CD-recensie

 

© Paul Korenhof, februari 2009

 

 

Herbert von Karajan

The Complete EMI Recordings 1946-1984

Deel 2 - Opera & Vocaal

Bach: Hohe Messe (Mis in b) BWV 232 (1950, fr. & 1952 / 53).
Beethoven: Fidelio (1970), Missa solemnis (1958 & 1974).

Brahms: Ein deutsches Requiem (1947 & 1976).

Debussy: Pelléas et Mélisande (1978).
Donizetti: Lucia di Lammermoor (1955).

Haydn: Die Jahreszeiten (1972).
Humperdinck: Hänsel und Gretel (1953).

Mozart: Le nozze di Figaro (1950), Così fan tutte (1954), Die Zauberflöte (1950),  
Ave verum KV 618 (1955).
Puccini: Madama Butterfly (1955).

Joh. Strauss jr: Die Fledermaus (1955).

R. Strauss: Salome (1977/78), Der Rosenkavalier (1956), Ariadne auf Naxos (1954), Vier letzte Lieder (1956).

Verdi: Il trovatore (1956 & 1977), Don Carlos (1973), Aida (1979), Otello (1973), Falstaff (1956).

Wagner: Der fliegende Holländer (1981-1983), Lohengrin (1975/76/81), Tristan und Isolde (1971/72), Die Meistersinger von Nürnberg (1951 & 1970), Die Walküre (Act III - 1951).

Fragmenten uit opera's van Gounod, Leoncavallo, Mascagni, Moesorgski, Mozart, Offenbach, Ponchielli, Puccini, Smetana, Joh. Strauss jr, R. Strauss, Verdi en Wagner.


Hildegard Behrens, Maria Callas, Maria Cebotari, Helga Dernesch, Helen Donath, Mirella Freni, Elisabeth Grümmer, Gundula Janowitz, Sena Jurinac, Hilde Konetzni, Wilma Lipp, Anna Moffo, Lisa Otto, Leontyne Price, Elisabeth Schwarzkopf, Irmgard Seefried, Teresa Stich-Randall, Rita Streich, Anna Tomowa-Sintow, Dunja Vejzovic, Ljuba Welitsch, Agnes Baltsa, Fedora Barbieri, Lucia Danieli, Kathleen Ferrier, Ruth Hesse, Marga Höffgen, Christa Ludwig, Ira Malaniuk, Nan Merriman, Elena Obraztsova, Frederica von Stade,
Luigi Alva, Franco Bonisolli, Jose Carreras, Anton Dermota, Plácido Domingo, Nicolai Gedda, Peter Hofmann, Werner Hollweg, Hans Hopf, René Kollo, Wieslaw Ochman, Rudolf Schock, Peter Schreier, Léopold Simoneau, Giuseppe di Stefano, Gerhard Unger, Jon Vickers, Theo Adam, Walter Berry, Mario Boriello, Sesto Bruscantini, Piero Cappuccilli, Karl Dönch, Geraint Evans, Peter Glossop, Tito Gobbi, Hans Hotter, Erich Kunz, George London, Josef Metternich, Rolando Panerai, Hermann Prey, Richard Stilwell, Eberhard Waechter,  Bernd Weikl,Boris Christoff, Jose van Dam, Otto Edelmann, Kurt Moll, Ruggero Raimondi, Heinz Rehfuss, Karl Ridderbusch, Nicola Zaccaria.

Berliner Philharmoniker, Philharmonia Orchestra, Orchester der Bayreuther Festspiele, Orchestra del Teatro alla Scala, RIAS SO Berlin, Staatskapelle Dresden, Wiener Philharmoniker, Wiener Symphoniker o.l.v. Herbert von Karajan.

EMI 5119732 (71 cd's + cd-rom met teksten en foto's).


Er was een tijd waarin het ongepast leek om bewonderend over Karajan te spreken. De grote tovenaar, die er met zijn Berliner Philharmoniker zelfs in slaagde ieder nootje uit Wagners 'Feuerzauber' op zijn plaats te krijgen, werd afgedaan als conservatief, gelikt, narcistisch en megalomaan, terwijl zijn musiceren vooral in verband werd gebracht met technische perfectie, waarbij zijn aandacht voor de opnametechniek die voor de muziek zou overheersen. Dat dit niet helemaal terecht was, bleek iedere keer als ik teruggreep op een van mijn favorieten uit zijn discografie, in het bijzonder de EMI-opnamen van Così fan tutte, Falstaff, Ariadne auf Naxos en Il trovatore uit het monotijdperk, alle ontstaan onder supervisie van de geniale Walter Legge (klik hier) en diverse Wagner-opnamen van EMI en DG uit zijn latere periode. Aan de andere kant bleek ook dat hij bij veel van zijn latere opnamen bij zichzelf in de schaduw bleef, en op operagebied gold dat vooral voor zijn Rosenkavalier en zijn Falstaff, uitgaven die overigens verschenen bij DG en Philips en die dus ontbreken in de gigantische uitgave met alle vocale muziek die de Oostenrijkse maestro tussen 1946 en 1984 voor EMI opnam.

