R. Strauss: Der Rosenkavalier
Lisa Della Casa (Marschallin), Otto Edelmann (Ochs), Sena Jurinac (Octavian), Erich Kunz (Faninal), Hilde Güden (Sophie), Judith Hellwig (Marianne), Renato Ercolani (Valzacchi), Hilde Rössel-Majdan (Annina), Alois Pernerstorfer (Ein Polizeikommissar), Giuseppe Zampieri (Ein Sänger) e.v.a.,
Chor der Wiener Staatsoper, Wiener Philharmoniker o.l.v. Herbert von Karajan
In:
50 Years Grosses Festspielhaus Salzburg
R. Strauss: Der Rosenkavalier - Karajan (1960)
Mozart:Idomeneo - Fricsay (1961)
Janáček :Uit een dodenhuis - Abbado (1992)
Verdi: La traviata - Rizzi (2007)
Tsjaikovski: Jevgeni Onegin - Barenboim (2007)
Concerten onder leiding van Karl Böhm (1966), Zubin Mehta (1967), Riccardo Muti (1982), Herbert von Karajan (1987 & 1988), James Levine (1991), Sir Georg Solti (1992), Claudio Abbado (1994), Pierre Boulez (1997)
Recitals van Alfred Brendel (2007), Martha Argerich & Nelson Freire (2009)
DG 477 9111 (25 cd's)
Als ik al decennia lang een soort haat-liefdeverhouding heb met Der Rosenkavalier, dan is die ten dele te wijten aan EMI-producer Walter Legge. Ik heb Richard Strauss' populairste opera leren kennen via de door hem geïnitieerde, geproduceerde, gecaste, artistiek voorbereide en min of meer misschien zelfs gedirigeerde opname die hij in 1955 samen met Herbert von Karajan maakte, en die heel lang heeft verhinderd dat ik het werk ging begrijpen, laat staan waarderen. Nu Der Rosenkavalier na vele jaren ook tot mijn favoriete opera's is gaan behoren, durf ik rustig te stellen dat Legge nooit heeft begrepen dat dit werk een onvervalste komedie is en geen superromantische suikertaart. Pas nadat Carlos Kleiber mijn oren geopend had, ben ik gaan beseffen dat Karajan, en dan vooral de nog onstuimige Karajan uit de jaren vijftig, er een van de ideale dirigenten voor is geweest.
Vanaf dat moment ben ik op zoek gegaan naar een door hem gedirigeerde opname waarbij Walter Legge op een flinke afstand was, en liefst dus ook mevrouw Legge alias Elisabeth Schwarzkopf. Haar door ongeveer iedereen hogelijk bejubelde Marschallin - en nu ga ik iets heel ergs zeggen - was voor mij altijd de irritantste, meest maniëristische en minst levensechte vertolking die de grote sopraan ooit heeft vastgelegd. In de eveneens door Karajan geleide verfilming van Paul Czinner kon ik nog wel in haar geloven, maar van haar EMI-opname werd ik helemaal iebelig, van haar preutse 'hoor mij nu toch eens vrijmoedig doen' tijdens de openingsscène tot en met een neerbuigend 'Ja, ja' aan het slot, waar de arrogantie van af droop. Tot mijn vreugde merkte ik overigens op een gegeven moment dat ik niet de enige was die er zo over dacht en dankzij een ontmoeting met een zangeres die nauw met haar heeft samengewerkt, heb ik heb zelfs een 'Schwarzkopf-parodie' op de band die er niet om liegt.
Komedie vol humor
Ruim tien jaar geleden verscheen bij DG in de serie Festspiel Dokumente een live-opname van 26 juli 1960 uit Salzburg, waarin Karajan de beschikking had over een in mijn oren welhaast ideaal solisten team. Lisa Della Casa, Sena Jurinac en Hilde Güden zong het centrale drietal, Otto Edelmann herhaalde zijn legendarische Ochs, Erich Kunz was zoals altijd een Faninal uit duizenden en verder werd medewerking verleend door onder meer Judith Hellwig, Renato Ercolani, Hilde Rössel-Majdan en Alois Pernerstorfer, terwijl Karajan-protégé Giuseppe Zampieri het rolletje van de Italienische Sänger voor zijn rekening nam.
Dit was een Rosenkavalier zoals ik mij die wenste: een komedie vol humor waarin tekst en dramatiek het volle pond kregen, en die bovendien bevolkt werd door mensen van vlees en bloed. Eén klein bezwaar: sommige van de belangrijkste solisten waren weliswaar volledig vergroeid met hun rol, maar hoorbaar was ook dat zij niet meer in hun vocale jeugd verkeerden, terwijl Strauss en Hofmannsthal er toch een punt van hadden gemaakt dat het hier een drama over jonge mensen betreft. Voor Octavian en Sophie is dat logisch, maar de Marschallin was volgens hen een jaar of 28 en Ochs beslist niet ouder dan 36 (wat betekent dat zijn dienaar Leopold een zeer jonge man moet zijn, als we er inderdaad van uit gaan dat het hier een bastaardzoon betreft).
