|
CD-recensie
Waardige afsluiting Verdi-jaar
© Paul Korenhof, januari 2014
|
Verdi: Quattro Pezzi Sacri - Ave Maria - Libera me (originele versie)
Maria Agresta, Donika Mataj (sopraan), koor en orkest van de Accademia Nazionale di Santa Cecilia, Rome
Koorleider: Ciro Visco
Dirigent: Antonio Pappano
Warner Classics 98452542
Opname: Rome, november 2012 (live), mei 2013 |
|
|
De toonaangevende opname van de Quattro Pezzi Sacri, de vier sterk
religieus getinte composities uit Verdi's laatste creatieve periode, is
al sinds jaar en dag die onder Carlo Maria Giulini uit 1963 met het Philharmonia
Chorus & Orchestra en met Janet Baker in de korte solofrase aan het
slot van het Te Deum . Daarin heeft ook een opname uit 1991van
dezelfde dirigent met Sharon Sweet, het Ernst-Senff-Chor en de Berliner
Philharmoniker geen verandering kunnen brengen, en niet alleen omdat Giulini
en het door EMI-producer Walter Legge geformeerde Londense ensemble een
legendarische artistieke eenheid vormden.
Een probleem met Giulini, zeker in de laatste fase van zijn carrière, vormde voor mij echter zijn verstilde, sterk in zichzelf gekeerde en religieus beladen stijl van dirigeren die onder meer tot uiting kwam in steeds tragere tempi en het vermijden van al te grote kleurcontrasten. Dat blijkt al uit een vergelijking van zijn befaamde EMI-opname uit 1964 van de Messa da requiem met de uitvoeringen die de BBD enkele jaren eerder vastlegde, en nog meer uit zijn beide registraties van de Quattro Pezzi Sacri. Had hij in 1963 voor deze vier composities in totaal nog veertig minuten nodig, in 1991 waren dat er zeven meer, een opmerkelijk verschil.
Zoals we konden verwachten, getuigt de uitvoering waarmee Antonio Pappano
heel toepasselijk het Verdi-jaar heeft afgesloten (hoewel de opname zelf
natuurlijk veel eerder gemaakt werd) van een andere, bijna tegengestelde
benadering. In het derde deel, Lauda alla Vergine Maria, een prachtig
verstild koorwerk voor vrouwenstemmen op een tekst uit Dante's Paradiso,
zitten beide dirigenten op dezelfde lijn, maar voor de drie overige werken
heeft Pappano zelfs twee minuten minder nodig dan Giulini bij zijn eerste
opname.
Ook in het eerste deel, een a capella Ave Maria uit de periode
kort na Otello, dat Verdi meer als vingeroefening dan als 'echte
compositie' beschouwde en dat hij bij de eerste uitvoeringen van de Quattro
Pezzi Sacri achterwege liet, kiest Pappano een overwegend contemplatieve
houding, hoewel hij de koorklank iets meer 'open' houdt dan Giulini. Beiden
sluiten daarmee aan bij de suggestie van Boito dat Verdi dit Ave Maria
op de enigmatische toonladder zou schrijven 'als tegenhanger van het
goddeloze 'Credo' van Jago'.
In het Stabat Mater en het Te Deum, zonder een spoor van
twijfel twee van Verdi's beste en meest individuele composities, kiest
Pappano echter frank en vrij voor een mee theatrale benadering - en terecht!
Het zijn geen operafragmenten, maar Verdi was wel een componist die het
'theatrale effect' hoog in het vaandel had staan, niet als uiterlijk vertoon,
maar als puur menselijke eigenschap. Uit zijn brieven blijkt dat aan de
compositie van beide werken een grondige bestudering van de tekst voorafging
en dat Verdi ook daarbij een scherp oog had voor emoties en emotionele
contrasten.
Het resultaat is een totaal andere benadering dan die van Giulini en een die uiteindelijk ook mijn voorkeur heeft, ook omdat de uitvoering door het ensemble van de Accademia di Santa Cecilia minstens zo verzorgd en gedetailleerd klinkt, zowel in de koorpartijen als in het orkestrale aandeel. Bijzonder blij ben ik ook met de twee toevoegingen, een Ave Maria voor sopraan en orkest uit 1880, dat bijna klinkt als een voorstudie voor dat van Desdemona in Otello, en de eerste versie van het Libera me uit de Messa da requiem. Zoals bekend betreft het hier het slotdeel van de door Verdi geïnitieerde maar toen niet uitgevoerde 'Mis voor Rossini', waarbij vooral interessant is te constateren hoe Verdi later de overgang na de a capella-sectie zodanig heeft aangescherpt dat het effect zowel vloeiender als 'theatraal' beter gedoseerd werd.
Eén ding is echter jammer: naast de eerste versie van het Libera
me had ik graag ook de eerste uitvoeringsversie van het Lauda alla
Vergine Maria gehoord. Bij de première van de drie Pezzi
Sacri in Parijs in 1898, waar het door vier solostemmen werd gezongen,
had dit stuk het meeste succes bij het publiek. Het zou interessant zijn
geweest zo'n uitvoering nu eveneens te horen. Daarvoor hadden natuurlijk
wel vier solisten gevonden moeten worden en hier mogen we al blij zijn
met Maria Agresta, overigens een mooie lyrische Verdi-sopraan, eigenlijk
te licht voor de Leonora in Il trovatore die zij in september
in het Concertgebouw zong (en waarschijnlijk ook lichter dan Teresa Stolz,
Verdi's eigen favoriete sopraan in die periode), maar ondanks een lichte
neiging tot tremoleren hier uitstekend op haar plaats.
|
|