 
  Met Leontyne Price

Hier vinden we slechts twee 'herhalingen': Il trovatore en Die Meistersinger von Nürnberg, en in beide gevallen kunnen de opnamen zich moeiteloos naast elkaar handhaven. De opname van Il trovatore uit 1956 is een van de hoogtepunten uit Karajans Scala-tijdperk, een uitvoering vol 'italianità' met een vrijwel ideaal solistenteam rond Maria Callas met onder meer Barbieri en Panerai, en met Di Stefano nog net in zijn goede tijd. De registratie uit 1977 een goed voorbeeld is van de 'Weens-Italiaanse' stijl die Karajan opbouwde toen hij voor zichzelf de Wiener Staatsoper tot een alternatief van de Scala trachtte te maken. Zijn favoriete Leontyne Price is een Leonora van een totaal ander kaliber dan Callas, Bonisolli en Cappuccilli kunnen het opnemen tegen hun voorgangers en zelfs Obraztsova toont onder leiding van Karajan een opvallende vocale discipline.

Verschillende versies
De beide Meistersinger vertegenwoordigen zelfs twee totaal verschillende werelden. De Bayreuther opname zou nog aangemerkt kunnen worden als 'oude Wagner-stijl in een nieuwe belichting' en verraadt in sfeer en balans de invloed van producer Walter Legge. Voor die tijd ging Karajan toen - met Schwarzkopf en Edelmann in de hoofdrollen - opmerkelijk ver in de 'verjonging' van zowel de klank als de vocale karakterisering, waardoor deze uitvoering onder wagnerianen nog steeds bijzonder hoog aangeschreven staat. Met zijn befaamde Dresdner opname uit 1970 ging hij nog een flinke stap verder door niet alleen het orkest te verleiden tot een bijna kamermuzikale doorzichtigheid, maar door ook te opteren voor de lichtste en meest lyrische bezetting die maar mogelijk was. Met Theo Adam, Helen Donath, René Kollo en Geraint Evans bracht hij zelf een soort Mozart-ensemble op de been, dat van begin tot eind een betoverend klanktapijt wist te weven - en als ik eerlijk mag zijn: hier klinken de originele lp's echt nog fraaier dan de cd's.

Niets ten nadele van de cd-dubbings, maar een voorkeur voor de lp's heb ik ook bij Madama Butterfly met Callas in een van haar ontroerendste opnamen te midden van een verder adequate maar niet echt opvallende bezetting (klein minpuntje: Nicolai Gedda klinkt mooi, maar zo 'braaf'). Bovendien prefereer ik deze versie boven de latere Decca-opname met Freni en Pavarotti uit een tijd toen Karajan Puccini's muziek naar mijn smaak te veel ging uitspinnen en klanktechnisch oppoetsen.

Karajan met megafoon tijdens de filmopname van een operaproductie

Ook de opname die hij later voor DG zou maken van Der Rosenkavalier haalt het niet bij de legendarische 'Legge-productie' uit 1956. Jammer alleen dat Karajan in de studio niet de bezetting van de Salzburger Festspiele tot zijn beschikking had. Schwarzkopf alterneerde daar met Lisa Della Casa die mijn heel persoonlijke voorkeur heeft, maar hier is de keuze helemaal begrijpelijk en eerlijk is eerlijk: deze Marschallin is op diverse punten nog steeds onovertroffen.

Hoe graag had ik echter Sena Jurinac gehoord in plaats van Christa Ludwig, en niet alleen vanwege het timbre. Voor mij blijft Octavian - evenals de Komponist in Ariadne auf Naxos - een sopraanpartij en iedereen die de opname kent die Irmgard Seefried hier hoort in Ariadne auf Naxos of op DG in Der Rosenkavalier onder Karl Böhm, snapt wat ik bedoel. Met Ludwig begon echter de traditie om echte mezzosopranen in te zetten, alsof die timbres 'mannelijker' zouden klinken. Dat gaat niet alleen ten koste van de klank (het slotterzet en slotduet in Der Rosenkavalier!), maar het vermindert ook de sensualiteit van de muziek, nog afgezien van het feit dat de meeste sopranen in Ariadne auf Naxos  de laatste maten van de proloog er makkelijker uit gooien. Dat een Decca-artieste als Hilde Güden hier geen Sophie kon zingen, is begrijpelijk (Teresa Stich-Randall is trouwens uitstekend op haar plaats), maar gelukkig hebben we wel de Ochs van Otto Edelmann en verder is de opname een galafestijn als het aankomt op de bezetting van de kleinere rollen.

