|
CD-recensie
Een nieuwe stertenor?
© Paul Korenhof, augustus 2022
|
Jonathan Tetelman - Arias
Ponchielli: La Gioconda 'Cielo e mar'
Giordano: Fedora 'Amor ti vieta' - Andrea Chénier 'Come un bel dì'
Verdi: I due Foscari 'Non maledirmi' - La forza del destino 'La vita è inferno' - Il trovatore 'Ah! si, ben mio . . . Dí quella pira
Flotow: Martha 'M'appari'
Bizet: Carmen 'La fleur'
Cilea: Adriana Lecouvreur 'La dolcissima effigie'
Zandonai: Francesca da Rimini 'Paolo, datemi pace'
Massenet: Werther 'Pourquoi me réveiller'
Mascagni: Cavalleria rusticana 'Mamma, quel vino'
Puccini: Madama Butterfly 'Addio, fiorito asil'
Jonathan Tetelman (tenor),
Vida Mikneviciute (sopraan), Magdalena Lukawska (alt), José Simerilla Romero (tenor)
Capella Cracoviensis
Orquesta Filarmonica de Gran Canaria
Dirigent: Karel Mark Chichon
DG 4862927
Opname: Gran Canaria, okt.-nov. 2021
|
|
|
Op 16 juli 2018 dirigeerde Andris Nelsons in Tanglewood een 'semi-staged' La Bohème met als Mimì zijn voormalige echtgenote Kristine Opolais (zij hadden vier maanden eerder hun scheiding bekend gemaakt). Piotr Beczala stond aangekondigd als Rodolfo, maar moest hals over kop afreizen naar Bayreuth toen Roberto Alagna daar op het laatste moment uit de nieuwe Lohengrin stapte, en nergens was een tenor van naam te vinden om zijn rol over te nemen.
Redder in de nood werd de 28-jarige Chileens-Amerikaanse Jonathan Tetelman en het werd een van die legendarische uitvoeringen, die een onbekende beginneling in één avond tot ster bombardeerden. Met een heldere lirico-spinto, kernachtig van timbre, en een zang die getuigde van muzikaliteit, intelligentie en een prima scholing pakte hij het publiek al met 'Che gelida manina' volledig in. Zijn persoonlijkheid compenseerde wat in zijn zang aanvankelijk nog aan nuances ontbrak, maar in de tweede en derde akte groeide zijn vertolking, en na het slotbedrijf was duidelijk dat hier een groot talent op het podium stond.
Hoewel zijn gevoel voor tekst en muziek voortdurend in zijn zang doordrong, miste Tetelman bij die Bohème nog wel iets van het stijlgevoel en het inzicht om ook als vertolker helemaal te overtuigen. Duidelijk was dat het hem nog had ontbroken aan coaching door een echte operadirigent en een ervaren regisseur. Die vond hij een half jaar later bij de Komische Oper Berlin, waar hij met Jordan de Sousa en Barrie Kosky tijdens een grondige repetitieperiode zijn rol in feite opnieuw instudeerde.
Het resultaat was wel dezelfde stem, maar met nuances en kleuren die er een totaal andere rol van maakten. Daarbij bleek dat Tetelman behalve een begenadigd zanger ook een uitmuntende acteur was, individueel maar ook als onderdeel van een ensemble. Die voorstelling van de Komische Oper in januari 2019 werd een van de spannendste producties die ik de afgelopen jaren gezien heb, muzikaal en scenisch uiterst genuanceerd dankzij een scherp oog van zowel de dirigent als de regisseur voor alle details in de partituur. Sinds de productie van John Copley uit de jaren tachtig heb ik ook zelden een voorstelling meegemaakt waarin de emoties zo natuurlijk over het voetlicht kwamen.
Met een beperkte, met smaak toegepaste actualisering had Kosky de handeling verplaatst naar de tijd van Puccini. Van de schilder Marcello had hij bovendien een fotograaf gemaakt, wat hem de mogelijkheid gaf in het decor gebruik te maken van (schijnbaar) oude foto's die ook visueel een nostalgische sfeer opriepen. Dat werd doorgetrokken in het spel van de zangers en daarnaast ook, met verwijzingen naar het Parijs van het fin de siècle, in de buitenscènes van het tweede en derde bedrijf.