De leeftijd van die opname, weliswaar gemaakt toen de grammofoonplaat al stereo was, maar alleen maar bedoeld voor radio-uitzending in mono, heeft natuurlijk een voor de hand liggend nadeel: de klank is niet optimaal. De helderheid en de weergave van de stemmen verrasten mij van af het eerste moment, maar de orkestklank is soms aan de dunne kant, terwijl de balans overduidelijk werkt ten gunste van het toneelgebeuren. Niet alleen de stemmen komen bijzonder goed door, maar ook diverse toneelgeluiden, hoewel daarbij weer gunstig werkt dat regisseurs in die tijd nog niet zoveel behoefte hadden aan spektakel.
Dodenhuis onder Abbado
Die opname is nu opnieuw uitgebracht in een lijvige box met maar liefst vijftig cd's vol Festspiel Dokumente die al met al een periode van ruim een halve eeuw beslaan. Uit dezelfde periode (1961) dateert op operagebied een Idomeneo onder Ferenc Fricsay met Elisabeth Grümmer en Pilar Lorengar als onvergetelijke vertolksters van Elettra en Ilia, en met Waldemar Kmentt op het hoogtepunt van zijn carrière als een aangrijpende Idomeneo. Dat Idamante hier door een tenor gezongen wordt, zie ik nog steeds niet als een probleem, wel dat Ernst Haefliger ondanks al zijn zangcultuur toch iets te ouwelijk klinkt voor een snel volwassen wordende adolescent.
Veel moderner klinkt een aangrijpende vertolking van Uit een dodenhuis onder Claudio Abbado, een uitvoering uit 1992 die we wel al kenden van een video-uitgave, maar die nog steeds niet op dvd is uitgegeven en waarvan dit de cd-première is. Muzikaal staat de uitvoering op het niveau van Abbado's befaamde Wozzeck uit Wenen en de cast is om van te watertanden met inmiddels overleden grootheden als Nicolai Ghiaurov (Gorjantsjikov) en Philip Langridge (Skoeratov) in centrale rollen en met daarnaast goede bekenden als Elzbieta Szmytka (Aljeja), Harry Peeters (de commandant) en Alexander Oliver (Kedril).
Een opera waarop ik niet zat te wachten is de indertijd spraakmakende La traviata (2005) met een visueel bijzonder appetijtelijke maar vocaal weinig interessante Anna Netrebko, een te gepassioneerde Rolando Villazón en een onidiomatische Thomas Hampson. De voorstelling was vooral boeiend door de inmiddels wereldwijd bekende enscenering van Willy Decker, maar werd een muzikaal slaapmiddel dankzij de routineuze en absoluut oninteressante directie van Carlo Rizzi.
Van een heel ander niveau is gelukkig een Jevgeni Onegin uit 2007 die we al kenden van de dvd-uitgave. Daniel Barenboim dirigeert een mooi romantische maar zeker in combinatie met de toneelbeelden niet al te puntige uitvoering met Peter Mattei en Anna Samuil in overtuigende hoofdrollen. De Ljenski van Josef Kaiser mist echter poëtische charme en ondanks zijn ervaringen met het bel canto slaagt de Italiaanse bas Ferruccio Furlanetto er niet helemaal in de aria van Vorst Gremin tot overtuigende Russische legatolijnen om te buigen.
Gevarieerd repertoire
De volgende elf cd's zijn gewijd aan een uiterst gevarieerd concertrepertoire dat loopt van de symfonieën 40 & 41 van Mozart onder Karl Böhm uit 1966 tot een 20ste-eeuws programma met werken van Stravinsky (Le Sacre du printemps), Boulez (Notations) en Bartók (Vier orkeststukken op. 12) onder Pierre Boulez met tot slot recitals van Alfred Brendel (2007) en het duo Martha Argerich en Nelson Freire (2009). Hoogtepunten daarbij zijn de Achtste van Mahler onder Leonard Bernstein (1975), een Tsjaikovski-concert onder Abbado (1994) en twee concerten van Karajan: het befaamde Wagner-concert met Jessye Norman uit 1987 en het vioolconcert van Tsjaikovski met Anne-Sophie Mutter uit 1988.
Heel meeslepend binnen dit geheel blijft voor mij een heerlijk theatrale en grootschalige uitvoering van Beethoven's Missa solemnis onder James Levine uit 1991 met Cheryl Studer, Jessye Norman, Plácido Domingo en Kurt Moll. Er zijn tegenwoordig mensen die vinden dat zo'n benadering niet meer 'mag', maar als ik eerlijk mag zijn: wie vindt dat in de kunst iets niet 'mag' behoort tot een type 'kunstliefhebber' dat wat mij betreft naar een onbewoond eiland 'mag' verhuizen. Critici (beter: 'linkse hobbyisten') die anderen de wet willen voorschrijven, hebben de afgelopen decennia al genoeg schade aangericht. De halflege schouwburgen, indirect resultaat van de kruistocht tegen het repertoiretoneel van toneelcritici als Jacques Heijer, Martin Schouten en Hanny Alkema, vormen een schrijnend voorbeeld van waartoe zoiets kan leiden. Er zou eens onderzocht moeten worden in hoeverre - naast een falend onderwijs - juist een dergelijke demagogisch-paternalistische opstelling verantwoordelijk is voor de vijandige houding ten opzichte van de kunsten waarmee we tegenwoordig geconfronteerd worden!
|