De 'mono-Rosenkavalier'
Helaas zwijgt de documentatie in alle talen over een opmerkelijk detail aangaande Der Rosenkavalier uit 1956. Legge heeft dit werk toen via twee gescheiden systemen laten vastleggen: in mono met de op dat moment tot in de kleinste details door hem beproefde microfoonopstelling en mixing en in fraai maar rudimentair stereo, een procédé dat toen eigenlijk nog in de kinderschoenen stond. De snel stijgende populariteit van de stereofonische opname maakte dat die versie uiteindelijk op de markt kwam als 'de' Rosenkavalier van Karajan, maar in 1995 heeft EMI in nauwe samenwerking met Elisabeth Schwarzkopf en met behulp van het originele opname en afluistermateriaal een nieuwe mastering gemaakt van de originele mono-banden. Die opname verscheen in 1996 op drie cd's als de 'original mono edition' en als ik heel eerlijk mag zijn: ik prefereer deze boven de stereo-versie. Hier vind ik ten volle de atmosfeer terug waarvan ook Ariadne auf Naxos doortrokken is en eigenlijk zou juist deze versie in deze Karajan-doos aanwezig moeten zijn. Tenslotte koopt niemand deze gigantische uitgave met een hele reeks mono-opnamen vanwege het stereo-effect. En anders hadden ze er gewoon bij gemoeten. Waarom ook niet? Of er nu 72 of 75 cd's in zitten, maakt weinig uit. De doos was er in ieder geval groot genoeg voor.

Strauss en Mozart
Inmiddels heb ik dus mijn mening over Ariadne auf Naxos al min of meer gegeven: het is voor mij naast de EMI-versie onder Kempe een van de twee ideale opnamen van dat werk, vastgelegd in een sfeer die helemaal de intimiteit van een Weens 'Stadtpalais' ademt. Naast Schwarzkopf en Seefried horen we hier de onvergetelijke en lang ondergewaardeerde Rudolf Schock in een rol die lange tijd zijn visitekaartje was en het unieke timbre van Rita Streich verleent Zerbinetta een zilveren speelsheid. Haar 'duetje' met Seefried is een klein wondertje van fraseringskunst. Ook hier zijn de bijrollen om door een ringetje te halen (Otto, Cuénod, Unger, Dönch, Prey, Kraus, Ollendorf...) en de samenwerking tussen Karajan en het Philharmonia Orchestra berust op pure magie.

Als we het over Seefried hebben, kunnen we niet om Le nozze di Figaro heen, een van Karajans minder geslaagde opnamen, ook door het ontbreken van de recitatieven, maar met Kunz, London, Schwarzkopf en Jurinac (een sopraan-Cherubino - zoals het hoort!) is dit wel een herinnering aan het befaamde Weense 'Mozart-ensemble', dat we trouwens ook horen in een dialoogloze Zauberflöte met Seefried, Lipp, Dermota, Kunz, London en Weber. Op Mozart-gebied blijft het hoogtepunt echter de onvoorstelbaar intieme en verzorgde uitvoering van Così fan tutte met Schwarzkopf, Merriman, Otto, Simoneau, Panerai en Bruscantini. Een muzikaal juweeltje van de eerste orde, hooguit geëvenaard door een in dezelfde tijd ontstaan, helaas technisch onvoldoende live-opname onder Guido Cantelli uit de Piccola Scala.

Terug naar Richard Strauss voor Salome, een van de mijlpalen in Karajans relatie met de Salzburger Festspiele en een nog altijd overrompelende uitvoering met een magistrale titelrol van Hildegard Behrens. Hoewel de - technisch minder overtuigende - live-opname het in sfeer wint van deze gefaseerd vastgelegde studioregistratie, blijft dit een van de hoogtepunten uit de 'late' periode in de Karajan-discografie. Dat geldt ook voor een orkestraal weergaloos mooie Lohengrin met een mozartiaanse René Kollo in de titelrol, waarvan de opnamen wegens problemen met een van de solisten over maar liefst zes jaar moesten worden uitgesmeerd.

 
  Karajan repeteert begin jaren tachtig in Salzburg tijdens de Osterfestspiele (hier met Dunja Vejzovic in de rol van Kundry in »Parsifal«)

Fortuinlijker verliepen de opnamen van Der fliegende Holländer en Tristan und Isolde, waarbij Wagners liefdesdrama voor één keer het gevoel geeft dat de zangers even belangrijk zijn als de dirigent. Karajan was een poppenspeler, die zijn solisten bij voorkeur tot in de details de weg wees, maar tegen Jon Vickers kon hij toch niet helemaal op. Hier staat een zanger die zijn stempel op de muziek weet te drukken en het geeft de hele uitvoering een extra toets, waarin Helga Dernesch dankbaar meegaat. Christa Ludwig, Walter Berry en Karl Ridderbusch sluiten zich daar naadloos bij aan en ook deze opname behoort tot de grote Wagner-registraties uit Karajans latere jaren.

