CD-recensie
© Paul Korenhof, april 2025 |
In april 2024 vond in het Theater an der Wien de wereldpremière plaats van Cublai, gran kan de' Tartari van Antonio Salieri op een libretto van Giovanni Battista Casti. Eigenlijk had die première al in 1788 moeten plaatsvinden, eveneens in Wenen waar Salieri van 1774 tot 1792 als intendant van de Hofoper een centrale plaats in het muziekleven innam. Dat verhinderde echter niet dat de première door het keizerlijk hof werd tegengehouden toen Oostenrijk betrokken raakte bij een in 1787 uitgebroken Russisch-Turkse oorlog. Doorslaggevend in de politieke overwegingen was vooral het karakter van deze 'opera eroicomico in due atti', waarin het libretto van Casti op weinig verhullende wijze de Europese monarchale cultuur parodieerde. Dat vooral de Russische tsaren tot voorwerp van spot werden gemaakt zal daarbij een grote rol hebben gespeeld. Voor ons is het nu moeilijk te beoordelen, maar in de titelheld, de legendarische Tatarenvorst Kublai Khan, schijnt men zelfs een parodie op de in 1725 gestorven Peter de Grote hebben herkend. Het is duidelijk dat Salieri's Cublai in tekst en muziek ver verwijderd is van de 18de-eeuwse opera seria, maar ook een vergelijking met de in diezelfde periode ontstane komedies van Mozart en Da Ponte gaat niet op. Als componist mist Salieri de diepte en de precisie die zijn jongere collega in zijn muziek wist te leggen, terwijl de tekst Casti door de grotere nadruk op situaties dan op de personages vooral verwant is met Italiaanse komedies onder invloed van de commedia dell'arte. Tekenend voor dat alles is een beknopte beschrijving van de handeling, waarbij mij opviel dat de synopsis in het cd-boekje, vermoedelijk gebaseerd op de tekst die voor de voorstelling in Wenen werd vervaardigd, enkele vreemde lacunes vertoont. Zo maakt het cd-boekje geen melding van het feit dat Posega, de opvoeder van de jonge prins Lipi, een functie vervult als priester in een pagode, wat in het tweede bedrijf van de originele tekst wel even belangrijk wordt voor een juist begrip van wat er gezegd en gedaan wordt. In de eerste akte wil Kublai Khan, de machtige en genotzuchtige heerser van Cathay, zijn zoon Lipi laten trouwen met de Bengaalse erfprinses Alzima die hij daartoe door zijn neef Timur naar zijn hof laat brengen. Alzima en Timur worden echter verliefd op elkaar, maar houden dat niet alleen voor elkaar en in feite ook voor zichzelf verborgen. Lipi, buiten het paleis opgevoed door de opgeblazen Posega, blijkt echter totaal niet geïnteresseerd in Alzima of een huwelijk in het algemeen. Aangezien een mogelijk vertrek van Lipi naar het paleis van zijn vader niet gunstig is voor de positie van Posega prent deze zijn pupil in dat vrouwen wreed en berekenend zijn, en dat hij dus onder geen beding moet trouwen. Onvermijdelijk eindigt daardoor de eerste officiële ontmoeting tussen Alzima en Lipi in een scène vol wederzijds onbegrip, geknipt voor een finale van een eerste bedrijf. Ondertussen hebben we ook kennis gemaakt met Memma en Bozzone, twee Italiaanse avonturiers die aan het hof van Kublai een tamelijk invloedrijke positie hebben verworven. Zelfs brengt Memma Kublai ertoe om naar Europese mode zijn baard af te scheren en zijn onderdanen mogen daarna kiezen: baard eraf of hoofd eraf! Vervolgens steunt Bozzone Memma bij haar streven Kublai over te halen om in plaats van Lipi zijn neef Timur tot erfgenaam te maken en met Alzima te laten trouwen. Posega, die gevaren vreest voor zijn positie en zijn inkomen als opvoeder van Lipi, tracht dat onheil af te wenden door Timur en Memma zwart te maken bij Alzima, maar uiteindelijk komt alles op zijn pootjes terecht. Timur wordt benoemd tot troonopvolger, hij en Alzima worden een koppel en Lipi kan ongestoord doorgaan met zijn 'opleiding' door Posega. Toen Christophe Rousset, die zich al eerder opwierp als pleitbezorger voor Salieri, diens Cublai, gran Kan de' Tartari een verlate première bezorgde, gebeurde dat in een sterk geactualiseerde productie waarin ook de componist een (spreek)rol had gekregen. De later opgenomen cd-versie is echter trouw aan het origineel, terwijl de rollen van Cublai, Timur en Posega met andere solisten werden bezet. In plaats van het Arnold Schoenberg Koor werd bovendien het Kamerkoor van Namen aangetrokken. Die uitvoering is om door een ringetje te halen. Op een korte sinfonia met licht 'Turkse' invloeden volgt een sprankelende aaneenschakeling van koortjes, recitatieven en betrekkelijk