In dat kader maakte Tetelman van Rodolfo op en top een romantische dichter met ook aanmerkelijk meer mezza voce en middenkleuren in zijn stem dan in Tanglewood. In het eerste bedrijf ontplooide hij een prachtige overgang van bravoure naar intimiteit, in de tweede akte betoonde hij zich jongensachtig verliefd, en in het derde en vierde bedrijf waren zijn weemoed en verdriet meer introvert en voelbaar dan extravert en zichtbaar.
(Ik begreep alleen niet waarom Kosky hier Rodolfo en Mimì aan het slot van het derde bedrijf afscheid liet nemen: Volgens de tekst besluiten zij immers samen te blijven 'tot het seizoen van de bloemen'. Terwijl Marcello en Musetta ruziënd uit elkaar gaan, zoeken zij troost in elkaars armen, wat Mimì ook verleidt tot de woorden 'Ik zou willen dat de winter eeuwig duurde.' Maar het dient gezegd dat Kosky niet de enige is die het libretto op dit punt niet goed gelezen heeft. Zelfs in het Groot Operaboek van Leo Riemens vinden we deze fout.)
Rodolfo lijkt uitgegroeid tot het visitekaartje van Tetelman (inmiddels overigens de nieuwe partner van Opolais). Onlangs bereikte mij namelijk nog een vertolking, ditmaal in een verfilming door de RAI in samenwerking met de Opera van Rome, voor het grootste deel opgenomen in en rond het decorcentrum en repetitielokalen. Fie ambiance maakt de personages tot moderne bohémiens die leven in kale ateliers met de suggestue van kraakpanden, waarin alleen de dirigent en de musici in hun zwarte 'dienstkleding' uit de toon vallen.
In deze film horen we dezelfde benadering van Rodolfo als in Berlijn met veel van de ook daar al hoorbare nuances. Kleine frases als 'Una donna!' bij de opkomst van Mimì worden heel natuurlijk 'weggelegd' als terzijdes en blijven toch uitstekend hoorbaar (en verstaanbaar!), 'Che gelida manina' is hier ook geen aria om het publiek te behagen, maar een ontwaken van gevoelens die overgaan in een verkapte en bijzonder tedere liefdesverklaring, waarna 'O, soave fanciulla' overgaat in een toegeven aan die gevoelens, soms aarzelend, zelfs nog intiem in de crescendi, en bij lange na niet als uitbundig overwinningslied. Alleen in de slotmaten van het eerste bedrijf (geen 'hoge c' van Tetelman gelukkig!) mis ik het breekbare van de Berlijnse uitvoering. Maar misschien speelde daarbij zowel de productie mee als het feit dat Nadja Mchantaf in Berlijn een ontroerender Mimì neerzette dan Federica Lombardi in Rome.
De van logica gespeende, meer semi-concertante dan echt geregisseerde tweede akte deed mij nog meer terugverlangen naar die uit Berlijn. Sfeer was er nauwelijks, muzikaal klonk het als bij een eerste repetitie (wat mij van een dirigent als Michele Mariotti zwaar tegenviel) terwijl Musetta bepaald niet boeide als personage en al helemaal niet door haar zang. Ik moet daar meteen aan toevoegen dat het concept van regisseur Mario Martone, de combinatie van beelden uit een repetitielokaal met duidelijke 'filmscènes' mij hier op den duur flink begon te vervelen.
In het derde en vierde bedrijf lagen de kaarten iets beter, maar van de door Puccini geraffineerd opgebouwde sfeer bleef op een kale, helder verlichte repetitiezolder weinig over. Hier boeide Tetelman vooral nog door zijn vocalistiek. Hier ontbrak echter veel van de doorleefde interpretatie waartoe De Sousa, Kosky en zijn tegenspeelster hem in Berlijn kennelijk inspireerden, zeker in zijn directe scènes met Mimì. Nadja Mchantaf was daar geen zangeres op topniveau, maar zij toonde wel dat betrokkenheid en de juiste persoonlijkheid in dit werk meer effect kunnen hebben dan de fraaiste stem.