Verdi
Iets genuanceerder denk ik over Verdi's Don Carlo,  Aida en Otello. Wel horen we hier de Karajan van het brede Verdi-gebaar met imponerende solistenteams, maar zeker in Don Carlo en Aida neigt het iets te veel naar het 'groot-groter-grootst' van het Salzburger Grosses Festspielhaus. Otello (ten dele een 'remake' van de verfilming uit diezelfde periode, nu met Domingo in plaats van Vickers in de titelrol) ontsnapt daaraan doordat Karajan zich meer bewust lijkt van het feit dat het drama vaak toch echt meer bij de personages ligt dan in het orkest. Aida en Otello klinken bovendien iets minder 'gepolijst' dan in de Decca-opnamen met Tebaldi, Bergonzi (Radames) en Del Monaco (Otello), maar ik krijg toch de indruk dat Karajan in zijn latere jaren de 'late Verdi' iets te intellectualistisch benaderde.

Een heel ander hoofdstuk biedt de vergelijking van de fameuze Decca-versie van Die Fledermaus met de vroegere mono-opname voor EMI, die toch iets meer verfijning uitstraalt, een verfijning die we ook vinden bij een Hänsel und Gretel uit die jaren met Grümmer en Schwarzkopf als onvergetelijk duo.

Tour-de-force
Buiten het operagebied vinden we opnamen van de Hohe Messe van Bach en Die Jahreszeiten van Haydn waarvan ik me eveneens afvraag of ze door hun te 'grote' aanpak wel kunnen blijven boeien, iets waarover ik me geen zorgen maak bij de monumentale uitvoering van Beethovens Missa Solemnis. Ook hier is weinig sprake van 'authenticiteit', maar de uitvoering straalt een ongelooflijke kracht uit en dat geldt nog meer voor de Fidelio met wederom Dernesch en Vickers, waarbij de climaxwerking met de koren in de slotscène een elektriserende tour-de-force oplevert.

Van de twee opnamen van Brahms' Ein deutsches Requiem prefereer ik die uit 1947 met Schwarzkopf en Hotter verre boven de versie uit 1976 met Janowitz en Van Dam, die bij mij toch altijd gemengde gevoelens oproept: schitterend van klank, maar niet optimaal bezield. Die laatste typering geldt in zekere zin ook voor een Pelléas et Mélisande uit 1978, maar wat problematisch kan zijn bij Brahms, is dat niet meteen bij Debussy, waar de magie van Karajans orkestklank op zich al tot fascinerende momenten leidt. En met Frederica von Stade en José van Dam aan het hoofd van een vrijwel ideale bezetting kan er dan eigenlijk weinig mis gaan.

Tot slot
De aanduiding 'The Complete EMI Recordings' verdient overigens enige nuancering. Het betreft hier namelijk niet alleen alle opnamen die Karajan voor EMI gemaakt heeft, maar ook een opname uit een andere bron die EMI later heeft uitgebracht. Tussen alle keurig door Legge en andere producers verzorgde registraties vinden we hier namelijk ook de uitvoering van Lucia di Lammermoor die de Berlijnse radio in 1955 heeft vastgelegd tijdens een optreden van het Scala-ensemble in die stad.

Indeling
De collectie wordt aangevuld met 'losse' opnamen die Karajan op dit terrein voor EMI maakte, en dat terrein biedt een grote reeks vocale fragmenten plus instrumentale delen uit opera's. Een bijzonderheid blijft daarnaast de derde akte uit Die Walküre in de Bayreuther uitvoering uit 1951, min of meer een testopname van Walter Legge in de hoop in latere festivals een complete Ring te kunnen vastleggen.

Voor een volledig overzicht van de inhoud van deze box verwijs ik naar de complete tracklijst, die ik inmiddels voor mezelf in vereenvoudigde versie heb uitgeprint en bij de cd's gevoegd. Een punt van kritiek betreft namelijk de indeling: die lijkt volslagen willekeurig. Ik heb er althans geen systeem in kunnen ontdekken en dat zou nog niet zo erg zijn, als ergens op de doos of in het begeleidende boekje gewoon een titellijst te vinden zou zijn. Nu moet ik op zoek naar een bepaalde opname steeds opnieuw de tachtig pagina's met gegevens in het bijgevoegde boekje doorbladeren.


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links