korte aria's en ensembles die soms ook in elkaar overlopen. Daarbij ontzien Casti en Salieri zich niet om een zanger zichzelf te laten interrumperen of aan een aria een tweede stem toe te voegen. Aan komische trekjes is bij dat alles geen gebrek, maar opvallend is wel dat ik diverse malen associaties had met muziek die Salieri onmogelijk gekend kan hebben. Zo deed het openingskoor denken aan Rossini's L'Italiana in Algeri, de hele sfeer van het eerste tafereel aan het begin van L'Étoile van Chabrier en een terzet in het tweede bedrijf zou zelfs familie kunnen zijn van het 'trio patriotique' in La Belle Hélène van Offenbach (zelf weer een parodie op een terzet in Rossini's Guillaume Tell). Het zal allemaal toeval zijn, maar het is wel kenmerkend voor de sfeer van deze 'heroïsch-komische opera' die veel weg heeft van een 'Offenbach avant la lettre'. Het geheel is een kolfje naar de hand van Christophe Rousset, voorvechter van de muziek van Salieri, die al vaker opviel door zijn fijnzinnige aanpak van luchtige en komische momenten in 18de-eeuwse muziek. Hij wordt daarbij gesteund door het sprankelende spel van Les Talens Lyriques en een ensemble van overwegend jonge zangers met prima stemmen, persoonlijkheid, groot gevoel voor theatrale humor en een heldere tekstbehandeling, Muzikale komedie in optima forma! Zonder enig kwaliteitsverschil te suggereren wil ik twee solisten als eerste noemen. Om te beginnen de bas Mirco Palazzi als een sonore, nergens chargerende Kublai Khan, die bij alle naïeve domheid de rol zelfs iets sympathieks meegeeft. Op de tweede plaats de evenmin chargerende bariton Giorgio Caoduro die zowel in zijn zang als in zijn humoristische frasering doet denken aan Renato Capecchi in de eerste periode van diens carrière. Zoals we kunnen verwachten in een komedie over huwelijksproblemen zijn de vrouwenrollen modelvoorbeelden van feminisme met voorop Memma, de Italiaanse die met haar vrijpostige en doortastende optreden de 'serva padrona' wordt van het hele hof van Kublai Khan. De net iets minder doortastende Alzima van Marie Lys doet niet voor haar onder en streelt daarbij het oor met fraai afgewerkte en vloeiend in de zang verwerkte coloraturen. Een hoofdstuk apart is de travestierol van prins Lipi, door Lauranne Oliva met een slanke, zeer jeugdig klinkende sopraan neergezet als een verrukkelijke voorloper van Oreste in (wederom) La Belle Hélène. Een ideale sopraan voor Offenbach en de Franse operette, maar ook voor Siebel in Faust en Cherubino in Le nozze di Figaro! Verder horen we een welluidende, technisch uitstekende Timur van de tenor Anicio Zorzi Giustiniani en een heerlijk opgeblazen Posega van de bariton Äneas Humm. Een dankbare 'bijrol' (maar in feite meer dan dat) horen we van de bariton Fabio Capitanucci als de ceremoniemeester Orcano, die onder invloed van twee door hem niet zo erg geapprecieerde dames zijn macht steeds verder ziet afbrokkelen. De timbres van Memma en Alzima blijken bij hun confrontatie in het tweede bedrijf voor de cd net iets te dicht bij elkaar te liggen, maar de lagere mannenstemmen zijn steeds moeiteloos van elkaar te onderscheiden. Zeker bij dit werk is dat belangrijk omdat Salieri tamelijk speels omgaat met de teksten, waarbij hij recitatieven en zangnummers niet alleen in elkaar laat overgaan, maar ze soms zelfs mengt. Bij een perfecte balans suggereert de opname bovendien een weldadig samengaan van intimiteit en theatrale ruimte. Wellicht met enige hulp van Rousset is Aparté erin geslaagd de opera uit te brengen op twee volle cd's (77 en 84 minuten) die verpakt zijn in de omslagen van een degelijk, sober en esthetisch aantrekkelijk boekje. Het karakter van een komedie met nummers die het tempo erin houden (alleen een duet van Alzima en Timur en de finales duren langer dan drie en een halve minuut) en lange maar ook vlot gebrachte recitatief-dialogen leverde een lijvig cd-boekje op met ruim tweehonderd pagina's viertalig libretto, een korte inleiding, een niet helemaal correcte synopsis en een langere toelichting, alle drietalig. De 'biografieën' bleven beperkt tot die van dirigent, orkest en koor, maar ach, wie iets over een zanger of zangeres wil weten, kan tegenwoordig ook op internet terecht. Kortom, een muziekdrama op het niveau van Mozart is Cublai, gran Kan de' Tartari misschien niet, maar met de komedies van Cimarosa en Pergolesi kan het zich zeker meten. In ieder geval heb ik mij lang niet meer zo met een opera geamuseerd! index |
|