De essentie van Tetelman's zang doet mij denken aan drie van de grootste tenoren van de vorige eeuw, Caruso, Björling en Pavarotti: lyrische tenoren met in hun timbre een breedte richting lirico spinto. Het belangrijkste element was echter hun projectie die maakte dat zij nooit bewust 'meer volume' hoefden te geven, laat staan dat zij moesten forceren. Daardoor konden zij vrijwel het hele gangbare Italiaanse repertoire tot en met veeleisende Verdi-rollen als Manrico, Riccardo en Radames volledig 'lyrisch' zingen, met al het piano, pianissimo en mezza voce dat daarbij hoorde. Daarnaast ontplooiden zij ook nog een 'losse', superieure tekstbehandeling die ieder woord verstaanbaar maakte. Diverse complete opnamen van Björling illustreren perfect wat ik bedoel.
De opening van Tetelman's eerste solo-cd met 'Cielo e mar' uit La Gioconda laat dezelfde mogelijkheden horen. Met een flinke dosis p, pp en halftonen maakt hij er een mooie, intieme liefdesaria van en terecht. Het is immers de romantische overpeinzing van een minnaar die bij avond in de Venetiaanse lagune op zijn geliefde wacht! Enzo's 'Cielo e mar' behoort met Calaf's 'Nessun dorma' tot de meest mishandelde aria's uit het hele operarepertoire en het is een verrukking die eens niet te horen met het klaroengeschal waarop zangers als Del Monaco en Corelli het publiek soms onthaalden.
Daarop volgt - zonder goedkoop portamento - een prachtig beheerst 'Amor ti vieta' uit Fedora waarin ieder nootje de juiste waarde krijgt, en die lijn wordt doorgetrokken in aria's uit o.a. Martha (lang geleden dat ik 'M'appari' in een recital tegenkwam!), Adriana Lecouvreur, Werther en Cavalleria rusticana. Vooral die laatste aria is opmerkelijk: zoals 'Cielo e mar' vaak lijdt onder brulboeigedrag, zo wordt Turiddu's afscheid regelmatig ontsierd door huilebalkerij die doet denken aan wat in de eerste helft van de vorige eeuw door sommigen onder 'verisme' werd verstaan.
Dat alles wil nog niet zeggen dat die aria's stuk voor stuk honderd procent geslaagd zijn. Zo missen de Verdi-fragmenten nog het superieure 'boven de muziek staan' om een doorleefde frasering op te leveren (het ontbreken van het recitatief bij de aria uit I due Foscari speelt bij dat fragment zeker mee) en van de twee trillers in Manrico's 'Ah si, ben mio' heeft vooral de eerste meer weg van een 'ah-ah-ah-ah' dan van een triller.
Evenals (vooral) in de Romeinse La Bohème toont Tetelman ook in dit recital weer de neiging emoties kracht bij te zetten met een net iets te sterke inzet of een dito crescendo. Zelfs in een mooi gefraseerd 'Addio, fiorito asil' uit Madama Butterfly hoor ik op sommige momenten iets te veel krachtvertoon. Vreemd genoeg is dit trouwens de enige aria van Puccini in een recital van een tenor die ook zelf verklaart een grote band met diens muziek te voelen.
Karel Mark Chichon verzorgt met het Spaanse orkest capabele begeleidingen en als echtgenoot van Elina Garança weet hij zeker ook hoe hij technisch met solisten moet werken. Voor een goede dirigent is begeleiden echter ook sturen, bijsturen en stimuleren, en dat gebeurt hier te weinig. Daarnaast plaats ik op sommige momenten vraagtekens bij zijn benadering, onder meer bij een plotseling hoger tempo aan het slot van 'M'appari', bij zijn weinig expressieve benadering van de muziek van Verdi en bij de wat fragmentarisch opgebouwde scène uit Francesca da Rimini .
Een handicap bij dat laatste fragment is wellicht de bijdrage van Vida Mikneviciute, een Litouwse sopraan met weinig persoonlijkheid en een ietwat scherp timbre dat we nogmaals horen in de scène uit Il trovatore . Het is een ander minpuntje bij deze cd, die wederom uit de koker komt van producer, opnameleider, editor, mixer en supervisor Jakob Händel, een naam die ik steeds meer ga wantrouwen. De recensie schreef ik bovendien op basis van downloads die niet altijd even ideaal waren, dus over de technische kwaliteiten van de cd laat ik mij liever niet uit. Tetelman's zang maakt het echter tot een opmerkelijk recital en een veelbelovende kennismaking met een nieuwe ster aan het tenorenfirmament.
|
|