CD-recensie
© Paul Korenhof, mei 2025 |
Bretagne blijft een land apart. Kan men Le Roi d'Ys misschien nog afdoen als Gallische folklore, dat lukt absoluut niet met de lijvige, vanuit de Bretonse geschiedenis opgezette roman Les Mystères de Paris (De verdorvenheden des volks) uit 1842-43, waarvan ik toevallig net het eerste deel had neergelegd toen deze cd's mijn pad kruisten. Hoe de roman van Eugène Sue zich verder ontwikkelt, weet ik nog niet, maar wel dat het meer is dan alleen het sociaal geëngageerde boek dat in de 19de eeuw zo'n furore maakte, dat in het Franse arbeidersmilieu het enige boek was dat in menig huis te vinden was. In een tijd van sociale hervorming en bezield door datzelfde streven, plaatst Sue in zijn breed opgezette feuilleton van bijna tweeduizend pagina's niet alleen nadrukkelijk de Germaanse 'Frankische' bovenlaag van de Franse bevolking tegenover de 'Gallische' onderlaag, ook worden de koppige, vrijheidslievende Bretonnen met hun druïdische achtergrond door hem als de ware kern van het 'Franse' volk naar voren geschoven. Ik moet zeggen dat ik door het lezen van dit boek toch anders naar de Franse geschiedenis ben gaan kijken - en ook tegen de bron voor opera's als Norma en Le Roi d'Ys. Voor de meesten onder ons is Frankrijk alleen maar het land van wijn, kaas, de zon, de Zonnekoning en de Franse Revolutie, met hooguit een verschil tussen streken als Normandië, de Ardèche en de Provence. Kennelijk zagen veel Fransen dat echter genuanceerder - en waarschijnlijk doen veel Fransen dat nog steeds, al was het maar in stripverhalen over Asterix en Obelix. Dat verklaart ook waarom zo'n vreemde, dramatisch zwakke opera als Le Roi d'Ys, voor ons niet meer dan een brokje folklore, in ieder geval tot het einde van de vorige eeuw in Frankrijk nog steeds verrassend populair was. De laatste scenische uitvoering in Nederland vond tijdens het seizoen 1918-19 plaats bij het Théâtre Français in Den Haag. Behalve misschien de ouverture, de tenor-aria 'Vainement, ma bien-aimée' en de aria voor mezzosopraan 'De tous côtés j'aperçois dans la plaine' heeft hier sindsdien geen noot uit het werk meer geklonken tot de ZaterdagMatinee van 3 februari 2024, een concert in samenwerking met het Palazzetto Bru Zane. Naar aanleiding daarvan ben ik toen nader op het werk ingegaan en om mijzelf niet nodeloos te herhalen, verwijs ik voor meer informatie naar die eerdere bespreking (klik hier). In mijn verslag van een verder voortreffelijke uitvoering signaleerde ik een negatief aspect en ook maakte ik een artistieke kanttekening. Het eerste betrof het door dirigent György Vashegyi met het Hongaars orkest opgeroepen klankvolume. Dat paste voor mij niet echt bij het karakter van het werk en dreigde soms zelfs de solisten te overstemmen. Bij de enkele weken eerder in Boedapest opgenomen cd-versie is dat laatste dankzij de microfoons natuurlijk geen probleem, maar de hele aanpak blijft aan de grootse kant. De prachtige ouverture kan zo'n aanpak nog wel hebben (al hoor ik die liever iets meer als een heldere natuurschildering), maar ook op de cd klinkt die niet als muziek die geschreven werd voor de intimiteit van de Opéra Comique. Daar zou het werk immers in première zijn gegaan, als dat theater niet in 1887 voor de tweede maal door brand was verwoest, zodat de première op 7 mei 1988 verplaatst moest worden naar het Théâtre Lyrique. Ook via de cd suggereert de aanpak van Vashegyi echter een karakter dat meer doet denken aan een late grand-opéra. Op de ouverture volgt ook nu een prima gezongen maar tamelijk grootse koorscène met meteen daarna de eerste scène van Rozenn en Margared. Die verschilt hier echter wel van wat we hoorden in Amsterdam. Daar werd ik niet helemaal overtuigd door een zangeres die iets te licht was voor de redelijk dramatische Margared, en die ook te weinig contrasteerde met de Rozenn van Judith van Wanroij. Op de cd's horen we echter Kate Aldrich, een mezzosopraan met meer individualiteit in haar timbre en daarbij een vertolkster met meer karakter. Evenals Van Wanroij is zij bovendien gespecialiseerd in het Franse repertoire en dat verleent hun beider scènes een dramatiek die in de muziek van Lalo af en toe een beetje ontbreekt. De idiomatische Rozenn van Van Wanroij is ook hier weer prachtig van lyriek, al leek in het tweede bedrijf haar hoogte iets benauwder van klank dan in Amsterdam. Op de dramatische spanning heeft dat eerder een positief dan een negatief effect, maar wel zorgt de sterkere Margared van Aldrich voor een verschuiving van het dramatische accent. Terecht overigens. Ook als karakter is deze rol scherper geprofileerd dan de lieftallige Rozenn, zowel in het libretto als in de muziek. Een tweede wijziging betreft de rol van Karnac, in Amsterdam vertolkt door de lyrische bariton Christian Helmer die nu te horen is als de heraut Jahel en de heilige Corentin. Zijn plaats wordt ingenomen door de eveneens als bariton geafficheerde Jérôme Boutillier, een zanger die naast diverse Verdi-rollen ook Escamillo, Nelusco, Méphistophélès en Gondremarck op zijn repertoire heeft en zich daarmee beweegt tussen heldenbariton en basse-chantante. En daarmee geeft hij de agressieve, oorlogszuchtige vorst Karnac hier nog meer het juiste vocale reliëf. Evenals in Amsterdam wordt de bezetting afgerond door de met zilveren lyriek gezongen Mylio van Cyrille Dubois (die overigens in het Concertgebouw zijn 'Vainement' met een vloeiender lijn ten gehore bracht) en een door de bas Nicolas Courjal sonoor en vaderlijk vertolkte koning van Ys. Zoals gebruikelijk heeft Bru Zane de beide cd's verpakt in een fraai tweetalig boekwerk met leeslinten, uitgebracht als deel 43 in de serie Opéra français. index |
|