eeuw had doorgemaakt, komen echter nog sterker aan het licht aan het begin van het tweede bedrijf. Is de daar in 1857 geplaatste scène van Paolo vrij kleurloos en eigenlijk alleen bedoeld om de handeling vooruit te helpen, in 1881 horen we een veel markantere scène waarin diezelfde Paolo zelfs Jago-achtige proporties aanneemt! Parker benadrukt in zijn toelichtring dat we deze eerste versie pas goed kunnen beoordelen als we doen alsof de tweede versie helemaal niet bestaat, en als we het werk dus plaatsen waar het ontstaan is: onmiddellijk na Les Vêpres siciliennes. En inderdaad, toen ik die knop omzette, hoorde ik dezelfde Verdi als in die eerdere opera, maar wel met een grotere trefzekerheid doordat hij hier niet hoefde te voldoen aan de conventies van een Franse grand opéra. Zelfs de geschrapte feestscène, die zich afspeelt op het stadsplein van Genua tijdens het jubileum van Boccanegra als doge, krijgt dan opeens verrassend sterke kanten. Maar - eerlijk is eerlijk - de uitvoering speelt daarbij een grote rol en op een enkel puntje na is die om voor te knielen. Natuurlijk is dat vooral te danken aan Elder die uit zijn Hallé Orchestra behalve een enorme kleurenrijkdom ook een sterke dramatische kracht naar boven haalt. Vanaf de eerste maten van de in 1857 geschreven preludio tot en met de sterfscène van Boccanegra is de hele uitvoering één lang en zinderend klankjuweel, Italiaans operadrama van de hoogste orde met een schat aan nuances en fraseringen. De gezamenlijke koren van Opera North en het Royal Northern College of Music sluiten daarbij aan met een levendigheid en een rijkdom aan kleuren waar menig theater jaloers op kan zijn. Als één ding hier duidelijk wordt, is het dat het gebrek aan succes in 1857 niet geweten kan worden aan Verdi's muziek, maar dat het warrige toneelstuk van Gutiérrez (die ook het verhaal leverde voor Il trovatore) en het inadequate libretto van Piave hier de hoofdschuldigen zijn. En natuurlijk speelde de tijd bij de receptie ook een rol. Het publiek van nu gaat naar Simon Boccanegra vanwege de muziek van Verdi, maar in de 19de eeuw, toen gezongen teksten ook nog verstaan moesten worden, draaide het ook in hoge mate om het verhaal, en dat roept toch enkele vraagtekens op, De bezetting met merendeels jonge solisten, is enigszins beïnvloed door van het feit dat het vorig jaar in Manchester niet helemaal van een leien dakje liep. Zowel voor Boccanegra als voor Amelia waren ervaren solisten aangezocht die het om verschillende redenen moesten laten afweten. Waar het de titelrol heeft dat geen probleem opgeleverd - integendeel! Germán Enrique Alcántara klinkt misschien iets te jeugdig voor de oudere Boccanegra, maar de autoriteit voor een monoloog als 'Plebe! Patrizi! Popolo!' is in deze versie ook niet vereist. Als het gaat om timbre, stemkleuren, nuances en het laten doorschemeren van emoties, laat deze jonge Argentijnse bariton echter een vertolking horen waarop menige geroutineerde zanger jaloers kan zijn! Iets minder gelukkig is de keuze van de Japanse Eri Nakamura. Zij beschikt over een mooi helder timbre en aan persoonlijkheid ontbreekt het haar evenmin, maar zij klinkt net iets te meisjesachtig en mist op sommige momenten de vereiste warmte. Ernstiger is dat zowel haar entree-aria als haar duet met Gabriele soms ontsierd worden door een flakkerend vibrato. Haar tegenspeler daar, de jonge Peruviaan Iván Ayón-Rivas die voor Opera Rara onder meer Arturo Murray in Il proscritto van Mercadante opnam, is een zuiver lyrische tenor, lichter dan we in deze rol gewend zijn, maar daarmee gaat zijn stem wel uitstekend samen met die van Nakamura. Bovendien blijkt hij wederom een uitmuntend zanger die deze toch was tweedimensionale rol enig karakter weet te verlenen. Dat de jonge Britse bas William Thomas eigenlijk een fractie te jeugdig klinkt voor Fiesco (die tenslotte een aantal jaren ouder is dan Boccanegra) is in deze context niet zo'n bezwaar. Zijn relatieve lichtheid combineert daardoor in het laatste bedrijf juist uitstekend met de titelrol van Alcántara, maar zowel daar als in zijn aria tijdens de proloog zou wat meer vocale expressie welkom zijn geweest. De bariton Sergio Vitale past prima in dit geheel (jammer dat de rol van Paolo in deze versie minder geprofileerd is) en de bas David Shipley is een sonore Pietro, als rol minder belangrijk, maar onmisbaar door de kleur die hij aan sommige scènes verleent. De volle klank van de opname is een genot en de presentatie zo fraai, helder en degelijk als we van Opera Rara gewend zijn, met na het artikel van Parker (zes volle pagina's) een even uitgebreid artikel van Francesca Vella over het werk en de receptie. Beide bijdragen werden uitsluitend in het Engels afgedrukt, het libretto in het Italiaans en het Engels, maar de gedetailleerde synopsis is viertalig in het 136 pagina's tellende cd-boekje opgenomen. index |
|